Verg. Discografieën

DVORAK: VIOOLCONCERT (geactualiseerd)

DVORAK: VIOOLCONCERT

 

Wat verbindt Dvorak met Schumann? Bij beiden staat het Vioolconcert in de schaduw van het Celloconcert. Het werd in 1879 net als het Vioolconcert van Brahms voor Joseph Joachim geschreven. En met diens hulp ook. In tegenstelling tot het concert van Brahms kreeg dat van Dvorak veel minder aandacht. Het werk heeft ook zijn zwakke kanten. 

 

Achtergronden

 

Reeds in een vroeg stadium raakte Joseph Joachim geassocieerd met Dvoraks besluit om een vioolconcert te schrijven. In de zomer van 1879 begon het werk zijn definitieve vorm aan te nemen. Aan het eind van die maand was de componist als eregast van de violist bij hem thuis in Berlijn uitgenodigd waar tijdens een huisconcert Dvoraks strijksextet en strijkkwartet in Es op. 51 werden uitgevoerd. In de daarop volgende tijd wendde de componist zich vaak om advies voor raad en kritiek over de solopartij. In november 1882 resulteerde dat in een proefrepetitie in  het Berlijns conservatorium. Niettemin was het Frantisek Ondricek en niet Joseph Joachim die tenslotte in Praag op 14 oktober 1883 het vioolconcert in première bracht.

Het eerste deel maakt een nogal beknotte indruk; het eindigt zonder dat alle thema’s behoorlijk zijn uitgebuit en de finale is een hoogst onregelmatig deel dat geen moment echt de aandacht opeist. De reden om toch eens naar dit werk te luisteren, schuilt vooral in het langzame deel dat een aantal van Dvoraks mooiste melodieën bevat. Het hoofdthema dat tegen het eind van dit deel wordt herhaald, is een van de mooiste momenten uit het werk van deze componist.

Over het eerste deel van het concert wordt verschillend gedacht omdat de componist zich niet aan de gangbare regels hield. Het hoofdthema bestaat uit twee segmenten: een ferme roep om aandacht en een lyrisch motief. Het tweede thema duikt pas veel later dan gebruikelijk op en aan het slot van de doorwerking verrast een ‘verkeerde’ reprise, kort daarop gevolgd door  niet meer dan zes maten recapitulatie. Na een korte overgang van 13 maten gaat het deel zonder onderbreking over in het Adagio ma non troppo en het is begrijpelijk dat de in klassieke vormen doordrenkte Joachim zich verzette tegen dit in elkaar telescoperen. Dat Adagio heeft een mediterend karakter en biedt fraaie gelegenheden voor tegenmelodieën (fluit!) en onverwachte modulaties. Tot twee maal toe wordt de rust verstoord door een krachtig mineur motief. De finale toont aan dat de componist hier al middenin zijn eerste nationalistische fase was als componist van Slavische dansen. Net als de eerste en achtste dans uit die reeks is de finale een  furiant waarin een Oekraïense klaaglijke dumka is geïntegreerd. 

 

De opnamen

 

Wat voor een in wezen toch wat minder bekend werk als dit allereerst opvalt, is de lengte van de discografie. Historisch interessant en op zichzelf best belangrijk zijn natuurlijk de opnamen van Menuhin (1936), Neuss (een oorlogsopname van Mengelberg uit 1943), Prihoda (1943, later 1956), Odnoposov (begin jaren vijftig vermoedelijk), Händel (1947), Oistrakh in zijn beste jaren met fluwelige toon, ingetoomde kracht, finesse (1949 en 1950), Martzy (1954) Milstein (2x jaren vijftig), Ricci (1961), Stern (eind jaren ’50 en 1964) en Busch (1964). Maar men moet al heel erg in deze solisten zijn geïnteresseerd of een uitgesproken fan van hen zijn om hun opnamen hoog op de keuzelijst te plaatsen. Zelf zou ik een uitzondering willen maken voor beide dames in dit gezelschap: de geweldige, enorm geëngageerde, hoogst virtuoze, maar waar nodig ook zeer lyrische, kortom bijzonder bevlogen Johanna Martzy die meesterlijk door Fricsay wordt begeleid en de innemender, charmanter Ida Händel met een lieflijker toon.

Met de interpretatiegeschiedenis van Dvoraks Vioolconcert is onlosmakelijk de naam van violist Josef Suk verbonden, het achterkleinkind van Dvorak en het kleinkind van de gelijknamige componist Josef Suk. De bewuste Suk maakte in de jaren zestig liefst drie opnamen voor Supraphon. Van die drie is de opname met begeleiding van Ancerl het mooist. Het gaat om een zwierige lezing van het werk in de beste Boheemse traditie met bovendien een mooi koloriet. 

Maar logischerwijs zal de aandacht vooral uitgaan naar beter klinkende, dus recentere opnamen. Eigenlijk – en dat strekt tot troost – zijn er nauwelijks werkelijk teleurstellende versies op de rest van de lijst, niettemin blijft het goede een vijand van het betere. Bij de oudere violistengeneratie imponeren met name de heel stijlvolle en volkomen natuurlijke Accardo, de zoetgevooisd en moeiteloos klinkende Mintz, de  verrassende Krebbers, die het werk een haast Brahmsiaanse intensiteit verleent, heel doorleefd speelt en voor een opmerkelijk luchtige finale zorgt (maar te prominent is opgenomen) en de als altijd opgelegd virtuoze Perlman. Chung, geconcentreerd als steeds, speelt het concert met de juiste mengeling van eenvoud en brille, met Slavische gloed en zin voor folkloristische eigenschappen. De onbekende Rus Ilya Kaler zorgt voor een met Slavisch gevoel doordesemde goedkope oplossing.

Bij de jongeren is Midori heel temperamentvol en nogal opgelegd virtuoos in een in het geheel toch wat wegzinkende verklanking; andere succesvolle jongedames zijn vooral de met reden zelfverzekerde, met gedurfd élan en veel jeugdig flair spelende Suwanai (in 1990 winnares van het Tchaikovskyconcours in Moskou), Little met een frisse, mooi gekruide en heel innemende uitvoering en Frank met een zorgvuldig uitgewerkte lezing. Maar het meest imponeert hier de jonge nieuwkomer Chang met een interpretatie die heel levendig werkelijk alle aspecten van het werk belicht en die terzijde wordt gestaan door een dirigent die altijd al heel veel affiniteit met het idioom van Dvorak had en ook hier weer voor de juiste sfeer en menig fraai detail zorgt.

En dan zijn daar de spontane, opgelegd briljante, supervirtuoze, vitale Vengerov en doorleefde, loepzuiver en met lichte toets spelende Tetzlaff die veel fantasie aan de dag legt, maar toch een spontaan geconcentreerde indruk maakt en de veerkrachtige, vooral teersubtiele Zimmermann. Plus nieuwkomer Isabelle Faust die zich meteen in de eredivisie speelt met pittig-vlotte, heel verfijnde en gaaf geïntoneerde verklanking die een harde kern bezit, maar ook een heel zangerig middendeel. Zeer de moeite waard dus ook.

In de dubbelrol van solist en dirigent laat Joseph Swensen best mooie dingen horen, meteen in het stoer en doorleefd gespeelde eerste deel, ook de lyriek van het tweede deel is bij hem in goede handen, maar de finale had wat meer Slavisch gekleurd mogen zijn. De hier onbekende Jack Liebeck speelt vol zelfvertrouwen, maar staat in het middendeel wat teveel sil bij de meest lyrische momenten.

Een en al vreugde valt te beleven aan Arabella Steinbacher met haar innemende voordracht. Ze begint energiek, gedreven en vrij robuust, een houding die met nog wat meer zwier in de finale terugkeert en ze zingt het middendeel mooi, zonder sentimenteel te worden uit.

Ook de kennismaking met de Australische violist Richard Tognetti is van aangename aard. Het in 1990 gestichte Noords kamerorkest begeleidt fraai onder trombonist/dirigent Christian Lindberg. Tognetii speelt helder met een niet te grote redelijk vibratoloze toon.

Op voortreffelijke wijze verdedigt Liza Ferschtman de Nederlandse eer in een van haar kant prachtige lezing die hooguit een wat betrokkener begeleiding had verdiend. Hrachya Avanesyan die in 2006 het Menuhin concours won, ontpopt zich als een competente, maar zo the horen niet werkelijk echt geëngageerde solist. Het lijkt wel of hij soms wat aarzelt.  In ieder geval ontbreekt het, zeker in het langzame deel, aan intensiteit.

Niet alleen stapte Julia Fischer over van Pentatone naar Decca, ze moet ook haar stimulerende begeleider Yakov Kreizberg missen. Maar ze speelt hier ook weer zo overtuigend met heldere toon en een voortdurend sprekende en passende expressie dat de uitkomst een spiritueel genoegen is. Zinman is een goede stimulans in de begeleiding.

Hierna valt Anne-Sophie Mutter erg tegen. Bij deze opname was ze weer eens in haar eigengereide stemming wat op de bonus dvd ook gezien kan worden. De begeleiding van Honeck is ook niet geweldig. Jammer.

Hierna bevalt wat de Oostenrijker Thomas Albertus Irnberger voorschotelt beter. Hij toont zijn virtuositeit in het eerste deel, maar daarna zakt de interpretatie wat in, ook omdat de solist wat meer had kunnen domineren.

De jonge Griekse Efi Christodoulou toont wat weinig geldingsdrang en verbeeldingskracht, maar speelt wel met haast kinderlijke oprechtheid. Het mooiste slaagden het langzame deel als een lyrisch wiegelied en een ongekunsteld uitbundige finale,

Voor de tweede keer, nog indringender nu en ook wat beter opgenomen voert Christian Tetzlaff het concert opnieuw heel soepel in lange lijken met vermijding van portamento uit. In het langzame deel opereert hij met teerheid, in de finale toont hij temperament.

 

 

Conclusie

 

De keus is hier weer eens vrij moeilijk. Probeer bij de oudere opnamen vooral Oistrakh, Martzy en Händel, bij de ten tijde van hun opnamen ‘middelbaren’ Accardo, Chung, Krebbers, Mintz en Perlman. Maar geniet vooral van de inbreng van de jongere generatie, de dames Chang, Frank, Suwanei, Faust, Steinbacher, Fischer en de heren Vengerov en Tetzlaff II komen voorop. Bij een nadere toespitsing gaat het vooral tussen Faust, Steinbacher, Fischer en Tetzlaff II.

 

 

Discografie

 

1936. Yehudi Menuhin met het Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. George Enescu. Dante LYS 434/7 (4 cd’s), EMI 763.822-2, Naxos 8.110966.

 

1943. Maria Neuss met het Concertgebouworkest o.l.v. Willem Mengelberg. Music & Arts MA 780 (4 cd’s), KICC 2058.

 

1943. Vasa Prihoda met de Berlijnse Staatskapel o.l.v. Paul van Kempen. A Classical Record ACR 38.

 

1944. Adolf Busch met de National Orchestral association o.l.v. Leon Barzin. Arbiter 117.

 

1947. Ida Händel met het Nationaal symfonie orkest o.l.v. Karl Rankl. Dutton CDK 1204.

 

1949. David Oistrakh met het Russisch Staatsorkest o.l.v. Kyril Kondrashin. Melodiya 74321-34179-2.

 

1949. Nathan Milstein met het Minneapolis symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. Naxos 8.110975.

 

1950. David Oistrakh met het Praags omroeporkest o.l.v. Karel Ancerl. Praga PR 254006.

 

1951. Isaac Stern met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Bella Musica BM 316009, Movimento 011.006.

 

1954. Ricardo Odnoposov met het Parijs’ conservatorium orkest o.l.v. Walter Goehr.  Dean Clough DRC 4002.

 

1954. Johanna Martzy met het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. DG 463.651-2.

 

1956. Nathan Milstein met het Philharmonia orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. EMI 252.376-2.

 

1956. Vasa Prihoda met het Praags omroeporkest o.l.v. Jaroslav Krombholc. Multisonic 310039-2.

 

1957. Nathan Milstein met het Pittsburg symfonie orkest o.l.v. William Steinberg. EMI 567.250-2

 

1959. Ruggero Ricci met het St. Louis symfonie orkest o.l.v. Walter Süskind. Vox MWCD 713-2.

 

1960. David OIstrakh met het USSR Omroeporkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. Chant du monde LDC 278908, Melodiya 74321-34179-2.

 

1960. David Oistrakh met het Moskou’s Staats filharmonisch orkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. RCA GD 69057.

 

1960. Josef Suk met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon SU 01928-2, SU 110601-2.

 

1961. Ruggero Ricci met het Londens symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Decca 455.957-2 (2 cd’s).

 

1963. Josef Suk met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Orfeo C 395-951 B.

 

1964. Adolf Busch met het National Association orkest New York o.l.v. Leon Barzin. Arbiter 117.

 

1964. Josef Suk met het BBC symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. BBC Classics BBCL 4257-2.

 

1965. Isaac Stern met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony SBK 46337, SMK 66827.

 

1965. Ida Händel met het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Hans Müller-Kray. Hänssler CD 94.205.

 

1965. Herman Krebbers met het Concertgebouworkest o.l.v. George Szell. Music & Arts CD 291/2 (2 cd’s).

 

1972. Herman Krebbers met het Amsterdams filharmonisch orkest o.l.v. Anton Kersjes. Royal Classics ROY 6483. EMI CL 5000-2.

 

1974. Itzhak Perlman met het Philharmonia orkest o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 747.168-2.

 

1977. Christine Raphael met het Neurenbergs symfonie orkest o.l.v. Werner Andreas Albert. Genuin GEN 10535.

 

1978. Josef Suk met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon 110283-2.

 

1978. Yuuko Shiokawa met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. Orfo C 594.031 B.

 

1979. Salvatore Accardo met het Concertgebouworkest o.l.v. Colin Davis. Philips 420.895-2, 462.487-2, 468.144-2. 

 

1982. Sergiu Luca met het St. Louis symfonie orkest o.l.v. Leonard Slatkin. Nonesuch 7559-7905-2.

 

1983. Peter Zazovsky met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. Testament SBT 1449.

 

1986. Shlomo Mintz met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. DG 419.618-2, 449.091-2.

 

1987. Joseph Silverstein met het Utah symfonie orkest o.l.v. Christopher Wilkins. Pro Arte CDD 389.

 

1987. Emmy Verhey met het Boedapests symfonie orkest o.l.v. Arpád Joó. Verdi 565.864-2 

 

1988. Vaclav Hudecek met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Jiri Belohlávek. Supraphon 03187-2, Panton 810855-2.

 

1988. Kyung-Wha Chung met het Philadelphia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 749.858-2, 569.806-2

 

1989. Tasmin Little met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Vernon Handley. Classics for pleasure CFP 4566.

 

1989. Thomas Zehetmair met het Philharmonia orkest o.l.v. Eliahu Inbal. Teldec 2292-46328-2, 3984-21036-2, 0630-19611-2.

 

1989. Midori met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. CBS MK 44923,  Sony 44923.

 

1990. Uto Ughi met het Philharmonia orkest o.l.v. Leonard Slatkin. RCA RD 60431.

 

1992. Christian Tetzlaff met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Libor Pesek. Virgin 561.910-2.

 

1992. Ivan Zenaty met het Praags filharmonisch orkest o.l.v. Bohumil Kulinsky. Multisonic 310156-2.

 

1993. Frank Peter Zimmermann met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Franz Welser-Möst. EMI 754.872-2.

 

1994. Ilya Kaler met het Pools omroeporkest o.l.v. Camilia Kolchinsky. Naxos 8.550758/

 

1995. Bohuslav Matousek met het Bohuslav Martinu filharmonisch orkest Zlin o.l.v. Peter Lücker. Berlin Records 100.247, Brilliant Classics 92181/6 (6 cd’s).

 

1996. Frantisek Novotny met het Praags kamer filharmonisch orkest o.l.v. Jirí Belolávek. Matous MK 0030-2031.

 

1997. Pamela Frank met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. Decca 460.316-2.

 

1997. Maxim Vengerov met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. Teldec 4509-96300-2.  

 

1998. Gabriela Demeterova met het Praags symfonie orkest o.l.v. Libor Pesek. Supraphon SU 3385-2.

 

1998. Jan Pospichal met het Ceské Budojovice kamerorkest o.l.v. Stanislav Vavrinek. Vars VA 0097-2.

 

1999. Akiko Suwanei met het Boedapest festival orkest o.l.v. Ivan Fischer. Philips 464.531-2.

 

2000. Richard Tognetti met het Noors kamerorkest o.l.v. Christian Lindberg. BIS CD 1708.

 

2001. Sarah Chang met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. EMI 557.439-2.

 

2003. Philippe Graffin met het Johannesburg symfonie  orkest o.l.v. Michael Hankinson. Avie AV 0044.

 

2003. Isabelle Faust met het Praags filharmonisch orkest o.l.v. Jirí Belohlávek. Harmonia Mundi 90.1833.

 

2004. Joseph Swensen met het Schots kamerorkest. Linn CKD 241. 

 

2005. Jack Liebeck met het Schots nationaal orkest o.l.v. Garry Walker. Sony 88697-4993-2.

 

2009. Arabella Steinbacher met het Berlijns omroeporkest o.l.v. Marek Janowski. Pentatone PTC 5186-353.

 

2009. Richard Tognetti met het Noords kamerorkest o.l.v. Christian Lindberg. BIS SACD 1708. 

 

2009. Sándor Jávorkai met het Szeged symfonie orkest o.l.v. Sándor Güdi. Gramola 98865.

 

2011. Liza Ferschtman me het Nederlands filharmonisch orkest o.l.v. Mario Venzago. Challenge CC 72530.

 

2011. Hrachya Avanesyan met het Warschau’s symfonie orkest o.l.v. Augustin Dumay. Fuga Libera FUG 588.

 

2012. Julia Fischer met het Tonhalle orkest Zürich o.l.v. David Zinman. Decca 478.3544.

 

2013. Anne-Sophie Mutter met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Manfred Honeck. DG 479.1984.

 

2014. Thomas Albertus Irnberger met Philharmonia Praag o.l.v. Petr Altrichter. Gramola 9902-2.

 

2014. Josef Spaček met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Jirí Belohlávek. Supraphon SU 4182-2.

 

2014. Efi Christodoulou met het Bournemouth symfonie orkest o.l.v. John Carewe. SOMM 0153.

 

2015. Christian Tetzlaff met het Helsinki filharmonisch orkest o.l.v. John Storgårds. Ondine ODE 1279-5.

 

Video

 

1993. Ivan Zenaty met het Praags symfonie orkest o.l.v. Jiré Belohlávek. ArtHaus 102.137 (dvd).

 

2014. Julia Fischer met het Tonhalle orkest Zürich o.l.v. David Zinman. C Major 73200-8 (dvd).