Verg. Discografieën

DVORAK: CELLOCONCERT

DVORAK: CELLOCONCERT

 Een stuk hout dat van boven krijst en van onder bromt. Zo beschreef Antonin Dvorak de cello, een instrument waarvoor hij niettemin een prachtig, groot opgezet en heel gepassioneerd soloconcert schreef. Geïnspireerd werd het door de liefde voor een stervende vrouw, maar er schuilen ook wortels in Broadway musicals. In zijn genre domineert het werk zelfs het repertoire. Het werk heeft bovenal behoefte aan een meer dan levensgrote solist en een evenwichtig deelgenootschap van het orkest. 

Achtergronden

Gecomponeerd gedurende de laatste winter van Dvoraks verblijf in de Verenigde Staten ontsproot het celloconcert van Dvorak aan de kwelling van het verlangen naar Bohemen en de wetenschap dat zijn schoonzuster en eerste onbeantwoorde liefde Josefina Kaunicova stervende was. Hij begon 8 november 1894 aan het eerste deel en op Nieuwjaarsdag 1895 was het werk af, hoewel het coda van het laatste deel na zijn terugkeer in Bohemen werd herschreven. Met een extra zestig maten dient het als een muzikale herinnering aan Josefina door haar lievelingslied Laat me alleen  uit zijn 4 Liederen op. 82 erin te verwerken.Dvorak had al dertig jaar eerder een celloconcert geschreven, maar dat bleef ongeorkestreerd . Waarschijnlijk was hij onzeker hoe de cello zich als solo instrument zou houden geconfronteerd met een groot romantisch orkest. Het was Victor Herbert, een collega componist die vooral bekendheid genoot als schrijver van Broadway musicals als The Enchantress met de populaire song “I want to be a prima donna”, die duidelijk de lyrische mogelijkheden van een grootschalig werk aantoonde met zijn tweede celloconcert dat 10 maart 1894 in New York zijn première beleefde. Ironisch genoeg is Dvoraks celloconcert – hoewel doortrokken van heimwee naar Bohemen – vooral te danken aan de door een Amerikaan geleverde inspiratie.Ook besloot Dvorak om zich niet aan de traditie te onderwerpen door geen cadens te schrijven voor het derde deel, al bedacht de solist aan wie het werk werd opgedragen – Hanus Wihan – er toen zelf een. Hij herzag sommige passages die hij aan de toch al lastige cellopartij toevoegde. Dvorak was niet gesteld op deze “verbeteringen” en schreef aan zijn uitgever: “Ik sta erop dat mijn werk wordt uitgegeven zoals het is geschreven. Ik sta het alleen aan U af als U belooft dat U niemand anders in de gelegenheid stelt om er veranderingen in aan te brengen, ook niet door vriend Wihan…. En dus ook niet de cadens die Wihan toevoegde aan het laatste deel. De finale eindigt geleidelijk, als een zucht, met herinneringen aan het eerste en tweede deel. De slotmaten worden door het orkest voor zijn rekening genomen en het geheel eindigt in een stormachtige stemming. Dat was mijn idee en ik wijk daar niet van af.”Niet alleen stormachtig en gepassioneerd, vloeit het concert bijkans ook over van frisheid, spontaniteit en rijke melodiek. Gegeven de onbedreigde positie die het momenteel in het gangbare concertrepertoire inneemt, valt moeilijk te geloven dat het pas ruim honderd jaar geleden werd geschreven. De première vond plaats in Londens Queen’s Hall, 19 maart 1896 niet met Hanus Wihan, doch met Leo Stern als solist. Even verrassend is het te lezen over de gemengde reacties die het werk opriep. Robert Hirschfeld schreef in de Wiener Abendpost: “Dvoraks muziek bezit geen diepte… Alles vliegt hem te makkelijk aan… In de muziekgeschiedenis van zijn volk zal zijn werk grote weerklank vinden, maar in de wereldgeschiedenis van de grote kunst is een enkele regel – maar dan wel met ere – voldoende”.Aan dergelijke misvattingen lag een gebrek aan herkenning van de “innerlijke structuur” van Dvoraks muziek ten grondslag. Dvoraks hoogst romantische en expressieve orkestratie geeft alle ruimte aan het koper, waarbij de hoorns belangrijk thematisch materiaal voor hun rekening nemen; in de climaxen zorgen de trompetten voor briljante fanfares. Belangrijker nog is dat het werk is gezegend met verrassend rijke melodieën die het werk zeer geliefd hebben gemaakt bij vertolkers zowel als publiek. Toen Brahms het concert tegen het eind van zijn leven hoorde, was hij enorm onder de indruk en bezwoer dat hij ook een celloconcert zou hebben geschreven als hij zich slechts de potentiële mogelijkheden had gerealiseerd. 

De opnamen

Een waar mer à boire het enorme aanbod aan opnamen van dit werk. Alleen al het grote aantal met ‘onbekende opnamedatum’ uit de lijst hieronder illustreert de problemen met de praktische beschikbaarheid, maar biedt diegenen die beslist een bepaalde solist willen horen misschien uitkomst.Terwijl het zeker wel virtuoos is wat de technische eisen betreft, is Dvoraks celloconcert bepaald geen werk vol virtuoos vertoon; oppervlakkige showeffecten ontbreken. Een van de eerste opnamen met Pablo Casals en het Tsjechisch filharmonisch orkest onder George Szell uit 1937, blijft frappant trouw aan de inherente aard van het werk, maar biedt ook passend virtuoos spel waardoor verder de misvatting de kop wordt ingedrukt dat in historische opnamen categorisch van stilistische vertekening sprake is. Dat geldt trouwens – zij het in iets mindere mate – voor de uitvoering van Feuermann uit 1928. Van de verschillende transfers van Casals klinkt die op Dutton het mooist. Andere historische opnamen staan ter beschikking van Feuermann, Kurtz en Piatigorsky (2x), terwijl Cassado, Navarra, Nelsova, Starker en Tortelier al bijna als semi-historisch kunnen worden beschouwd. Het is maar waar de grens wordt getrokken.Tegenwoordig is virtuositeit niets bijzonders meer – het legaat van geïnspireerd onderwijs aan grote talenten. Binnen het eigenlijk ongelooflijk uitgebreide domein van bijna zeventig opnamen wordt de vereiste technische beheersing daarom ook als vanzelfsprekend aangenomen. De expressieve armslag binnen dit concert is enorm groot en de grootste uitdaging om een over de hele linie overtuigende uitvoering te geven waarbij de innerlijke logica van de structuur geen geweld wordt aangedaan, is het uitbuiten van deze mogelijkheid. Enig rubato is best acceptabel, maar opgelegde tempowijzigingen waardoor de muziek niet logisch stroomt, zijn uit den boze. Ze storen het muzikale discours, de dialoog en klinken al gauw gemaniëreerd en eigenzinnig. Mstislav Rostropovitch nam dit concert tenminste zeven maal op – met Talich (Supraphon 1951), Boult (EMI 1956), Khaikin (Russian Revelation 1957), Karajan (DG 1968), Giulini (EMI 1978), Ancerl (Tahra ….) en Ozawa (Erato 1987). En dan zijn er vast nog wel onbekende “piraat” versies van hem in omloop. Het frappante is dat iedere samenwerking andere kenmerken bezit. De versie met Ozawa bijvoorbeeld wordt gekenmerkt door een grote dynamische energie en bijna een verdringing van het typisch Slavische, dat Ozawa ook niet in zijn ruggenmerg heeft. Daarentegen is het hoofd kenmerk van zijn samengaan met Giulini een reeks magische, dichterlijke momenten, met name uiteraard in het Adagio.Pierre Fournier is tenminste vier maal vertegenwoordigd met geadelde vooral lucide, heel Frans aandoende verklankingen. Het fraaist is hij in zijn oudste opname uit 1949 die nodig eens door Dutton zou moeten worden”opgepoetst”. Fournier steekt hier in een superbe bel canto vorm met een opmerkelijk gepassioneerde, doch voortdurend smaakvolle en verfijnde visie op het werk. Het dolce tweede thema wordt teer vormgegeven; jammer van het overdreven ritornello aan het eind van het eerste deel. Het tweede en derde deel bieden prachtige voorbeelden van grote muzikaliteit – Josefina’s thema na 2’59” bijvoorbeeld, heel elegant gespeeld en sympathiek begeleid door Kubelik.Ook zijn samenwerking met de als steeds zorgvuldige George Szell in Berlijn is de moeite waard: een mooie frasering geeft vaart aan de lange melodieën; de mengeling van spanning en noblesse doet weldadig aan.Ma, Rose, Starker en Schiff treffen we ieder met twee versies aan Starker horen we op zijn best in de Mercury opname met het Londens symfonie orkest onder Antal Dorati uit 1962, ook al bezit de klank enige scherpte. Wie gesteld is op het spel van Lynn Harrell, lijkt het beste af met zijn eerste opname, op RCA met begeleiding door James Levine.Een aantal andere veelbelovende cellisten heeft te lijden onder ongeïnspireerde dirigenten en orkesten. Het teleurstellendst is haast de formidabel gespeelde solopartij – met uitersten van temperament en poëzie - door Paul Tortelier met een nauwelijks routinematige begeleiding van het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn.Helaas haalt ook Maria Kliegel het niet omdat ze een tendens vertoont de rubati te overdrijven en elders de expressie tekort te doen. Wie Jacqueline du Pré op haar best wil horen, kieze haar tijdens een Londens Prom concert in 1969 gemaakte versie. Daar is ze op haar best: kernachtig, zwierig met een rijk geschakeerde toon, heel dynamisch en spontaan klinkend. Teleurstellend is haar EMI versie met Barenboim als partner en met als grootste handicap een dunne cellotoon en een onbalans in de opname. Maar – op het gevaar af vrouwonvriendelijk te lijkenn – ergst van al is Ofra Harnoy. Dat is des te spijtiger omdat hier nu juist de begeleiding bij Charles Mackerras – erkend autoriteit op het gebied van Tsjechische muziek – in uitstekende handen is. Maar Harnoy faalt volkomen om met even veel overtuiging de muzikale dialoog aan te gaan; alle belangrijke dramatische spanning tussen beide krachten gaat zo verloren. Een snel vibrato, al te abrupte tempo-overgangen, in stukjes gehakte frasen – het is één lang droevig en ergerniswekkend verhaal.Boven de middelmaat stijgt hierna Miklos Perenyi uit met een verklanking vol bravoure en overtuigingskracht in homogene samenwerking met het Hongaarse orkest. Over de balans tussen solist en orkest gesproken: de Finse cellist Arto Noras trof het slecht omdat hij nu juist eens te zwak is vastgelegd. Bij de RCA opname van Piatigorsky met Munch is het daarentegen weer mis in omgekeerde richting: een te dominante solist.Voor de grootste verrassing zorgt de Zweedse cellist Frans Helmerson, super gechargeerd ondersteund door het Göteborg orkest onder Neeme Järvi. Helmersons interpretatie volgt een volbloedig romantisch concept – heroïsch en majestueus maar doordrenkt met subtiele nuancen. De voortdurend wisselende harmonieën komen mooi uit. De inzet door Järvi klinkt haast dreigend; zijn intensiteit voert tot een felle climax met pittige trompetten, waarna de rust weerkeert voor de hoorn inzet van het tweede thema. Ook Helmersons inzet is meteen glorieus. Het adagio wordt niet opgerekt en de melodische frasen krijgen een treffende, bijna folkloristische eenvoud mee. Een versie om in de gaten te houden! Dat geldt ook voor Rafael Wallfisch met een heel sympathieke lezing.Yo-Yo Ma nam het Dvorakconcert ook tweemaal op. Zijn eerste versie met Lorin Maazel is goed, maar de recentere samenwerking met Kurt Masur getuigt van een grotere expressievere vrijheid en een surplus aan spontaniteit. Er is sprake van meer noblesse, vooral in de lyrischer gedeelten.En what about Pieter Wispelwey in dit gezelschap? Hij levert een mooie, respectabele. Verbeeldingsvolle prestatie, toont intimiteit in het middendeel, maar is nogal eigenzinnig en speelt bij vlagen met teveel portamento en wat weinig dramatiek waardoor wel de herfstiger kanten van het werk mooi uitkomen, maar de interpretatie als geheel toch niet in de eindronde doordringt.Het is moeilijk om een duidelijke keus te maken wanneer een vertolker twee uitstekende opnamen van eenzelfde werk leverde. Daarom niets tegen Heinrich Schiffs eerste versie met Colin Davis; deze vertoont grote verwantschap met de eerste versie van Ma door een nogal begrensd emotioneel bereik en haast een teveel aan intimiteit, maar de tweede is nog aanbevelenswaardiger. Schiff is een cellist die intellectuele strengheid koppelt aan een verfijnde techniek. Hij legt als het ware elke frase onder de microscoop en zorgt voor frisse en inventieve oplossingen. Zijn instrument is voortreffelijk in balans gebracht in een vertolking vol vaart en verve. Previn duidt de ritmen duidelijk wat de Slavische elementen ten goede komt; het fraai open geluid van de Weense hoorns is een toegevoegde attractie. In het langzame deel staat Schiff gelukkig niet te lang stil bij de mooie momenten, maar houdt hij de vaart erin. De finale is echter de ware bekroning: een uitgelaten, vrij lichte aanpak staat daar borg voor. Een late invloed van zijn leraar Navarra?Met de talrijke opnamen (minstens acht!) die hij op zijn naam bracht lijkt Mstislav Rostropovitch wel via een navelstreng te zijn verbonden met dit soloconcert. Maar zoals gezegd heeft zijn opmerkelijke plooibaarheid als kunstenaar en de interactie met heel verschillende dirigenten een reeks zeer verschillende vertolkingen opgeleverd. De beste van de zeven is te vinden op DG. Die versie biedt een volbloedig romantische conceptie met een geweldige grandeur die haast overdonderend is. Dit is de meest fameuze opname ooit van dit werk, gelukkig keurig ge-remastered. Typisch genoeg onderstreept Karajan de meer Wagneriaanse aspecten van Dvoraks stijl; hij strijkt de frasen glad zodat ze naadloos in elkaar overgaan en hij toont weinig aandacht voor de folkloristische trekjes. Heel bijzonder is de opname van Rostropovitch die werd gemaakt 21 augustus 1968 van een Prom in de Londense Royal Albert Hall. Het was de dag waarop Russische tanks een einde maakten aan de Praagse Lente en buiten de zaal werd betoogd. Svetlanov en het Russisch staatsorkest wilden onverstoorbaar de klus zo poker face en vlot op het grove af  klaren, maar de solist speelde zelden mooier, emotioneler. Het gaat echter om monogeluid met wat bijgeluiden van het publiek. Dat als beperking.Wat zo ontstaat is ongeveer het tegendeel van waar Starker en Dorati naar streefden waar ze met een zwaar aangezette articulatie juist de Tsjechische ritmen naar voren brachten. Soms wordt de handeling wat opgehouden, maar met een ijzeren beheersing wordt de controle gehandhaafd en wordt voor overtuigingskracht gezorgd. Bovendien zijn er maar weinigen die in het adagio warmer de teerheid kunnen overdragen dan Rostropovitch. Ook in de finale vinden we die eigenschap terug, dan gekoppeld aan een verbluffende virtuositeit. Rostropovitch en Karajan inspireerden elkaar kennelijk sterk zodat de vonken er hier afvliegen. Rostropovitch’ tendens tot romantische overdrijving wordt in toom gehouden of schijnt op zijn minst volkomen natuurlijk tegen de uitgestrektheid van het schilderachtige orkest canvas dat door het Berlijnse orkest wordt geleverd. De hier gedemonstreerde intensiteit aan lyrisch gevoel en spontaniteit blijft een unicum. De analoge opname uit de Berlijnse Jesus Christus kerk in Dahlem heeft niets aan glans ingeboet.Bij de meer recente opnamen vallen vooral die van Queras, Kotova en Wispelwey positief op. Queras speelt hoogst expressief, maar tegelijk ook erg kernachtig, met felle attaque. Hij klinkt spontaan en verbeeldingsvol en de opname is heel dynamisch met ideale pianissmi. Kotova toont een krachtige, boeiende persoonlijkheid en schuwt uitersten niet, maar overtuigt wel volkomen.Pieter Wispelwey overtreft zichzelf in de live remake uit Boedapest. Natuurlijk beschikt hij met het Boedapest festival orkest en Iván Fischer over een hoogwaardiger, inspirerender begeleiding dan destijds met het Nederlands filharmonisch onder Lawrence Renes. De extremen tussen opwindende, meeslepend momenten enerzijds en lyrisch overpeinzende anderzijds zijn verder opgerekt. Neem de grote vertraging voor het tweede thema en de prachtige passage in gis uit de doorwerking uit het eerste deel. Al met al ontstond zo een der mooiere, interessantere uitgaven.Een verhaal apart vormt de recent door Sony uitgebrachte cd met de tiitel The secrets of Dvorak’s cello concerto.  Daarop reconstrueren de Dvorakspecialist Michael Beckerman en de jonge Duitse cellist Jan Vogler de bronnen van het werk, te beginnen met het lied Laat me niet alleen, het eerste van de vier liederen op. 82 op tekst van Malybrok-Stieler uit 1887 dat een paar keer wordt geciteerd in het concert, één keertje zelfs in kreeftgang en het nadrukkelijkst in de afsluitende epiloog van het werk. Daarmee drukte de componist zijn verdriet uit na het overlijden van zijn schoonzuster van wie dit lied het lievelingslied was. Uitgebreid worden de referentiepunten aangegeven en ter nadere illustratie zingt Angelika Kirchschläger het bewuste lied. Ze vult dat aan met de 7 Zigeunerlieder en twee liederen van Stephen Foster. Een nadere exploratie die de moeite waard is. 

Conclusie

Het leiden van een competitie tussen gladiatoren onder vele groten is duidelijk een riskante bezigheid. Alle hierboven wat uitvoeriger gesignaleerde opnamen vormen een sieraad in iedere collectie. Maar wie zich moet beperken tot één opname die bovendien goed tegen herhaling bestand moet zijn, is eigenlijk het beste af met de Rostropovitch/Karajan combinatie. Op korte afstand gevolgd door Du Pré I en II, Wispelwey II, Schiff II, Queras, Kotona en Wallfisch. Maar vergeet ook – al is het maar op leenbasis – Hoelscher II, Ma II en Helmerson niet en probeer liefst eveneens de interessantste historische opnamen van Fournier en Casals eens. 

Discografie

1928. Emanuel Feuermann met het Orkest van de Berlijnse Staatsopera o.l.v. Michael Taube. Pearl GEMMCD 9077, Naxos 8.110901.

1937. Pablo Casals met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. George Szell. Dutton CDEA 5002, EMI 763.498-2, Pearl GEMMCDS 9935.

1944. Maurice Gendron met het Orkest van de Franse omroep o.l.v. Willem Mengelberg. Archipel ADCD 116.

1945. Pierre Fournier met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache. PMS AB 78730, Pearl GEMMCD 9198.

1946. Gregor Piatigorsky met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 62876.

1948. Pierre Fournier met het Philharmonia orkest o.l.v. Rafael Kubelik. Testament SBT 1016.

 1951. André Navarra met het Praags omroeporkest o.l.v. Frantisek Stupka. Multisonic 310039-2.

 1951. Mstislav Rostropovitch met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Talich. Supraphon 0190-2, 00546-2, 111901-2, 111327-2.

1954. André Navarra met het Nationaal symfonie orkest o.l.v. Rudolf Schwarz. Testament SBT 1204.

1955. Zara Nelsova met het Londens symfonie orkest o.l.v. Josef Krips. Decca 475.6327 (6 cd’s).

1956. Gaspar Cassadò met het Weens Pro musica orkest o.l.v. Jonel Perlea. Vox CDX 25502 (2 cd’s).

1956. Ludwig Hoelscher met het Leipzigs omroeporkest o.l.v. Hermann Abendroth. Berlin Classics 92442.

1957. Mstislav Rostropovitch met het Russisch Staatsorkest o.l.v. Boris Khaikin. Russian Revelation RV 10088.

1957. Mstislav Rostropovitch met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Adrian Boult. EMI 253.658-2,Testament SBT 1101.

1958. Janos Starker met het Philharmonia orkest o.l.v. Walter Süsskind. EMI 568.745-2, 568.485-2.

1958. Ludwig Hoelscher met het Hamburgs filharmonisch orkest o.l.v. Joseph Keilberth. Warner 0927-49919-2.

1960. Gregor Piatigorsky met het Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. RCA 74321-21289-2, 09026-61498-2, 82876-66375-2.

1961. Pierre Fournier met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. George Szell. DG 423.881-2, 429.155-2, 439.484-2, 474.167-2.

1967. Jacqueline du Pré met het Zweeds omroeporkest o.l.v. Sergiu Celibidache. Teldec 8573-85340-2, DG 469.069-2 (4 cd’s).

1968. Mstislav Rostropovitch met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 447.413-2.

1968. Mstislav Rostropovitch met het Russisch Staatsorkest o.l.v. Jevgeni Svetlanov. BBC Legends BBCL 4110-2.

1969. Jacqueline du Pré met het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Charles Groves. BBC Legends BBCL 4156-2.

1970. Jacqueline du Pré met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 747.614-2, 555.527-2, 763.283-2, 562.803-2.

1973. Pierre Fournier met het BBC symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. BBC Legends BBCL 4149-2.

1974. Lynn Harrell met het Londens symfonie orkest o.l.v. James Levine. RCA GD 86531.

1975. Josef Chuchro met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon SU 3093-2.

1976. Milos Sádlo met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon SU 3564-2.

1977. Mstislav Rostropovitch met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. EMI 749.306-2, 478.399-2, 565.701-2, 567.593-2.

1977. Paul Tortelier met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 568.521-2, 575.865-2., 573.454-2

1978. Daniel Shafran met het Estlands symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. Multisonic 310180-2.

 1981. Robert Cohen met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Macal. EMI Classics for pleasure 574.779-2.

1981. Tsuyoshi Tsutsumi met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Kosler. Sony 38DC13.

1981. Robert Cohen met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Macal. EMI Classics for pleasure CFPSD 4775.

1982. Lynn Harrell met het Philharmonia orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 425.020-2,443.765-2.

1983. Angelica May met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon 01544-2.

1985. Frans Helmerson met het Göteborg symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. BIS CD 500.245.

1986. Yo-Yo Ma met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. Sony 42206, 44562, 66788.

1986. Rafael Wallfisch met het Londens symfonie orkest o.l.v. Charles Mackerras. Chandos CHAN 8662.

1987. Miklos Perenyi met het Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Hungaroton HCD 12868, Laser 14092.

1987. Mstislav Rostropovitch met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Erato 2292-45252-2.

1988. Julian Lloyd Webber met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Philips 422.387-2.

1988. Mischa Maisky met het Israël filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 427.347-2, 445.574-2.

1991. Werner Thomas-Mifune met het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Rudolf Krecmer. Koch 31146-2.

1991. Natalia Gutman met het Philadelphia orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 569.803-2, 754.320-2.

1991. Maria Kliegel met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Michael Halasz.  Naxos 8550-503.

1992. Heinrich Schiff met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. André Previn. Philips 434.914-2.

1992. Truls Mörk met het Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. Virgin 791.476-2,  561.837-2, 759.325-2.

1992. Erling Blöndal Bengtsson met het Rubinstein filharmonisch orkest Lodz o.l.v. Ilya Stupel. Danacord DA COCD 413.

1993. Ofra Harnoy met het Praags symfonie orkest o.l.v. Charles Mackerras. RCA 09026-68186-2.

1995. Yo-Yo Ma met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. Sony 67173.

1995. Erkki Rautio met het Symfonie orkest van de Sibelius academie o.l.v. Eri Klas. Albany ABCD 122.

1995. Pieter Wispelwey met het Nederlands filharmonisch orkest o.l.v. Lawrence Renes. Channel Classics 8695.

1996. Guido Schiefen met het Gran Canaria filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Leaper. Arte 74321-34054-2.

1996. Anne Gastinel met het Nationaal orkest Lyon o.l.v. Emanuel Krivine. Auvidis V 4786.

2001. James Kreger met het Philharmonia orkest o.l.v. Djong Victorin Yu. Guild GMCD 7253.

2003. Wenn-Sinn Yang met de Sinfonia Helvetica o.l.v. Grzegorz Nowak. Arts 476382.

2004. Jirí Bárta met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Jirí Kout. Supraphon SU 3774-2 (2 cd’s).

2004. Jean-Guihen Queras met het Praags filharmonisch orkest o.l.v. Jiri Belohlavek. Harmonia Mundi HMC 90.1867.

2005. Nina Kotova met het Philharmonia orkest o.l.v. Andrew Litton. Sony 82876-82118.

2006. Pieter Wispelwey met het Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Channel Classics CCS SA 25807. 

Zonder bekende opnamedatum

……. Edmond Bayens met het BRT filharmonisch orkest Brussel o.l.v. Fernand Terby. Sinf. Phae.  492.002.

……. Wieslaw Catell met het Nationaal filharmonisch orkest Warschau o.l.v. Stanislaw Wislocki. Mediaphon 991008.

……. Pierre Fournier met het orkest van de Italiaans Zwitserse omroep o.l.v. Hermann Scherchen. Tahra TAH 116.

……. Hiko  Fujiwara met het Norrköping symfonie orkest o.l.v. Jun’ichi Hirokami. Denon CO 78830.

……. Michaela Fukacova met het Praags symfonie orkest o.l.v. Jiri Belohlavek. Sinf. Pan. 810.706-2

.…… Reiner Ginzel met het Lausitz filharmonisch orkest o.l.v. Rudolf Kempe. Prospect Tondokumente CD 03193.

…… Antonio Janigro met het Orkest van de Keulse omroep o.l.v. Erich Kleiber. Archipel ARPCD 0329.

…… Edmund Kurtz met het NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. PMS Polymedia AB 78636.

…… Zara Nelsova met het St. Louis symfonie orkest o.l.v. Walter Süsskind. Fono Dur. 115.487-2.

…… Arto Noras met het Omroeporkest Helsinki o.l.v. Sakari Oramo. Finlandia 0630-18950-2, 4509-98886-2.

……. Jindrich Petrás met het Praags symfonie orkest o.l.v. Tomás Koutnik. Sinfonia Pan 811.354-2

.……. Leonard Rose met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Arthur Rodzinsky. DC Ine. 501.338.

……. Leonard Rose met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 46337.

……. Mstislav Rostropovitch met het Toronto symfonie orkest o.l.v. Karel Ancerl. Tahra TAH 136/7.110-2.

……. Eduard Sablinsky met het Baltisch festival orkest o.l.v. Vitas Antonovichius. PRCL PLD 1241

.…… Guido Schiefen met de Junge Philharmonie Keulen o.l.v.   Hartung. JPK CD 005188.

……. Heinrich Schiff met het Concertgebouworkest o.l.v. Colin Davis. Philips 442.401-2.

……. Janos Starker met het Londens symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. Mercury 432.001-2, 475.6608.

……. Torleif Thedéen met het Maleis symfonie orkest o.l.v. Kees Bakels. BIS CD 1276.

……. Daniel Veis met het Praags symfonie orkest o.l.v. Libor Pesek. Sinf Pan 811211-2. 

De geheimen van het celloconcert

2005. Jan Vogler met het New York filharmonisch orkest o.l.v. David Robertson. Sony 82876-73716-2.

Video

1977. Mstislav Rostropovitch met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. EMI MVP 99.1020-2 (vhs).

1987. Mstislav Rostropovitch met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Erato 2292-45252-5 (vhs).