DVORAK: DE 14 STRIJKKWARTETTEN
Of Dvorak in dit opzicht een unicum is? Zowel bij zijn negen symfonieën als bij zijn veertien strijkkwartetten overschaduwen zijn latere werken in deze vormen royaal de vroeger ontstane, dus lager genummerde. Toch moeten die vroege kwartetten niet worden onderschat. Zij documenteren namelijk een snelle ontwikkeling in Dvoraks compositietechniek en ze bevatten een reeks memorabele, fraaie melodieën. Maar, toegegeven, pas met de late kwartetten, bereikte hij de eredivisie in dit genre.
Achtergronden
Die populariteit van de latere symfonieën en strijkkwartetten van Dvorak heeft helaas geleid tot een overschatting van deze werken en een daarmee helaas gepaard gaande onderschatting van de vroegere. De mogelijke problematiek met Dvorak schuilt in de combinatie van een voortzetting van de door Smetana ontketende nationalistische beweging in de Tsjechische muziek met het aansluiting zoeken bij de Oostenrijkse compositiemodellen van Schubert en Brahms. Brahms die overigens zijn grote bewondering voor Dvorak nooit onder stoelen of banken schoof. Maar beter dan in zijn symfonieën loste Dvorak zijn verplichting jegens het sonateschema van de Midden-Europese muziek in met zijn haast nog persoonlijker getinte kwartetten
Net als Schubert wendde Dvorak zich al vroeg in zijn loopbaan tot het strijkkwartet. De drie volledige exemplaren uit zijn eerste groep verraden onmiddellijk een groot gemak bij het schrijven voor strijkinstrumenten. Geen wonder want Dvorak was zelf een bedreven altist. Aan het eind van de jaren 1850 volgde hij nog geheel de vroeg romantische traditie. Zijn eerste kwartet (op. 2 uit 1862) kan mogelijk ook worden beschouwd als een blije expressie van zijn ontslag uit militaire dienst wegens ongeschiktheid.
Maar hij had enige tijd nodig om een volledig idiomatische kwartetstijl te ontwikkelen: het eerste deel van het tweede kwartet zou bijvoorbeeld niet veel aan waarde inboeten wanneer het werd georkestreerd. Dvorak moest ook nog leren om zijn aangeboren breedsprakigheid in te tomen. Teveel stond hij waarschijnlijk onder de invloed van grootschalige werken van Wagner en Liszt. Trouwens die ideologische invloed van Liszt spreekt nog uit het 2e t/m 4e kwartet. Laatstgenoemd werk dateert uit 1872.
In het derde strijkkwartet wordt het bescheiden materiaal opgerekt tot een verbluffende uitvoeringsduur van zeventig minuten. Alleen al het 1e deel is langer dan het hele Negerkwartet. In het tweede deel klinken echo’s van Lohengrin door, in het scherzo is melodisch materiaal uit het lied “Holla, Slaven!” verwerkt. Het belang van dit eerste drietal schuilt daarom voornamelijk in hun musicologische betekenis.
De hoekdelen van het in wezen eendelig geconcipieerde vierde kwartet tonen echter aan hoezeer hij zich wist te concentreren en ook de later bekorte versie van het Andante religioso is een aanzienlijke verbetering van de oerversie. Naar Schubertinvloeden zoekt men hier vergeefs; de teneur is neoromantisch.
Andere hoogtepunten zijn de viool cavatine uit het Andante van het 5e kwartet uit 1873; het zesde volgde al een paar maanden later en markeert evenzeer een belangrijke formele concentratie met scherpe contouren en expressiever thematiek. Belangrijk daarna vooral weer het eerste deel van het 7e (een werk dat binnen tien dagen ontstond in 1874 en als eerste werd gepubliceerd). Hier zijn haast late invloeden van Beethoven speurbaar. Het 8e kwartet uit 1876 kan worden gezien als Dvoraks eerste echt rijpe werk in dit genre. Zijn persoonlijke stijl is hier tot volledige wasdom gekomen.
Dan is daar het in zijn geheel prachtige 9e kwartet uit 1877: een diepgevoelig, heel kenmerkend werk. Van het laatste viertal vormen het 10e en 13e kwartet de hoogtepunten, hoewel natuurlijk ook het overbekende 12e niet te versmaden is.
Negerkwartet
Het twaalfde strijkkwartet met de bijnaam Negerkwartet was het eerste in een reeks van drie kamermuziekwerken die werd gecomponeerd tijdens Dvoraks verblijf in de Verenigde Staten. Al gauw ontpopte het zich als zijn populairste en geliefdste kamermuziekwerk. Hoewel het begin is gemodelleerd naar de inleiding van Smetana’s 1e strijkkwartet, blijkt hier weinig van diens tengevolge van doofheid getoonde rauwe misère. Gefrustreerde energie en heimwee naar Bohemen zijn de dominante stemmingen uit het stuk.
Net als in zijn 9e symfonie Uit de nieuwe wereld blijft in het vage of hij naast Boheemse heimweemelodiek Neger- of Indiaanse folklore integreerde.
De opnamen
Zijn Tsjechische ensembles gepredestineerd om de meest idiomatische vertolkingen van deze muziek te geven? Sinds een der eerste opnamen van het 12e kwartet door het Boheems kwartet in 1928 heeft het daar wel alle schijn van. Latere Bohemers als het Smetana-, Janacek-, Vlach-, Panocha-, Prazak-, Talich-, Praags-, en Skampakwartet hebben daar voldoende blijk van gegeven en blijken nog steeds uitstekende gidsen te zijn op dit terrein. Gelukkig zonder zich te buiten te gaan aan al te Slavisch aandoende gebaren. Maar anderen hebben zich gaandeweg even overtuigend bij hen gevoegd: Berg-, Hagen-, Chilingirian-, Lindsay-, Gabrieli kwartet bijvoorbeeld.
Wat dit werk betreft, steken nog steeds een paar versies met kop en schouders boven de rest uit:
Het toen nog jonge Hagen kwartet had een stevige greep op stijl en karakter van het werk en gaf de dansante ritmen en de openhartige volkse melodieën met veel verve het volle pond. Zonder ook maar een moment in overdrijving te vervallen. Dynamische contrasten zijn zorgvuldig uitgewerkt Ook het zeer vitale Alban Berg kwartet werd volledig ontketend tijdens een ‘live’ opname.
Conclusie
Voor de complete reeks komt vooral de DG opname van het Praags kwartet in aanmerking. De bewuste set is heel volledig want hij bevat ook Cypressen, een kwartetfragment in F en 2 Walsen op. 54. Het gaat om heel frisse en spontane verklankingen waarin zowel de nationalistische aspecten als de modernistische structuren volledig tot gelding zijn gebracht; gelukkig is ook de digitale verdoeking van de uit 1973 daterende analoge opname zeer geslaagd.
Als goedkoop maar waardevol alternatief voor de midden- en late kwartetten komen het Vlach kwartet (Naxos) – heel homogeen, zangerig, rijk van klank en essentieel lyrisch - in aanmerking en – als het full price mag wezen – de ook los leverbare opnamen van het indringend spelende Chilingirian kwartet (Chandos) en het Lindsay kwartet (ASV).
Samengevat: het Praags kwartet voor de echt complete reeks, het Hagen kwartet voor no. 12 als beste aanbeveling.
Discografie
Complete opnamen
Panocha kwartet. Supraphon 01451/59-2, 111.451/9-2 (9 cd’s).
Praags strijkkwartet. DG 463.165-2 (9 cd’s).
Stamitz kwartet. Bayer 100.141/150-2 (9 cd’s).
Strijkkwartet no. 12 in F op. 96 Negerkwartet
Amadeus kwartet. DG 437.251-2, 457.707-2 (2 cd’s) (1959).
Alban Berg kwartet. EMI 754.215-2 (1989).Arioso kwartet. Tacet EA 10040.
Atheneum-Enesco kwartet. Pierre Veranay PV 795011 (1993).
Boedapest kwartet. Biddulph LAB 140 (1940).
Boedapest kwartet. Biddulph BCD 9077 (1949).
Boheems kwartet. Biddulph LAB 091/2 (2 cd’s) 1928.
Carmina kwartet. Denon CO 18075, Berlin Records 100.220.
Chilingirian kwartet. Chandos CHAN 8919 (1990).
Chilingirian kwartet. Classic FM 75605-57022-2 (1997).
Cleveland kwartet. Telarc 80283.
Delmé kwartet. Carlton 30367-0097-2 (1987).
Duke kwartet. Collins 1386-2 (1993).
Emerson kwartet. DG 445.551-2 (1984).
Gabrieli kwartet. Classics for pleasure CFP 4772 (1972).
Griller kwartet. Dutton CDBP 9713.
Hagen kwartet. DG 419.601-2.
Hollywood kwartet. Testament SBT 1072 (1955).
Italiaans kwartet. Philips 420.876-2 (1966).
Janacek kwartet. Emergo EC 3680 (1994).
Juilliard kwartet. Sony 48170 (1967).
Keller kwartet. Erato 4509-96968-2.
Kohon kwartet. Vox CDX 5166 (2 cd’s).
Kumho Asiana kwartet. Delos 1036.
Lindsay kwartet. ASV CDDCA 797, 446 (1991).
Melos kwartet. Harmonia Mundi HMC 90.1509 (1995).
Moyzes kwartet. Naxos 8550.251.
Nederlands strijkkwartet. Globe GLO 6036 (1955).
Orion kwartet. Arabesque 6731 (1999).
Orlando kwartet. Ottavo OTRC 69028.
Panocha kwartet. Supraphon 0179-2, 111.1458-2 (9 cd’s) (1982/1994).
Portland kwartet. Arabesque 6558.
Praags kwartet. DG 463.165-2 (9 cd’s) (1973).
Prazak kwartet. Praga PRD 250.110 (1998).
Schidlof kwartet. Linn CKD 096.
Skampa kwartet. Supraphon 3380-2 (1998).
Smetana kwartet. Supraphon 0072-2 (1987).
Smetana kwartet. Testament SBT 1074 (1966).
Stamitz kwartet. Bayer BR 100.141.
Talich kwartet. Calliope CAL 9617 (1982).
Vanbrugh kwartet. Meridian CDE 84224.
Vlach kwartet. Praga PR 250.004/6 (2 cd’s) (mono)
Vlach kwartet. Naxos 8553.371 (1995).