Verg. Discografieën

DUPARC: LIEDEREN

DUPARC: LIEDEREN

De weinige liederen van Duparc (die helaas veel van zijn werken vernietigde) behoren tot het hoofdstuk van de invloed die Wagner op het Franse muziekleven had. Alleen al ‘L’invitation au voyage’ hoort garant te staan voor de onsterflijkheid van de componist.

Achtergronden
Duparc schreef de zestien liederen en een duet (‘La fuite’) waarmee hij bekend werd tussen 1868 en 1884. Zelf vond hij hiervan slechts een dertiental echt de moeite waard. De zorgvuldig uitgekozen teksten ademen een sfeer van smachtend weemoedige nostalgie, een verlangen naar het onbereikbare of naar verloren gegane genoegens. De sensuele, verdroomde kwaliteit van Duparcs muziek wordt gecompenseerd door een emotionele intensiteit die ze verheft boven het salonmatige dat zoveel andere Franse mélodies uit die tijd kenmerkt; het brengt hem in de buurt van Schubert en Schumann.
De 15-jarige Duparc ging bij Franck piano studeren, maar werd pas ongeveer vijf jaar later diens compositieleerling. Die stap wordt weerspiegeld in zijn muziek. Het ene moment schrijft hij nog Mendelssohnachtige pianostukken als 'Rêveries' en 'Feuilles volantes' en dan ontstaat ineens, nog voor zijn twintigste, 'Chanson triste', een meesterlijk miniatuur en een van zijn populairste liederen.
Eén van de later verworpen liederen, 'Le galop', is zelfs een duidelijk hommage aan Schuberts 'Erlkönig'.
Sommige van Duparcs liederen zijn ware meesterstukjes, met name 'L’invitation au voyage'. Opvallend is hier vooral de manier waarop de verontrustend schommelende begeleiding en het contrasterend rustige refrein de zinnelijke, maar haast verstikkende stemming van Baudelaires origineel zo voortreffelijk uitbeelden.
Een golvende begeleiding in akkoorden kenmerkt ook het 'Chanson triste', een subtiele, bitterzoete toonzetting van een gedicht van Jean Lahor, wiens 'Extase'  bij Duparc een heel chromatische Liebestod inspireerde naar Wagners voorbeeld in diens Tristan. Haast even treffend is de verschuivende chromatiek in 'Soupir'. Niet minder Wagneriaans is het prachtige 'Phidylé' een sensuele lofzang op de natuur waarin een eenvoudige modale melodie uitgroeit tot een stralende climax in het laatste couplet. Het sinistere drama van 'La manoir de Rosemonde' is ook voortreffelijk geuit.
Totdat een neurologisch/psychologisch probleem rond 1885 een einde maakte aan het componeren en hij zich in Zwitserland terugtrok, behoorde Duparc tot de voorlopers van het nieuwe Franse componeren na de Frans-Duitse oorlog en Saint-Saëns, Fauré en hij waren de oprichters van de Société nationale de musique die daarbij het voortouw nam.
Die collega’s waren zich goed bewust van zijn bijzondere talent. In 1883 droeg hij het manuscript van ‘Lamento’ op ‘à mon cher maître et ami G. Fauré’, maar Fauré noteerde boven het woord ‘maître’ nog ‘élève’. Misschien ademt een lied als ‘Sérénade florentine’ iets van het werk van Fauré, maar in het algemeen is de muziektaal van Duparc gedurfder.
De Nederlander Frits Noske (1920-1993), die zich specialiseerde op het terrein van het Franse lied, somde mooi het belang van Duparc op. In zijn dissertatie La mélodie française de Berlioz à Duparc (1954) stelde hij vast: “Het is hem niet genoeg om de woorden te laten zingen, maar hij vertaalt de diepste gedachten en gevoelens van de dichter. Zijn genie leidt het tijdperk in waarin de mélodie het uitverkoren medium wordt voor de grootste Franse componisten die hun intiemste en diepste inspiratie daaraan toevertrouwen’.
Frappant is nog wel dat Duparc, hoewel met een lichte voorkeur voor Charles Baudelaire en Théophile Gautier, zijn teksten aan vele dichters ontleende: Henry Cazalis (=Jean Lahor), E. MacSwiney/ThomasMoore, Jean Lahor, Robert de Bonnières, Leconte de Lisle, Goethe/Victor Wilder, Gabriel Marc, Armand Sully-Prudhomme, Armand Silvestre en François Coppé.
Collega componist Reynaldo Hahn dacht daar anders over en vond dat de tekst slecht werd behandeld; ook Ravel oordeelde dat de liederen niet volmaakt zijn…. Maar wel het werk van een genie.
Natuurlijk nemen de liederen van Duparc een bijzondere plaats in binnen het Franse repertoire en in de ontwikkeling van die typische mélodie vorm. Na jaren loom te hebben gesluimerd in de geesteloze salonsfeer (met uitzondering van Berlioz’ 'Les nuits d’été' uiteraard) werden Schubert, Schumann, Brahms en Wolf op dit gebied ingehaald.
Duparc orkestreerde acht van zijn liederen en bracht zo de latent aanwezige opera-achtige kwaliteiten duidelijker naar voren, maar offerde zo wel iets van de intimiteit op.

De opnamen

Na het een aantal keren in detail en in verschillende realisaties beluisteren van de helaas beperkte liederenschat van Duparc valt haast niet aan de conclusie te ontkomen dat deze tot de beste Franstalige kunstliederen behoren. Dat volledige liedoeuvre heeft het bijkomend voordeel dat het met een uitvoeringsduur van ruim een uur net mooi op een enkele cd past.
Omdat het best interessant is om te horen hoe dit repertoire in verleden en heden is geïnterpreteerd, passeerden niet alleen de – helaas weinige – volledige opnamen de revue, maar ook een aantal fragmentarische.
Nu zijn Franse liederen voor zangers zonder duidelijk Franse achtergrond altijd beladen met de handicap van een niet loepzuivere uitspraak. In hoeverre dat storend is, moet the ear of the believer maar uitmaken. Bij de opnamen vinden we aan mannenkant een mooie verdeling tussen tenoren en baritons.
De Franse componist Henri Sauguet (1901-1989) merkte ooit over zo’n door Fransen gezongen complete reeks op: “Deze vertolkingen zijn opmerkelijk, niet alleen dank zij hun vocale kwaliteiten en hun emotionele engagement, maar ook dank zij hun voorbeeldige gebruik van de woorden die op volmaakte manier de diepgewortelde eenheid van dichtkunst en muziek illustreren”.
Maar laten we beginnen met een kort woord over de vroegste opnamen. Nellie Melba was in 1913 de eerste die de spits afbrak. Voor zover dat nog echt te horen is, speelde haar opera achtergrond haar in ‘Chanson triste’ nogal parten. Maar ze zong wel prachtig.
Veel puurder en stijlvoller is hierna Claire Croiza in ‘Chanson triste’ en ‘Lamento’. Op haar dictie valt niets aan te merken, puur Franser kan haast niet, maar ze is meer diseuse dan zangeres en maakt een nogal afstandelijke indruk.
Van Charles Panzéra is bekend, dat hij ooit in totaal 12 liederen van Duparc vastlegde, jammer genoeg overleeft daarvan slechts de helft. Zijn bijdragen klinken idiomatisch, kernachtig en toch ook sensueel.
Iemand als Maggie Teyte specialiseerde zich in het Franse lied en geen wonder dus dat ze in haar bijdragen – alleen ‘L’invitation au voyage’ en ‘Phildylé’ overtuigt. Het enige wat stoort zijn nogal overdreven portamenti.
Gérard Souzay komen we in deze discografie driemaal tegen. Hij nam iedere keer in 1953, 1962 en 1971 12 liederen op, de eerste keer met Jacqueline Bonneau, beide volgende keren met Dalton Baldwin. De middelste (Philips) opname is uit roulatie. De keuze is lastig, want de jongere Souzay klinkt verleidelijker, nog ‘onbedorven’ dan de meer zelfbewuste, zelfs lichtelijk gemaniëreerde maar wel kernachtiger latere. Natuurlijk legt de oude versie het in opnametechnisch opzicht af tegen de nieuwe. En toch valt alles afwegend de keus ten gunste van de keurige verdoeking door Testament van de oude Decca opname uit.
Léopold Simoneau nam tweemaal liederen van Duparc op, eerst een viertal ‘live’ in 1959, daarna (voor het label Westminster) in de studio nog eens 14. In beide gevallen is de uitkomst nogal teleurstellend. De intonatie laat te wensen over, het gebruik van rubato en rallentando is ongepast. Hoe mooi de stem ook is, bij herhaling beluisterd gaat dit irriteren.
De enige Nederlander die zich ooit geheel op het Franse lied concentreerde was Bernard Kruysen. Hij leverde in zijn reeks van 13 liederen die hij sympathiek deelt met Danielle Galland een imposante prestatie. Een raadsel blijft waarom ze niet het hele repertoire vastlegden. Jammer genoeg is deze opname al lang niet meer verkrijgbaar.
Bij Jessye Norman valt meteen op hoe goed ze in het Frans zingt. Fraai van toon, knap van adembeheersing. Lof voor haar dus. Jammer daarom dat ze slechts vier liederen voor haar rekening neemt en dat Dalton Baldwin hier zo slordig en ongeïnspireerd begeleidt.
Wie deze liederen graag eens met orkestbegeleiding hoort, moet naar Janet Baker luisteren. Zij draagt 5 liederen bij en hoewel haar Frans niet zo rein is als men zou wensen, is ze vooral heel overtuigend in ‘Au pays où se fait la guerre’, ‘L’invitation au voyage’ en ‘Le manoir de Rosamunde’. Maar in ‘Phidylé’ laat de zorgvuldigheid haar even in de steek en hoe sympathiek ook, de begeleidingen van Previn bezitten niet steeds de gewenste helderheid.
Een wonder is de nog op 77-jarige leeftijd gemaakte opname van de hoge tenor Hugues Cuénod. Gezien zijn stemsoort beperkte hij zich tot twee liederen. Het resultaat is best bijzonder dankzij het getoonde stijlgevoel en de verfijnde intelligentie, maar tenslotte toch niet honderd procent overtuigend.
Ter ere van de vijfenzeventigste verjaardag van Elly Ameling werd een herinneringsalbum met 5 cd’s vol ‘live’ concertopnamen uitgegeven. Los daarvan bestond vroeger al een Philips cd waarop zij met het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Edo de Waart ‘Chanson triste’ en ‘L’invitation au voyage’ zong. Dat gebeurt in alle gevallen met een groot gevoel voor karakter, stijl en uitdrukking van de muziek. Weinig Nederlandse zangeressen zullen haar dat hebben verbeterd. Goed dat het bewaard is gebleven.
Voor een derde cd met orkestbegeleiding tekende John Eliot Gardener in Lyon en het dient gezegd: het is een genoegen om naar Barbara Hendricks te luisteren in een zestal liederen. De tempi zijn vlot en de voordracht straalt steeds een passend sfeerbegrip uit. Dit is een van de betere versies.
In chronologisch opzicht volgt hierna de terecht internationaal geprezen versie van Sarah Walker en Thomas Allen die ieder acht liederen voor hun rekening nemen en samen het duet zingen. Ook al is hun Frans misschien niet volkomen natuurlijk, ze zingen deze liederen met hun verschillende inhoud en emoties zodanig dat steeds de kern wordt getroffen: doorleefd, gevoelig, met veel tekstgevoel en Vignoles toont zich weer eens een ideale begeleider.
Ruim tien jaar later halen Mireille Delunsch en Vincent le Texier dit niveau allerminst. De zangeres (met 11 liederen) gaat wat slordig met de materie om en de zanger is gewoon niet tegen zijn taak opgewassen. Bovendien klinkt de vleugel te dunnetjes.
Hierna overtuigt François le Roux die de hele reeks voor zijn rekening neemt weer wat beter, met name in ‘Invitation au voyage’, ‘Chanson triste’, ‘Testament’ en ‘Soupir'. Maar dan wacht ineens een teleurstelling in ‘La vie antérieure’ dat wel erg zakelijk klinkt en de pianist die zich in ‘Manoir’ in een paar belangrijke akkoorden verslikt.
José van Dam gunt Florence Bonnafous slechts drie liederen. Hij doet deels prachtige dingen, zoals in ‘La vague’, ‘Extase’, ‘Testament’ en ‘Le galop’, maar is elders, zoals in ‘Chanson triste’, ‘Sérénade florentine’ en ‘Elégie’ wat terloops.
Misschien is het jammer dat Felicity Lott met voortreffelijke ruggensteun van het Zwitserse orkest onder Armin Jordan zich hier in 1996 tot drie liederen beperkte en in een vroegere, uit 1990 daterende en qua stemvoering minder geslaagde opname nog eens drie liederen vastlegde. Het resultaat is te wisselend om geheel te bevredigen.
Een povere uitspraak van het Frans en een te zeer de sfeer van een opera ademende reeks interpretaties plaatsen de opname van Michelle DeYoung al gauw hors concours.
Ook Véronique Dietschy vermag in geen enkel opzicht te overtuigen bij gebrek aan expressie en variatie. Hoe ambitieus Norah Ansellem was toen ze haar vijf Duparcliederen opnam blijft in het duister. Met operarepertoire van Mozart, Verdi en Puccini lijkt ze vertrouwder dan met de intieme Franse liedkunst. Het materiaal wordt braaf, maar zonder inzicht of enigerlei verdieping afgewikkeld.
Een stuk veelbelovender klinkt Christine Rice die ook vooral een opera achtergrond heeft, maar wel ook doorkneed is in de liedkunst. Misschien is haar toon wat te zinnelijk voor sommige liederen en had het hier en daar wat genuanceerder gekund, maar het verlangen dat doorklinkt in ‘La vie antérieure’ en ‘ L’invitation au voyage’ is heel treffend. Bovendien vond ze in Vignoles de volmaakte begeleider.
In hoeverre Dietrich Fischer-Dieskau zich ooit aan Duparc heeft bezondigd? Weinig Duitse baritons bezondigden zich aan dit Franse repertoire, maar Dietrich Henschel waagde zich aan een multilinguistisch recital. Hij zingt als een soort tour de force Frans, Italiaans, Duits en Engels repertoire. Bij Duparc brengt hij het er redelijk goed af, al is zijn uitspraak niet perfect en beklemtoont hij sommige slot e’s wat teveel. Waar drama is gevraagd, zoals in ‘La vague et la cloche’ en ‘Le manoir de Rosemonde’ overtuigt hij meer dan in het dromerige ‘Phidylé’ en ‘Extase’.
Minstens zo opmerkelijk is hoe de Finse Karita Mattila zich met haar rijpe stem thuis voelt in dit idioom. Ook zij komt vanuit de opera, maar toomt zich in al zet ze met ‘Au pays où se fait la guerre’ een mini Wagneriaans beeld neer. Alle waardering voor dit geconcentreerde, gedetailleerde resultaat.
Duparc is slechts met ‘Chanson triste’ en ‘Phidylé’ vertegenwoordigd is een opmerkelijk (en aan liefst 16 componisten gewijd) recital onder de titel Night and dreams van Measha Brueggergosman. Maar wat ze in dat programma met serenades, nachtmuzieken, wiegeliederen laat horen is heel bijzonder en Duparc profiteert daarvan.
De bariton Stéphane Degout heeft al wel de nodige lof gekregen, maar zijn eerste vier bijdragen aan de Duparc discografie klinken – hoe mooi de stem ook is en hoe fijnzinnig de voordracht – nog niet helemaal uitgerijpt, want een beetje bleekjes. Geduld is gevraagd.

Conclusie
Ditmaal is het niet moeilijk keuzes te maken. Er is veel voor te zeggen om dan meteen voor het totaal van 17 items te kiezen. Daarvoor komen Le Roux/Borst en Allen/Walker het meest in aanmerking. Wie een scala aan in aantal beperkter, afzonderlijke uitvoeringen wil horen, moet vooral denken aan Souzay/Bonneau, Mattila en Hendricks.

Discografie

Volledige opnamen

1987 17 Mélodies. Danielle Borst, François le Roux en Jeff Cohen. REM REM 311049.

1988 17 Mélodies. Sarah Walker, Thomas Allen en Roger Vignoles. Hyperion CDA 66323.

1993 17 Mélodies. José van Dam en Florence Bonnafous. Forlane UCD 16692.

1999 17 Mélodies. Mireille Delunsch, Vincent le Texier en François Kerdoncuff. Timpani IC 1053.

Losse liederen

1913 ‘Chanson triste’. Nellie Melba. Screensound CD-SSA-NM 0025.

1930 ‘L’invitation au voyage’. Claire Croiza en Francis Poulenc. Marston 52018-2.

1931 6 Mélodies. Charles Panzéra en Madeleine Panzéra-Baillot. Pearl GEMMCD9919, Dutton CDBP 9726.

1940/7 ‘L’invitation au voyage’; ‘Phidylé’. Maggie Teyte en Leslie Heward. Naxos 8.110147.

1945 2 Mélodies. Pierre Bernac en Francis Poulenc. Testament SBT 3161 (3 cd’s).

1953 12 Mélodies. Gérard Souzay en Jacqueline Bonneau.  Testament SBT 1313.

1956 4 Mélodies. Léopold Simoneau en Allan Rodgers/Erik Werba. DG 477.022-2 (7 cd’s).

1959 12 Mélodies. Léopold Simoneau en Erik Werba. Orfeo C 460971B.

1962 12 Mélodies. Gérard Souzay en Dalton Baldwin. Philips 438.962-2 (4 cd’s).

1971 13 Mélodies. Bernard Kruysen, Danielle Galland en Noel Lee. Auvidis Valois V 4703.

1971 12 Mélodies. Gérard Souzay en Dalton Baldwin. EMI 565.161-2, Testament SBT 1208.

1976 4 Mélodies. Jessye Norman en Dalton Baldwin. Philips 416.445-2.

1977 5 Mélodies. Janet Baker met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 568.667-2.

1978 ‘Extase’, ‘Chanson triste’. Hugues Cuénod en Geoffrey Parsons. Nimbus NI 5736/7 (2 cd’s).

1979/89 4 Mélodies. Elly Ameling en Dalton Baldwin/Rudolf Jansen. Weijmans Media Groep GW 80003 (5 cd’s).

1988 6 Mélodies. Met het Orkest van de Opéra Lyon o.l.v. John Eliot Gardiner. EMI 749.689-2.

1990 6 Mélodies. Barbara Hendricks met het Orkest van de Opéra Lyon o.l.v. John Eliot Gardiner. EMI 749.689-2.

1996/1990 5 Mélodies. Felicity Lott en respectievelijk het Suisse romande orkest o.l.v. Armin Jordan en Graham Johnson (p). Forlane UCD 16760.

1998 4 Mélodies. Michelle deYoung en Kevin Murphy. EMI 573.163-2.

1998 14 Mélodies. Véronique Dietschy en Philippe Cassard. Adès 20677-2.

2002 4 Mélodies. Felicity Lott met het Suisse romande orkest o.l.v. Armin Jordan. Aeon AECD134.

2004 5 Mélodies. Norah Ansellem en Dalton Baldwin. Claves 502410.

2005 4 Mélodies. Christine Rice en Roger Vignoles. EMI 330.466-2.

2005  3 Mélodies. Dietrich Henschel en Fritz Schwinghammer. Harmonia Mundi HMC 90.1875.

2006 4 Mélodies. Karita Mattila en Martin Katz. Ondine ODE 1100-5.

2009 2 Mélodies. Measha Brueggergosman en Justus Zeyen. DG 477.8101.

2010 4 Mélodies. Stéphane Degout en Hélène Lucas. Naïve V 5209.

Met onbekende opnamedatum

…. ‘Chanson triste’, ‘L’inviation au voyage’. Elly Ameling met het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Edo de Waart. Philips 410.043-2.

…. 3 Mélodies. Nelly Miricioiu, Daniel Harper en ….. Et’cetera KTC 1041.

…. 3 Mélodies. Margaret Price en James Lockhart. Orfeo C 038831A.