Verg. Discografieën

DVORAK: SLAVISCHE DANSEN

DVORAK: SLAVISCHE DANSEN

 

Dat de op beweging gerichte Slavische dansen van Dvorak bij voorkeur door een op vitaliteit gerichte uitvoering om niet tot muziektent repertoire gedegradeerd te worden, spreeekt vanzelf.

 

Achtergronden

 

De Slavische dansen begonnen hun leven als volksdans ritmen, werden vervolgens pianoduetten en eindigden niet alleen als Dvoraks introductie tot de wereld buiten Bohemen, maar als hoofdbestanddeel van het toegiften repertoire.

In 1874 had de omhoog strevende componist een staatsbeurs in Oostenrijk aangevraagd. Tot de juryleden behoorde Eduard Hanslick die in 1877 per brief op dat verzoek reageerde met de woorden: “Brahms toonde een levendige belangstelling voor uw werk en was bijzonder onder de indruk van uw tweestemmige Boheemse liederen”. Dat leiidde op zijn beurt tot een introductie van Dvorak bij Brahms’ muziekuitgever Simrock, die onmiddellijk “twee bundels met Boheemse en Moravische dansen bestelde”. De beloning voor de eerste reeks van 8 vrolijke en opgewekte dansen opus 46 was dat Dvorak ineens beroemd werd. Niet vreemd dus dat Simrock gezien het spectaculaire succes graag een tweede reeks wilde uitgeven. Dvorak, net bezig met het uitwerken van opdrachten uit Engeland (waaronder de symfonie nr. 7), had niet zoveel zijn om opnieuw korte stukken te schrijven. De onderhandelingen over zijn zevende symfonie leidde er toch toe dat Simrock zijn zin kreeg. Die tweede reeks Slavische dansen volgde zo als opus 72 acht jaar later. Tijdens het componeren werd Dvorak zelfs gaandeweg enthousiaster en zo hoeft het niet te verbazen dat ze nog melodieuzer werden dan de eerste set; bovendien kregen ze meer diepgang en in nr. 5 ook iets van een magische, introspectieve kwaliteit. Uit de eerste reeks werden vooral de nrs. 2 en 8 geliefd, uit de tweede reeks de nrs. 10 en 16.

De dansen zijn gebaseerd op populaire Tsjechische vormen, vooral polka en furiant en Slavische dansritmen. Wat aanzienlijk tot hun populariteit bijdroeg, was de combinatie van aanstekelijke melodieën en wat Smetana omschreef als een haast Beethoveniaanse motiefontwikkeling.

 

De opnamen

 

Het is logisch om bij de vele opnamen eerst de blik te richten op het land van herkomst, Tsjecho-Slowakije. Van de vele daar gemaakte zijn die van het Tsjechisch filharmonisch orkest het meest beklijvend. Dat begint bij de legendarische Václav Talich, gaat verder met de soepele, lenige vertolkingen van Karel Sejna en vindt zijn voortzetting bij de schitterende latere opname van Václav Neumann. Niet zozeer die uit 1972, maar die uit 1986 op Supraphon: schitterend, aanstekelijk gespeeld. 

Voor de rest beperken we ons tot de uitgaven die het meest beklijven. Bijzonder liefdevol gedaan is wat we van Rafael Kubelik te horen krijgen in sprankelende, verfijnde uitvoeringen, waaraan ook momenten van veel panache niet vreemd zijn.

Omdat de digitale remastering zo geslaagd is, hebben de meesterlijke uitvoeringen van George Szell (uit 1963/5) niets aan glans ingeboet. Zo komen de ritmische zwier en de algehele vaart en passie van deze muziek nog steeds tot hun recht. Uitbundige, zeer gedisciplineerde, elegante lezingen waaruit een grote betrokkenheid en liefde spreekt.

Beschikkend over het volgzame, hoogwaardige Europese kamerorkest weet Nikolaus Harnoncourt op ideale wijze een heldere vormgeving met fraaie melodielijnen en goede dynamische contrasten te verbinden met grote ritmische spontaniteit. De individuele stukken hebben karakter en vaart. Het dumka karakter van op. 46/2 is precies raak getroffen, net al de vriendelijke aard van op. 46/6 en het verleidelijke rubato aan het begin van op. 72/2.

Dat deze muziek als Hongaar (net als Szell) Iván Fischer sterk aanspreekt, lijkt niet meer dan logisch. Hij geeft met materiaal hoogst idiomatisch weer, beschikt over een prachtig klinkend ensemble en is bijzonder mooi opgenomen. Het eindresultaat klinkt iets bezadigder, afstandelijker dan bij Harnoncourt, maar verder best briljant. 

De meeste opnamen van de pianoduo vorm zijn onbekend. Lang verder onderzoeken is nauwelijks nodig wanneer men eenmaal Silke-Thora Matthies en Christian Köhn heeft gehoord met een van veel speelplezier getuigende, keurig heldere idiomatische interpretatie vol levendige ritmiek. Ook rustiger, vriendelijker dansen als op.46/3 in D komen heel fraai tot hun recht. Dat de cd fraai klinkt en goedkoop is, vormt een extra pré.

 

Conclusie

 

Het is lastig om tot slot een definitieve keuze tussen Szell, Harnoncourt en Fischer te maken. Probeer ze alle drie te horen en vel dan zelf een oordeel.

 

Discografie

 

Pianoduo

 

1959. Alfred Brendel en Walter Klien. Vox CDX 5176 (2 cd’s).

 

1980. Alfons en Aloys Kontarsky. DG 449.550-2.

 

1986. Peter Noke en Helen Krizos. Hyperion CDA 66204.

 

1986. Peter Toperczer en Marián Lapsansky. Opus 9351 1960.

 

1986. Artur Balsam en Gena Raps. Arabesque Z 6559.

 

1989. Ingryd Thorson en Julian Thurber. Olympia OCD 362.

 

1990. Katia en Marielle Labèque. Philips 426.264-2.

 

1990. Philippe Corre en Edouard Exerjean. Pierre Verany PV 730011.

 

1990. Duo Crommelynck. Claves CD 50-09107.

 

1991. Emanuela Bellio en Massimo Somenzi. Giulia GS 2010.

 

1994. Renata en Igor Ardasev. Supraphon SU 2131-2.

 

1995. Grete en Josef Dichler. Everyman 086121-71.

 

1995. Silke-Thora Matthies en Christian Köhn. Naxos 8.553138. 

 

2000. Pianoduo Kolacny. Eufoda 1270.

 

2004. Orit en Dalia Ouziel. Chant de Linos CL 0406.

 

2007. Claire Désert en Emmanuel Strosser. Mirare MIR 042.

 

2010. Yaara Tal en Andreas Groethuysen. Sony 88697-79212-2.

 

2010. Duo Danhel-Kolb. Genuin GEN 12237.

 

 

Orkestversie

 

1935. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Václav Talich. Music & Arts CD 658.

 

1947. Orkest van de Weense Volksopera o.l.v. Mario Rossi. Amadeo 427.081-2.

 

1950. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Václav Talich. Supraphon SU 110647-2.

 

1955. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Rafael Kubelik. Decca 468.495-2.

 

1956. Royal Philharmonic orkest o.l.v. Artur Rodzinski. Westminster 471.20223.

 

1958. Minneapolis symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. Mercury 434.842-1.

 

1959. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Sejna. Supraphon SU 1916-2.

 

1959/63. Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 462.077-2 (2 cd’s), 422.477-2.

 

1960. RIAS symfonie orkest Berlijn o.l.v. Karel Ancerl. Tahra TAH 118.

 

1963. Londens symfonie orkest o.l.v. Jean Martinon. Decca 478.3864.

 

1965. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony SBK 48161, Pickwick Duet 2CD (2 cd’s), Sony 69699-89845-2 .

 

1970. Omroeporkest Turijn o.l.v. Sergiu Celibidache. Arkadia HP 615.1.

 

1972. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Václav Neumann. Teldec 8.4407-2, Warner 0927-48999-2.

 

1974. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. Vox 7202.

 

1974. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 419.056-2.

 

1983. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur. Philips 426.751-2.

 

1983. Royal philharmonic orkest o.l.v. Antal Dorati. Decca 460.293- (2 cd’s).

 

1985. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Jirí Belohlávek. Supraphon SU 3891-2 (3 cd’s), SU 3891-2.

 

1985. Schots Nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8406. 

 

1986. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon SU 110081-2.

 

1987. Houston symfonie orkest o.l.v. Sergiu Comissiona. Pro Arte CDD 345.

 

1988. Staatsfilharmonie Rheinland-Pfalz o.l.v. Leif Segerstam. BIS CD 425.

 

1988. Philharmonia orkest o.l.v. Andrew Davis. Sony 88725-40911-2 (7 cd’s), CBS MDK 46504.

 

1988. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Václav Talich. BBC CD 731.

 

1988. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. EMI 749.547-2. 

 

1988. Slowaaks filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Kosler. Naxos 8.550143.

 

1989. Royal philharmonic orkest o.l.v. John Farrer. ASV CD DCA 730.

 

1989. Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 430.171-2.

 

1993. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Canyon Classics EC 3615-2.

 

1993. Weens filharmonisch orkest o.l.v. André Previn. Philips 442.125-2.

 

1994. Europees Kamerorkest o.l.v. Claudio Abbado. Teldec 8573-81038-2.

 

1994. Russisch nationaal orkest o.l.v. Mikhail Pletnev DG 447.056-2.

 

1996. Gran Canaria filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Leaper. Arte Nova 74321-56350-2.

 

1998. Atlanta symfonie orkest o.l.v. Yoel Levi. Telarc CD 80497,

 

1999. Boedapest Festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Channel Classics CCS SA 90210.

 

1999. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. Supraphon SU 4031-2 (6 cd’s).

 

2001. SWR Symfonie orkest Kaiserslautern o.l.v. Jirí Stárek. Hännsler CD 93037.

 

2011. Brussels filharmonisch orkest o.l.v. Michel Tabachnik. BPO Recorddings BPR 002.

 

…… Royal London orkest o.l.v. Paul Kantschneider. Zeta ZET CD 806.

 

Video

 

2001. Israël filharmonisch orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. 5 Tone 90004 (dvd).