Verg. Discografieën

ELGAR: CELLOCONCERT

ELGAR: CELLOCONCERT

 

Ontstaan uit een soort wanhoop en voorgesteld met een vrij desastreuze première duurde het enige tijd voordat Elgars Celloconcert uit zomer 1919 als een van zijn beste late werken op waarde werd geschat. Zelf zei de componist er vol zelfvertrouwen over: ”A real large work & I think good & alive”.

 

Achtergronden

 

De Eerste Wereldoorlog eiste zijn tol bij Elgar. Hoewel hij niet zelf direct op enigerlei wijze betrokken was bij de oorlogvoering, zag hij daarin de vernietiging van alles wat hem sinds zijn jeugd dierbaar was. Er schuilt derhalve een haast tastbaar gevoel van verdriet en mismoedigheid in zijn laatste belangrijke werken.

De laatste periode van Elgars leven verliep bepaald niet gelukkig. Hij had zich teruggetrokken in Brinkwells (Sussex), zijn Tweede symfonie en Fallstaf waren koeltjes ontvangen, hij was niet in te beste gezondheid en had financiële problemen.

Om het allemaal nog erger te maken was de première op 26 oktober 1919 met Felix Salmond als solist en Albert Coates als dirigent van het Londens symfonie orkest een ramp omdat er onvoldoende repetitietijd aan was besteed.

Naast een drietal belangrijke kamermuziekcomposities behoort ook het Celloconcert uit 1919 daartoe. Een werk dat in de woorden van Elgar specialist Michael Kennedy de indruk wekt van “… een man die moe was van de wereld… en troost vond in de schoonheid van muziek”.

Het Celloconcert wordt inderdaad gekenmerkt door een bijzonder soort schoonheid, intimiteit en bondigheid en is doordesemd van nostalgie. De orkestratie is heel economisch waardoor de solist niet in de verdrukking komt. Aan oorspronkelijkheid geen gebrek, al greep hij – overigens net als Dvorak – wel terug op vroeger materiaal.

Het klankweefsel van het werk heeft iets van de transparantie van de kamermuziekwerken van Elgar en de vorm van het werk weerspiegelt een staat van voortdurende verandering. Het concert is vierdelig die verder zijn onderverdeeld in gedeelten vol contrasterende stemmingen, hoewel triestheid domineert. Het werk werd mogelijk daarom niet onmiddellijk hartelijk begroet.

Resonante cello akkoorden geven aan het hele werk vorm meteen aan het begin al, met een treffende terugkeer tegen het einde. In expressief en technisch opzicht stelt het werk hoge eisen aan de solist die ook moet oppassen om niet te gaan sentimentaliseren.

 

De opnamen

 

Al in het jaar van de wereldpremière werd Elgar door The Gramophone Company uitgenodigd om het Celloconcert zelf op te nemen. Als soliste koos hij de jonge Beatrice Harrison met wie hij nog jaren samenwerkte. Die eerste opname had te lijden onder grote coupures omdat men nog geen lange opnamen aan één stuk kon maken. De opnamekwaliteit is uiteraard pover.

Ook de tweede, nu elektrische opname heeft dezelfde soliste. Harrison speelt opvallend overtuigend, waardig en fijnzinnig, alleen op momenten in het langzame deel en aan het eind van de finale overdrijft ze met veel portamento haar gevoelens. Als dirigent staat de componist uitstekend zijn mannetje. De restauratie door Mark Dutton heeft de oude opname duidelijk verbeterd, al zal niet iedereen gelukkig zijn met de toon en de zuiverheid van Harrisons spel.

In 1929 toont Squire zich beheerster in een meer formele, maar best nobele, maar niet echt gevoelige, dus wat eenzijdige interpretatie. De begeleiding door Hamilton Harty is wel bijzonder goed. De inbreng van Piatigorsky is onbekend.

Iedere opname van Pablo Casals heeft a priori alk iets legendarisch, dus ook de onderhavige uit 1945. Zijn grillige temperament, zijn haast overromantische spel (inclusief zijn bekende gekreun) zijn evident, maar of hij dit concert echt een dienst bewijst met zo’n erg persoonlijke kijk? Haast aandoenlijk is hoe Boult de solist steeds goed volgt.

Hierna komt ineens Eduard van Beinum tijdens zijn Londense deelarbeid in beeld. Met de solist Anthony Pini (de eerste cellist van Beechams Londens filharmonisch vòòr W.O. II) trof hij het niet ideaal. Zijn intonatie laat in het eerste deel te wensen over. Hij offert zich teveel op. Het langzame deel vormt hier het hoogtepunt en voor Van Beinum past eens temeer alle bewondering. De akoestiek van Kingsway Hall zorgde voor een mooie ambiance.

Van Paul Tortelier kunnen we over drie opnamen beschikken. In de eerste horen we hem meer als groot virtuoos dan als idiomatisch vertolker. De tweede opname is in dat opzicht beter, de derde kan er goed mee door. Het lijkt wel of de solist zich onder studio omstandigheden te weinig kon ontplooien. De twee jaar later gemaakte derde opname toont niet veel wijziging.

Interessanter, pakkender en genuanceerder is wat hierna André Navarra laat horen. Ook hier is het zangerige  en intieme langzame deel het hoogtepunt van een geadelde interpretatie.

Wat valt er na alle loftuitingen voor haar verschillende uitvoeringen nog over Jacqueline du Pré te zeggen? Misschien dat het goed is om nu alle begrijpelijke emoties over haar tragische lot eens buiten beschouwing te laten. Ze toont in het eerste gedeelte van het werk voortreffelijke kwaliteiten door een combinatie van een prachtige toonvorming, een heel welsprekend spel met iets van aanstekelijk blije bravura (vooral in het scherzo), maar probeert vervolgens in het adagio iedere druppel tranen uit de muziek te wringen. Na maat 66 gebeurt dat in de finale weer. Bewondering past vooral omdat ze in 1965 als twintigjarige zo’n prestatie leverde. Gek genoeg klinkt de begeleiding van Barbirolli bij Navarra beter, ‘schoner’.

De opname uit de V.S., 1970, met haar man aan het hoofd van het orkest wekt opnieuw bewondering voor de overgave en de geweldige techniek, maar in emotioneel opzicht is de overdrijving hier nog toegenomen. Het eindresultaat is derhalve te controversieel.

De Praagse zaalopname uit 1967 met een haast elektriserende vertolking is eigenlijk het mooist. De soliste raast er meteen vandoor en Barbirolli en het orkest hebben even moeite om haar bij te houden. Winstpunt zijn vooral de grotere stemmingswisselingen. Kies daarom liever deze versie dan die van EMI en vooral die van Sony.

Hierna komt de voorname terughoudendheid van Pierre Fournier als een verademing. Met het begrip ‘smaakvol’ doen we de solist tekort. Jammer dat DG hem zo prominent opnam en niet voor een goede balans met het Berlijnse orkest zorgde dat intussen wel voor een begeleiding op maat zorgde onder Wallenstein.

Wat dat betreft zijn Fourniers  andere opnamen mogelijk beter. Alleen: ze zijn niet meer verkrijgbaar.

Interessant is het natuurlijk altijd wat Mstislav Rostropovitch laat horen. Hij beweerde ooit nadat hij Jacqueline du Pré had gehoord dat hij het Elgarconcert nooit meer zou spelen. Maar hij exposeert hier als meer dan levensgroot en lijkt minder sterk geëmotioneerd dan gewoonlijk maar bezit wel zijn bekende intensiteit doch heeft ook een opvatting die wel past bij het karakter van deze muziek.

Jammer genoeg behoort Ralph Kirschbaum tot de solisten die te weinig boven de materie staan. Hij klinkt aarzelend, voorzichtig en laat zich door Gibson duidelijk niet inspireren.

Wat nadelig geformuleerd, kan de lezing van Lynn Harrell misschien wel als glad worden gekarakteriseerd. Hij klinkt bovenal virtuoos, maar speelt heel toegewijd. De begeleiding door Maazel is om door een ringetje te halen. Hooguit verlangt men naar iets meer karakter, geest.

De ten tijde van de opname nog jonge Robert Cohen levert een knappe prestatie met een innemende, frisse verklanking; hij wordt sympathiek begeleid door Del Mar. In 1991 schijnt hij nog een nu niet te achterhalen opname voor Argo te hebben gemaakt met Charles Mackerras en het Royal philharmonic orkest.

Zelden valt Heinrich Schiff tegen, ongeacht wat hij aanpakt. Maar hier raakt hij in zijn eerste opname uit 1982 met Marriner het gemoed niet waarachtig en Marriner heeft het Dresdense orkest ook niet goed genoeg in de hand (getuige een foute fagotnoot bij cijfer 13 die bij de montage doorslipte). Zijn tweede opname op het Hallé huislabel betekent een interpretatieve verbetering ten opzichte van die nogal kleverig zelfbewuste eerder. Roet in het eten gooit echter de te galmrijke akoestiek van de opnamestudio.

Vanzelfsprekend laat het spel van Yo-Yo Ma als zodanig weinig te wensen over, maar net als de inbreng van Previn klinkt het wat te geparfumeerd.

Julian Lloyd Webber lijkt niet helemaal opgewassen tegen de eisen die het werk stelt, zeker niet tegen die van het scherzo, hoe sympathiek hij verder ook klinkt. Menuhin en het orkest vechten voor een verloren zaak.

Een cellist die vlot tot de eindselrectie doordringt, is Steven Isserlis met een fraai genuanceerde, in-muzikale opvatting die vooral is gericht op een bijna klassieke zuiverheid. Ook de begeleiding van Hickox sluit hierbij op hoog niveau mooi aan.

Iemand als Felix Schmidt doet, hoe communicatief ook, slechts mee in de tweede divisie.

Bij Mischa Maisky ligt altijd het gevaar op de loer dat hij zichzelf overgevoelvol voorop stelt. Hier valt dat mee, in de finale komt zelfs een moment voor waarin hij zichzelf teveel wegcijfert. De begeleiding door Sinopoli kent nogal wat persoonlijke trekken, sommige aangenaam, andere te willekeurig.

Ook de Noor Truls Mørk leverde tweemaal zijn aandeel. De tweede daarvan is het beste, al bestaat wat twijfel over het adagio dat juist door een lichtelijk extroverte aanpak aan karakter wint. Maar verder zijn alle voordelen aan de kant van de opname uit 1999 wat voor een niet gering deel is te danken aan de inlevende begeleiding van Simon Rattle.

Het begrip understatement is precies van toepassing bij Torleif Thédéen. De afstandelijkheid is te groot, ook dankzij de weliswaar precieze, maar ook wat onderkoelde aanpak van Markiz.

Echt geïnspireerd lijkt Maria Kliegel niet in een tot een klinische ontleding beperkte uitvoering waarin ze helaas ook niet meer dan plichtmatig wordt begeleid.

Is het te gewaagd om Janos Starker in dit werk pedant te noemen? In technisch opzicht valt natuurlijk niets op hem aan te merken, maar erg spiritueel, laat staan doorleefd, klinkt de muziek niet bij hem. Sterker geobjectiveerd kan haast niet, ongeacht wat Slatin en het orkest tegensturen.

De Fin Arto Noras vertolkt, volkomen in harmonie met Saraste, misschien wat teveel als een ‘Elgar light’.

De fraai klinkende CBC opname van Shauna Rolston werkt in haar nadeel. Juist zo’n levensechte, gedetailleerde klank brengt haar slordigheden aan het licht. Het geheel maakt ook een te kleinschalige indruk.

Bij de Koreaan Yoohong Lee spreken maat na maat zijn goede manieren, maar hij doorloopt het werk toch met een te klein expressief spectrum.

Omdat Conifer een soort knipperlicht label is met nu eens wel, dan weer niet verkrijgbaar materiaal, blijft de opname van Alexander Bailey in duister gehuld.

Opvallend genoeg behoort Pieter Wispelwey met Truls Mørk tot de niet-Britten die de beste greep hebben op dit concert. Hij doet dat met een heel geconcentreerde, eerder naar het kamermuzikale neigende zowel gevoelige als intelligente aanpak die heel natuurlijk overkomt, net als de heel goed aansluitende begeleiding van Van Steen. Eindelijk een adagio met natuurlijke diepteglans

Op zoek naar een intieme, klassieke Elgarinterpretatie komt Anne Gastinel in beeld. Even komt haar intonatie in de knel (tegenover de houtblazers na 3’44”), maar verder interpreteert ze het werk aangenaam, nogal lichtvoetig en mild. Voor Justin Brown was dit het debuut in Birmingham en in de begeleiding hoort men zijn ervaring op kamermuziekgebied. Pas in de finale pakken de soliste en hij goed uit. De opname laat wat hinderlijk de ademhaling van Gastinel horen.

Iemand die zijn eigen commentaar schreef, is de ten tijde van de opname nog jonge Duitser Daniel Müller-Schott, in het Dubbelconcert van Brahms de partner van Julia Fischer. Hij toont meteen veel inzicht in deze muziek, heeft een vrij breed vibrato en fraseert romantisch vrij. Zijn passie komt vooral tot uiting in de met volgehouden spanning gespeelde langzamer gedeelten, maar zelfs in de haast aarzelende inleiding van het scherzo.

Wie Elgar melancholieker dan ooit wil horen, kan terecht bij Raphael Wallfisch. Bij hem is het scherzo eerder nerveus dan speels en de finale klinkt nogal grimmig. Alleen het kwetsbare en tere adagio biedt enig soulaas.

Of Natalie Clein vooral werd geïnspireerd door Jacqueline du Pré? In een interview rond de opname van dit concert zei ze: “Ik hoop dat iets van mijn passie doorklinkt”. En inderdaad, aan passie geen gebrek en een zekere gelijkenis met Du Pré valt ook niet te ontkennen, hoewel ze eigenlijk een objectieve benadering voorstaat. Wat meteen opvalt zijn de brede aanpak van de inleiding en het langzame deel, maar verder is haar rubato en vrij als bij haar landgenote. In menig opzicht evenaart ze haar met haar duidelijke persoonlijke en treffende opvatting.

Helemaal verrassend zal het niet zijn voor degenen die Sol Gabetta hebben gevolgd dat ze ook hier hoge ogen gooit. Haar voordracht is doorleefd, stijlvol, mooi afgerond en bezit een vrij intiem karakter. Probeer tien minuten van het begin en apprecieer de aanpak en hoe na die cadens het hoofdthema naadloos aan de strijkers van Venzago’s prachtig spelende orkest wordt doorgegeven. Ook diens houtblazers klinken subtiel. Gabetta speelt ook een leuk ‘pakkertje’ in het scherzo.

Vermeldenswaardig is nog de bewerking van het Celloconcert door Lionel Tertis die het in 1929 geschikt maakte voor altviool. De eerste opname daarvan werd verzorgd door Rivka Golani en verscheen tantaliserend slechts korte tijd op Conifer.

Wel is er een tweede poging van de jonge Amerikaan (en Zukerman protégé) David Aaron Carpenter die uitgaat van Tertis maar zijn eigen herzieningen toepast, helaas ook van de solopartij. Hier prevaleert de klassieke economie van de oorspronkelijke muziek teveel ten koste van de nostalgieke intimiteit. Jammer van Eschenbachs puike begeleiding.

 

Conclusie

 

Zonder een zweem van chauvinisme: luister vooral naar Wispelwey want hij is een van de favorieten, naast Mørk en Isserlis. In het eerste gelid treffen we ook Navarra en onvermijdelijk Du Pré (EMI en BBC Legends) aan. Bij de jongeren zijn vooral Gabetta en in haar gevolg Clein en Müller-Schott de moeite. Historisch geïnteresseerden moeten beslist ook kennis nemen van Harrison (1928).

 

Discografie

 

1919/20 Beatrice Harrison met symfonie orkest o.l.v. Edward Elgar. Pearl GEMMCDS 9951/5 (5 cd’s).

 

1928 Beatrice Harrison met het Nieuw symfonie orkest o.l.v. Edward Elgar. EMI 769.786-2, 567.298-2, Dutton CDBP 9776.

 

1929 WH Squire met het Hallé orkest o.l.v. Hamilton Harty. Pearl GEM 0050.

 

1940 Gregor Piatigorsky met het New York filharmonisch orkest o.l.v. John Barbirolli. West Hill Radio Archives WHRA 6032 (6 cd’s).

 

1945 Pablo Casals met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Adrian Boult. Biddulph LAB 144, EMI 763.498-2.

 

1949/50 Anthony Pini met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Eduard van Beinum. Beulah  2PD 15.

 

1953 Paul Tortelier met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Testament SBT 2025.

 

1957 André Navarra met het Hallé orkest o.l.v. John Barbirolli. Testament SBT 1204.

 

1957 Pierre Fournier met het WDR Omroeporkest Keulen o.l.v. Hans Rosbaud. Archipel ARPCD 0410.

 

1958 Mstislav Rostropovitch met het  ….. o.l.v. Natan Rakhlin. Melodyia …..

 

1959 Pierre Fournier met het Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Paul Kletzki. Arlecchino

 

1965 Jacqueline du Pré met het Londens symfonie orkest o.l.v. John Barbirolli. EMI747.329-2, 556.219-2, 555.527-2, DG 474.561-2.

 

1965 Mstislav Rostropovitch met het Londens symfonie orkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. BBC Legends  BBCL 3198-2.

 

1966 Pierre Fournier met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Alfred Wallenstein. DG 469.136-2.

 

1967 Jacqueline du Pré met het BBC symfonie orkest o.l.v. John Barbirolli. Testament SBT 1388.

 

1970 Jacqueline du Pré met het Philadelphia orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Sony SB2K 63247.

 

1970 Paul Tortelier met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult. EMI 721.119-2.

 

1972 Paul Tortelier met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Adrian Boult. BBC Legends BBCL 4236-2.

 

1979 Ralph Kirschbaum met het Schots nationaal orkest o.l.v. Alexander Gibson. Chandos CHAN 6607.

 

1979 Lynn Harrell met het Cleveland orkest o.l.v. Lorin Maazel. Belart 450.021-2.

 

1980 Robert Cohen met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Norman del Mar. Classics for Pleasure 574.879-2.

 

1982 Heinrich Schiff met de Staatskapel Dresden o.l.v. Neville Marriner. Philips 442.652-2.

 

1984 Yo-Yo Ma met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. Sony SMK 89712.

 

1985 Julian Lloyd Webber met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. Philips 464.700-2.

 

1988 Steven Isserlis met het Londens symfonie orkest o.l.v. Richard Hickox. Virgin 536.231-2, 790.735-2, 561.490-2.

 

1988 Felix Schmidt met het Londens symfonie orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. Carlton ….

 

1990 Micha Maisky met het Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. Decca 460.624-2.

 

1990 Truls Mørk met het Monte Carlo filharmonisch orkest o.l.v. Michel Tabachnik. Lyrinx LYR 100.

 

1990 Torleif Thédéen met het Malmö symfonie orkest o.l.v. Lev Markiz. BIS CD 486.

 

1991 Maria Kliegel met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Michael Halász. Naxos 8.550503, 8.554409.

 

1992 Janos Starker met het Philharmonia orkest o.l.v. Leonard Slatkin. RCA 09026-61695-2.

 

1993 Arto Noras met het Fins omroeporkest o.l.v. Jukka-Pekka Saraste. Warner 0927-40600-2.

 

1994 Shauna Rolston met het Calgary symfonie orkest o.l.v. Mario Bernardi. CBC SMCD 5153.

 

1995 Yoohong Lee met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. RPO 204461-2.

 

1998 Pieter Wispelwey met het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Jack van Steen. Channel Classics CCS 204461.

 

1998 Truls Mørk met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. Virgin 545.356-2.

 

1999 Alexander Bailey met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Edward Downes. Conifer …

 

2003 Heinrich Schiff met het Hallé orkest o.l.v. Mark Elder. Hallé CDHLL 7505.

 

2003 Anne Gastinel met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Justin Brown. Naïve V 4961.

 

2005 Daniel Müller-Schott met het Oslo filharmonisch orkest o.l.v. André Previn. Orfeo C621061A.

 

2005 Raphael Wallfisch met het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Richard Dickins. Nimbus NI 5763.

 

2007 Natalie Clein met het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Vernon Handley. EMI 501.409-2.

 

2009 Sol Gabetta met het Deens nationaal symfonie orkest o.l.v. Mario Venzago. RCA 88697-63081-2 (2 cd’s).

 

Video

 

1967 Jacqueline du Pré met het Philharmonia orkest o.l.v. Daniel Barenboim. BBC Opus Arte OA CN 0902D, EMI 599.728-9 (dvd).

 

…. Karine Georgian met het Moskou’s symfonie orkest o.l.v. Konstantin Krimets. Naxos DVD 11021.

 

Versie voor altviool

 

1988 Rivka Golani met het …. o.l.v. Vernon Handley. Conifer ….

 

2008 David Aaron Carpenter met het Philharmonia orkest o.l.v. Christoph Eschenbach. Ondine ODE 1153-2.