FALLA: EL SOMBRERO DE TRES PICOS
Een pompeuze magistraat – de corregidor - tracht vergeefs een plaatselijk schoonheid – la molinaria – te verleiden. Manuel de Falla maakte een geestig en kleurig ballet van de novelle van Alarcón.
Achtergronden
Er schuilt de nodige ironie in het feit dat heel wat der bekendste “Spaanse” muziek in het modernere klassieke repertoire werd gecomponeerd door Fransen. Men denkt onmiddellijk aan Chabriers Espaňa, Debussy’s Ibéria, en de Rapsodie espagnole van Ravel om maar te zwijgen van diens Boléro en de opera L’heure espagnole. Ook de Rus Rimsky-Korsakof liet zich met zijn Capriccio espagnol niet onbetuigd.Waarom deden de “authentieke” Spaanse componisten hun werk niet beter om de beelden, geluiden en ritmen van hun vaderland op de markt te brengen?Het antwoord is dat het nooit aan pogingen heeft ontbroken, maar dat sinds de gloriedagen van de grote renaissance polyfonist Tomás Luis de Victoria in de zestiende eeuw geen Spaanse componist met voldoende internationale status ten tonele was verschenen. Dat was ten dele het gevolg van Spanje’s betrekkelijk geïsoleerde geografische ligging, ver van de hoofdwegen van het Europese culturele leven, maar had evenzeer te maken met de buitengewoon krachtige en veelzijdige aard van de tradities in de Spaanse volksmuziek. De invloed daarvan op het leven van alledag was zo sterk, dat “serieuze” en herkenbaar “klassieke” compositie stijlen vrijwel geheel werden gemarginaliseerd of op zijn minst niet erg relevant werden geacht voor de muzikale gezondheid van het land als geheel.Daarom is het niet verrassend dat we de dertig jaar oude Manuel de Falla, de begaafdste van een nieuwe golf componisten met een klassieke opleiding die in Spanje aan het eind van de negentiende eeuw was ontstaan, zich in 1907 naar Parijs begaf om zijn in zijn geboortestreek Andalusië en Madrid begonnen, maar moeilijk te voltooien muzikale opleiding daar af te ronden.In Parijs voelde het creatieve talent van Falla zich als een vis in het water. Hij ontmoette en raakte bevriend met Dukas, Debussy, Ravel en zijn landgenoot Albéniz, nam als een spons hun verfijnde en geavanceerde esthetische invloeden in zich op en streefde zelf geleidelijk naar “de schepping van een nieuwe Spaanse kunst” die zou terugkeren naar “de natuurlijke, levende bronnen” van de Spaanse volksmuziek en gebruik zou maken van “de substantie van klank en ritme en niet van hun uiterlijke verschijningsvormen”.Werken als de opera La vida breve (Het korte leven), het lied en dans scenario El amor brujo (De liefdesbetovering) en de Noches en los jardines de Espaňa (Nachten in de Spaanse tuinen) voor piano en orkest vormden belangrijke tussenlandingsplaatsen langs deze route, maar het was de briljante ballet partituur El sombrero de tres picos (De driekanten steek) die in 1919 duidelijk markeerde dat Falla was aangekomen. En meteen dat tenslotte een groots en belangrijk Spaans meesterwerk van een moderne componist wiens vaderlands bloed krachtig door de aderen vloeide tot stand was gekomen.Het zaad van De driekanten steek was al gezaaid in 1917 toen de belangrijke Russische impresario Serge Diaghilef Falla vroeg om de muziek die hij al had geschreven voor een kort mimespel onder de titel El corregidor y la molinera (De corregidor en de molenaarsvrouw) uit te breiden tot een volwaardig ballet, dat dan zou worden uitgevoerd door de beroemde “Ballets russes” van Diaghilef.Falla’s medewerkers aan het Sombrero project hadden haast niet vermaarder kunnen zijn: de jonge Leonide Massine bekommerde zich om de choreografie, de kostuums en décors werden ontworpen door Pablo Picasso en Ernest Ansermet, toen in vaste dienst bij het Russische ballet, zou dirigeren. De eerste uitvoering vond plaats in het Londense Alhambra theater op 22 juli 1919. Het werk was meteen een enorm succes en nog steeds is dit ballet een favoriet op het ballettoneel over de hele wereld.
Geloof in vrijheid
De fundamenten van het verhaal zijn ontleend aan de gelijknamige novelle van de negentiende eeuwse Spaanse auteur Pedro Antonio de Alarcón, een verhaal vol Andalusische folklore, die al eerder, in 1896, door Hugo Wolf was gebruikt in een van zijn op deze schrijver gebaseerde twee opera’s Der Korregidor, waarvoor Mayreder het libretto schreef (de andere is Manuel Venegas uit 1903). In Nederland werd dat verhaal overigens bekend onder de naam Frasquita dankzij voordrachtskunstenares Charlotte Köhler.Het gaat om de herhaaldelijk gefrustreerde pogingen van een oudere regionale magistraat (de corregidor) om de aantrekkelijke plaatselijke molenaarsvrouw te verleiden. De driekanten steek die door de corregidor wordt gedragen, is – zoals Burnett James het in zijn biografie van Falla uitdrukt – “het symbool van autoriteit in Spanje”. Terwijl het ontluisteren en tenslotte te slim af zijn van deze belachelijk pralende en zichzelf belangrijk vindende figuur “het traditionele Spaanse geloof in de persoonlijke waardigheid en de individuele vrijheid” bewijst. Doorweekt na een onwaardige plons in de stroom en met zijn beeltenis door de dorpsbewoners in een deken rondgedragen, wordt de corregidor “plechtig en luidruchtig verslagen” de stad uitgejaagd.Dit oneerbiedige scenario inspireerde Falla tot een muziek vol pikanterieën en kleurige verve. De hoofdfiguren worden scherp gekarakteriseerd en de partituur zit boordevol warmte, humor en charme. Het is niet moeilijk om de cosmopolitische invloeden op de compositie stijl van Falla’s balletmuziek te ontdekken. De vitaliteit en het élan van de “druivendans” van de molenaarsvrouw heeft veel te danken aan de stijl van Stravinsky’s Petroesjka en de “danza final” bezit meer dan een vleugje van de flonkerende schipbreuk scène uit Rimsky-Korsakofs symfonisch gedicht Scheherazade.Maar El sombrero is bovenal een trots en tot in de nieren Spaans muziekstuk dat bijna vrolijk uit zijn voegen barst van de flamboyante dansritmen en volksmelodieën uit zijn geboortestreek terwijl hij af en toe ook aanduidingen van de dieper liggende en geheimzinniger elementen van het Spaanse karakter en de levensstijl van dat land suggestief laat doorfilteren.
De opnamen
Een veertiental volledige opnamen werd opgespoord en beluisterd. Wat zijn de beste? Om te beginnen moet iedereen die een opname van dit werk wil aanschaffen zich realiseren dat hij of zij beter geen genoegen kan nemen met de – hieronder ook vermelde – versies van de suites uit het volledige, slechts een minuut of veertig durende ballet. Die beide door Falla zelf ter wille van een grotere verbreiding op de concertpodia samengestelde suites samen geven slechts ongeveer zestig procent van het hele werk. Belangrijke gedeelten als de twee korte, maar zeer sfeervolle liederen van de sopraan en een stel ferme “Olé’s!” (gewoonlijk bijgedragen door de orkestleden) ontbreken dan.In het algemeen kan worden gezegd dat de meeste thans beschikbare opnamen een heel behoorlijk niveau hebben. Een eerste slachtoffer van het eliminatieproces is Jesús López-Cobos’ levendige, geestige vertolking op Telarc; tengevolge van het nogal routineuze, soms echt slordige spel van het Cincinnati orkest valt hij af. Ook Gerard Schwarz op Delos valt af. Het Londens symfonie orkest speelt weliswaar preciezer, maar niet echt geëngageerd.De vertolking van Toldra is weliswaar boven de middelmaat, maar zijn opname uit 1956 haalt het niet op grond van de thans wat gebrekkig aandoende opnamekwaliteit. Ook Previn in een erg “beschaafde”, bijna terughoudende bui moet anderen laten voorgaan.Nog verrassender is, dat ook Enrique Jorda het niet haalt. Maar bij alle temperament, raffinement en sfeervolle aantrekkelijkheid blijft het resultaat toch wat oppervlakkig en bleekjes; de ooit spectaculaire opname uit 1960 is ook wat achterhaald. Yan Pascal Torteliers Chandos opname vertegenwoordigt het andere uiterste; gedurende lange perioden is hij grof agressief en heeft hij te maken met een te opdringerige opnamekwaliteit.Seiji Ozawa pakt het werk lichtvoetig aan. Hij huldigt een haast nadrukkelijk extroverte opvatting en zorgt voor mooie kleuren. Eens temeer toont Berganza aan dat ze de juiste stemligging heeft voor deze muziek: een gecultiveerd en toch volks timbre. De opname munt uit door grote dynamiek. De opname van Pierre Boulez dateert uit de jaren zeventig toen hij leider was van het New York filharmonisch orkest en grootschalig klinkende opnamen maakte in Manhattan Centre. Boulez dirigeert een versie die radicaal afrekent het cliché dat hij louter een koel klinisch dirigent is die het ontbreekt aan menselijkheid en charme. Vrijwel geen andere vertolking is zo fijnzinnig, zo helder en verleidelijk in het kostelijke kamermuziekachtige samengaan van piano en strijkers aan het eind van de “danza del corregidor”. Ook zijn er maar weinig dirigenten die op zo briljante wijze de lastige tempowisselingen van de “danza final” afwikkelen om zo een echt cumulatief gevoel van vreugde en triomf te suggereren. Globale vergelijkingen suggereren dat de New Yorkers individueel wat onderdoen voor de Londenaren van Frühbeck de Burgos; er zijn wat kromme bijdragen van de trompet en wat marginaal onzeker ensemblespel hier en daar. Maar als geheel bruist de vertolking vol karakter en levendigheid; wat Boulez van de anderen onderscheidt, is het gevoel van meer hoekigheid en modernisme in een ranke opvatting. Daardoor is dit een echt alternatief voor de uitvoeringen van Dutoit, Frühbeck en Colomer; deze cd is bovendien wat goedkoper.Luister naar het begin van het ballet via Marriners opname uit 1993 en je grijpt onmiddellijk naar je eigen hoed wanneer de beginfanfare van trompet en slagwerk razend als een bang konijn uit een dreigende val vlucht. Geleidelijk aan wordt de sfeer wat rustiger in deze snelle en furieuze interpretatie. Met zijn pittige no-nonsense tempi ligt het voor de hand om te veronderstellen dat Marriner te vlot over het oppervlak raast. Maar nee, hij is best perceptief en biedt muzikaal interessante aspecten ook. Opvallend genoeg beschikt hij met Ann Murray – normaal een mezzo - over een der beste zangeressen die haar beide bijdragen (met name het tweede, nachtelijke lied) heel evocatief voordraagt. Bovendien zorgden de EMI technici beter dan de anderen dat de stem op afstand is geplaatst, idealiter achter het toneel, wat de magie van deze momenten ten goede komt. Marriners kantigheid legt ook meer de nadruk op de duisterder facetten van de partituur; de dans van de molenaar en zijn vrouw bijvoorbeeld krijgt hierdoor een mysterieuzer en dreigender karakter. Waar het wat aan ontbreekt is aan het element van pure vreugde en blijheid. De burleske toestanden op het toneel worden muzikaal wat weinig nagevoeld. Niettemin een mooie optie als alternatief.De opname uit 1961 van Ansermet is van echt historisch belang omdat hier de rijpe, weloverwogen visie is vastgelegd van de man die de première van het stuk in 1919 dirigeerde. Hoewel Ansermet eind zeventig was toen deze opname tot stand kwam, blijkt haast niets van verminderde kracht; in zijn beste jaren moet hij onvergelijkelijk stijlvol zijn geweest in dit werk. Feitelijk geen andere versie wekt zo suggestief de sfeer op van de warreling van de ballet activiteiten op het toneel. Men voelt levendig wat Ansermets herinneringen zijn aan wat destijds in Londen plaatsvond; dat beïnvloedt en kleurt zijn visie duidelijk en had veertig jaar na dato nog invloed.Jammer daarom dat de concentratie soms verslapt. De “dans van de buren” aan het begin van het tweede deel bijvoorbeeld doet in ritmisch opzicht wat slaperig aan. Wat dat betreft is het jammer dat Ansermets eerdere mono-opname uit het begin van de jaren vijftig niet meer ter beschikking is.Rafael Frühbeck de Burgos dirigeerde het ballet in 1963 voor de plaat in een vruchtbare periode waarin hij met het Philharmonia orkest in Londen werkte en bijvoorbeeld ook Mozarts Requiem, Orffs Carmina burana en Mendelssohns Elijah opnam. Zijn Falla heeft iets heel klassieks en veel is aan het orkest te danken, dat heel virtuoos ageert en zich geheel ten dienste van de muziek stelt. Tal van mooie momenten frapperen: de prachtig bitse imitaties van vogels door de houtblazers aan het begin van het “middag” tableau en de tokkelende gitaareffecten van de strijkers in de “dans van de molenaar” om er slechts twee te noemen. Dat het resultaat zo “authentiek” aandoet is vooral te danken aan Frühbecks volledige absorptie van Falla’s compositiestijl. Zelf Spanjaard dirigeert hij temperamentvol en robuust, met het nodige flair. Deze visie, in goede klank gevat, loont zeer de moeite.Charles Dutoit met zijn beproefde krachten uit Montréal haalt de shortlist wel met een heel briljant uitgevoerde, kleurige vertolking in heel idiomatische sfeer. Hij behandelt de frasering en de ritmen heel flexibel, toont gevoel voor het Andalusische karakter. De Decca opname klinkt prachtig, als bijna steeds uit de St. Eustache.De enige geheel Spaanse onderneming komt van Valois en bezit een bijzonder soort “inheemse” smaak. In bepaalde opzichten is dit een nogal onconventionele lezing omdat Colomer de tempi gedurfder varieert dan wie dan ook en een breder gamma van basistempi aanhoudt. Dat gaat iets ten koste van de verhaallijn, die zo soms wat fragmentarisch wordt. Maar er schuilt winst in het feit dat de schildering van de verschillende personen uit Alarcóns verhaal meer karakter krijgt. In geen der andere opnamen is het element van de karikatuur in de uitbeelding van de sclerotisch wauwelende corregidor zo komisch uitvergroot, nergens ook zijn de krachtige elementen van provocerende seksualiteit in zowel de dans van de molenaar als in die van zijn vrouw zo expliciet.Het ensemblespel wankelt hier en daar wel iets, maar dat wordt weer vergoed door extra kleurgevoel, de sfeer van flamenco ritmen en scherpte waardoor de hitte en het stof van het Andalusische landschap bijna tastbaar worden. De opname is passend gul, vol fraaie details.
Conclusie
De veiligste keus is haast Dutoit. Maar vergeet zeker Frühbeck met zijn flair, en Colomer met zijn authenticiteit niet. En Ansermet vanwege de authenticiteit.
Discografie
Teresa Berganza met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Decca 417.771-2, 433.906-2. 1961
Jan de Gaetani met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. Sony 68333.
Maria Luisa Muntada met het Spaans nationaal jeugdorkest o.l.v. Edmon Colomer. Auvidis Valois V4642.
Colette Boky met het Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 410.008-2. 1981
Victoria de los Angeles met het Philharmonia orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. EMI 565.997-2.
Barbara Howitt met het Londens symfonie orkest o.l.v. Enrique Jordá. Everest EVC 9000. 1960
Florence Quivar met het Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Jésus Lopez Cobos. Telarc 80149.
Ann Murray met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. EMI 572.097-2.
Teresa Berganza met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 429.181-2, 457.878-2. 1976
Frederica von Stade met het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. André Previn. Philips 411.046-2. 1983
Della Jones met het Londens symfonie orkest o.l.v. Gerard Schwarz. Delos 3060.
Conzuela Rubio met het Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Enrique Toldra. EMI 569.235-2. 1956
Jill Gomez met het Philharmonia orkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Chandos 8904. 1990
Suite
Ataulfo Argenta met het Spaans nationaal orkest. PMS DS 0121.
Jennifer Larmore met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 0630-17145-2. 1997
Maria Luisa Salinas met het Mexico’s staatsorkest o.l.v. Enrique Batiz. Carlton PCD 2028.
Leonard Bernstein met het New York filharmonisch orkest. Sony 62989, 47613.
Guido Cantelli met het Philharmonia orkest. Testament SBT 1017. 1954
Carlo Maria Giulini met het Philharmonia orkest. EMI 764.746-2, 568.532-2
Igor Markevitch met het Philharmonia orkest. EMI Testament SBT 1105.
Salvadore Mas Conde met het Württembergs staatsorkest. BM 312087, Zyx CLS 1005.
Luis Garcia Navarro met het Württembergs staatsorkest. Capriccio 10461.
Josep Pons met het Stedelijk orkest Granada. Harmonia Mundi HMC 901606.
Arthur Rodzinsky met het Royal philharmonic orchestra. EMI 569.305-2.
Della Jones met het Londens symfonie orkest o.l.v. Rudolf Schwarz. Delos 3502.
Jörg Peter Weigle met het Dresdens filharmonisch orkest. Edel BC 1021-2.
Pianotranscriptie
Alicia de Larrocha. Decca 433.929-2 (2 cd’s).
Wolf: Der Korregidor
Werner Hollweg, Helen Donath, Dietrich Fischer-Dieskau, Doris Soffel, Kurt Moll e.a. met het RIAS kamerkoor en het Berlijns radio symfonie orkest o.l.v. Gerd Albrecht. Schwann 314010 (2 cd’s). 1985