GIROLAMO FRESCOBALDI: OEUVRE
Zijn grootste roem dankt Frescobaldi aan zijn orgelspel. Daarom is het jammer dat de geluidsregistratie niet al ongeveer 283 jaar eerder in zwang kwam zodat we dat konden verifiëren en vergelijken met wat huidige interpreten presteren.
Achtergronden
De in Ferrara geboren Frescobaldi (1583-1643) was leerling van de organist Luzzaschi en werd in 1607 organist van de Santa Maria in Travestare in Rome. Na een kort bezoek aan de Zuidelijke Nederlanden in gezelschap van aartsbisschop Bentivoglio werd hij in 1708 benoemd als organist van de St. Pieter in Rome. Deze betrekking vervulde hij met een onderbreking van enkele jaren (na 1916 toen hij aan het hof van de Medici in Florence werkte) tot zijn dood. Tot zijn belangrijkste leerlingen telt Froberger; zijn invloed op de orgelmuziek van J.S. Bach was groter dan verwacht.
Ook was Frescobaldi de componist wiens roem vrijwel exclusief is gebaseerd op zijn muziek voor toetsinstrumenten. Hij moet ook een uitermate virtuoos en muzikaal vertolker zijn geweest. Misschien vanwege zijn eigen gemak in de omgang met zijn muziek liet hij over het geheel maar vage of lichtelijk onduidelijke aanwijzingen over de vertolking van die werken na.
In een tijd waarin de reputatie van een kunstenaar zelden langer duurde dan zijn leven, is het interessant te weten dat een kopie van Frescobaldi’s Fiori musicali in 1750 werd aangetroffen in de inventaris van de bezittingen van een zekere cantor in Leipzig. In het algemeen geldt dat Frescobaldi’s oeuvre is samengesteld uit vier categorieën.
- De polyfonische, contrapuntische stijl die we terugvinden in de Fantasieën (die niet zo fantastisch vrij zijn) en de Ricercare’s, in wezen voorlopers van de fuga
- De Toccata, meestal vol virtuoos vertoon waarin de muzikale ideeën nogal vrij worden behandeld.
- De dans- en variatievorm. Tot de laatste behoren de Partita’s, die al veel weg hebben van de variatievorm later uit de muziekgeschiedenis.
- De contrapuntische realisaties van het Gregoriaans in vrije improvisatievorm.
De carrière als componist van Frescobaldi is mooi te volgen aan de hand van zijn publicaties. Er is daarbij van een duidelijke evolutie sprake. In de vroege publicaties – de Fantasieën, de Ricercare’s en de eerste band met Toccata’s blijven de genres keurig gescheiden. Daarna vervaagt met iedere volgende publicatie de onderlinge grens vager. De Capriccio’s, elk gebaseerd op een gegeven thema waarvan het contrapunt steeds vrijer wordt en de inventiviteit steeds grilliger. Dan de tweede band Toccata’s waarin de componist voor het eerst specifiek voor orgel geschreven stukken die voor speciale doeleinden zijn geschreven opnam. En tenslotte acht jaar later de prachtige Fiori musicali, die uitsluitend voor orgel zijn bestemd en waarin de vier types tot een volkomen synthese komen.
Maar deze lineaire indeling mist een wezenlijk punt: slechts weinig componisten troffen als Frescobaldi de volledige essentie van die verschillende vormen. De fantasmagorie, grilligheid, vingervaardigheid, maar ook het geduldig uitkienen van het expressieve potentieel van elk genre. Combineer dat met de verbluffende kleuren van de klavecimbels en vooral de orgels uit die tijd en Frescobaldi’s muziek onthult zichzelf in zijn onuitputtelijke rijkdom.
De belangrijkste composities
1607 Primo libro del madrigali a cinque
1608 Primo libro delle fantasie a quattro
1615 Primo libro di ricercari e canzoni francese
1617 Secondo libro di toccate
1624 Primo libro di capricci
1627 Secondo libro di toccata, canzone
1628/34 Primo libro delle canzoni
1630 Arie musicali
1635 I fiori muscali
1637 Primo libro di toccate, partite, correnti, balletti, ciaconne, passacaglia
De opnamen
In de eerste plaats vragen die opnamen de aandacht die een volledig, afgerond genre aanbieden en waarbij orgel en klavecimbel afwisselend aan de beurt komen. Daarbij is de keuze van het instrument aan de orde. Sommige vertolkers kiezen orgel zowel als klavecimbel. Hier treffen we de interpreten die kwantitatief het meeste op hun naam brachten. Daar hebben we om te beginnen Sergio Vartolo die zich over alle gepubliceerde muziek voor toetsinstrumenten ontfermde. Zijn interpretaties zijn wat omstreden omdat hij een voorkeur heeft voor trage tempi en een tendens vertoont om wat lang bij details stil te blijven staan. Zolang hij op het orgel speelt, is dat geen erg bezwaar, maar met de beperkingen van langer aanhoudende klavecimbeltonen wordt het wat problematischer om geen gaten in de muziek te laten vallen. Mooi is wel dat Vartolo voortdurend de ‘zingende toon’ nastreeft die als Frescobaldi’s ideaal gold. Dat geldt haast letterlijk, want hij zingt sommige thema’s waarop de variaties zijn gebaseerd voordat hij ze speelt. Het minst geslaagd zijn bij hem de Toccata’s; de Capriccio’s, de Fiori musicali en de Ricercari komen er het beste af.
Rinaldo Alessandrini huldigt ook een duidelijk zangerige stijl. Hij maakte opnamen van de eerste band Toccata’s (in de uiteindelijke heruitgave van 1637) en de Fiori musicali. Haast nog belangrijker is dat hij zich ook wijdde aan een complete opname van de twee banden met vocale muziek (de Madrigalen en de Arie musicali uit 1630). Bij de Toccata’s wisselt hij steeds tussen orgel en klavecimbel wat voor een mooie afwisseling zorgt. Dat is een verbetering ten opzichte van Vartolo. Maar ook Alessandrini staat soms wat lang stil bij details. Soms en zeker in de vocale werken kan dat ook van voordeel zijn.
Zijn hoogste troeven speelt Alessandrini uit in de Fiori die hij prachtig vorm geeft. Hij speelt de Riccercare heel helder en met een gulle ritmische plooibaarheid. De veel kortere Toccata’s krijgen het aanzien van voorspelen en klinken heel expressief en klinken golvend. Hij had daarvoor ook de beschikking over een prachtig Milanees orgel van Gian Giacomo Antegnati uit 1554.
Het zij zonder enig chauvinisme gezegd maar het is onmogelijk om Gustav Leonhardts Frescobaldi te hoog aan te slaan. Jammer dat hij niet meer opnamen aan deze componist wijdde. Zijn ingetogen temperament en zijn voorliefde voor Bach kennende, zal het niet verbazen dat hij op zijn best is in de strikt contrapuntische werken. Daar valt hij niet te overtreffen. In de dansmuziek in het algemeen en de Toccata’s in het bijzonder had hij iets persoonlijker, plooibaarder en fantasievoller mogen zijn. Maar de formele kracht en de helderheid zijn bewonderenswaardig. Zijn klavecimbel anthologie met werken uit alle genres behalve de Fiori op Philips mag men zeker niet missen. Zijn recentste opname (Alpha) bevat ook werk van Louis Couperin en hier behandelt hij de Toccata’s vrijmoediger. Bijzonder van hem in ander opzicht is de cd van Duitse Harmonia Mundi met een bijna volledige set Capriccio’s. Hier weet Leonhardt de meer polyfone en de eerder vrij virtuoze stijl in volmaakt evenwicht te houden. Herhaaldelijk lijkt een muzikale glimlach door te breken en droge humor is vaak de beste. Er wordt bij toerbeurt op een zeventiende eeuws Italiaans klavecimbel en een van de beide orgels van de San Petronio kerk in Bologna – beide prachtinstrumenten – gespeeld. Het programma eindigt met het elfde Capriccio waarvan het herhaalde, acht noten lange thema moet worden gezongen (niet door Leonhardt, maar door de puike Harry van der Kamp). De confrontatie van stem en instrument is bijzonder.
Ensemblewerk
De geschiedenis achter het ontstaan van Il primo libro di madrigali is een bijzondere. In gezelschap van zijn patroon bezocht Frescobaldi in 1608 Antwerpen om meteen zijn eerste en helaas enige bundel madrigalen te laten uitgeven. Die verzameling trok weinig aandacht onder tijdgenoten. Tot herdrukken kwam het nooit. Toen het werk later werd teruggevonden, bleek daar een van de stemmen aan te ontbreken. Veel later werden de afzonderlijke partijen in een privébibliotheek teruggevonden. Dat was een kolfje naar Alessandrini’s hand. Hij verzorgde een nieuwe uitgave en nam de muziek meteen ook op.
Een betere pleitbezorger voor dit genre is er momenteel nauwelijks. Uit alles in deze vertolkingen ademt een sfeer van authenticiteit: de met goede dictie gezongen taal, de virtuositeit van de zangers, de goed geïntegreerde continuopartij, de dynamiek van de voordracht. Buitengewone muziek, heel bijzonder recht gedaan en suggestief overeenkomend met madrigalen van Gesualdo en Monteverdi.
Bruno Cocset maakte voor Alpha een selectie uit de Canzoni. Hij gebruikte een begeleidend ensemble met strijkers en blazers (een duidelijk hoorbare cornetto). De continuorol wordt succesvol en kleurig verzorgd door harp, claviorganum, theorbe en klavecimbel. De vertolkingen klinken soepel en elegant, precies zoals nodig is.
De klavecinisten
Komen we vervolgens bij de klavecinisten. Te beginnen met Lorenzo Ghielmi die op drie afzonderlijk verkrijgbare Duitse Harmonia Mundi opnamen alle Fiori uitvoert. Op Nuova Era is hij ook volledig wat de Toccata’s boek 2 betreft. Het is interessant deze in hun geheel te beluisteren. Ghielmi speelt gevoelig, maar ook wat stijfjes. Die gevoeligheid blijkt meer uit de poëtische dan uit de meer flamboyante deeltjes. Nr. 9 behoort tot de meest extraverte, maar ook tot de in technisch lastigste stukken. Onder de laatste maat noteerde de componist:”non senza fatiga si giunge al fine”.
Vergeleken met de Fiori vormen de Toccata’s uit band 1 taaiere stof. Dat kan een verontschuldiging zijn waarom Laura Alvini het twaalftal dat ze uitkoos nogal kleurloos laat klinken. Een minder mooi klinkend klavecimbel en een gortdroge akoestiek helpen ook niet echt. De akoestiek moet ook John Butt in de complete Capriccio’s parten hebben gespeeld. Hij bespeelt een kamerorgel en wordt haast gedwongen snelle tempi te kiezen (het twaalftal komt precies in een uur langs).
Twee andere klavecimbelrecitals combineren gedeelten uit beide banden Toccata’s. Begin jaren ’80 speelde Christopher Hogwood twee cd’s vol met dit moois, maar het resultaat stelt bij alle vakmanschap teleur omdat hij wèl alle herhalingen uitvoert, maar stug weigert versieringen aan te brengen terwijl de muziek daarom schreeuwt. Het resultaat klinkt wat ontnuchterend, de chromatiek komt tekort. Voordeel is wel dat hij vier verschillende instrumenten gebruikt, waaronder een Italiaans virginaal uit 1540 voor de ‘Aria detto balletto’ uit band 2. Een onverwacht hoogtepunt bij Hogwood is het beruchte ‘Capriccio sopra la battaglia’, een toevoeging aan band 1 voor de uitgave uit 1637 en daarmee een van Frescobaldi’s laatste werken.
Ook Scott Ross is wars van versieringen in zijn Virgin recitalopname. Het was de laatste opname van de jong gestorven klavecinist en mogelijk verklaart dit dat zijn extroverte temperament hier niet meer bruist. Bij de gemengde programma’s treffen we allereerst Colin Tilney die treft met geëngageerd en elegant, tot licht understatement neigend, maar spiritueel spel. Hij toont een voorkeur voor dansdelen als gaillarde, corrente, chaconne, passacaglia en accentueert de lichtere kant van de componist die tenslotte ook in de paleizen van prinsen en kardinalen speelde en niet alleen in kerken. Het meesterstuk van de variatievorm, de Cento partite sopra passacagli vliegt ondanks de lengte onder zijn handen voorbij. Leonhardt speelt dit stuk op DHM voorzichtiger, tammer en alleen Hantaï toont hier minstens zoveel panache.
In het voorbijgaan moeten volledigheidshalve nog twee oudere opnamen uit de jaren zeventig worden vermeld. Bij het nader beluisteren blijkt dat noch de voordracht van Blandine Verlet op Auvidis, noch die van Bob van Asperen op DHM de tand des tijds goed hebben doorstaan zoals dat bij Leonhardt juist wel het geval is. Het recital van Verlet is kort, klinkt dunnetjes en haar temperament en versieringen zijn teveel op minischaal. Van Asperen overtuigt wat meer, maar kan niet (meer) op tegen sommige latere interpreten. Ook de jongere Laurent Stewart, hoewel heel idiomatisch spelend, komt wat te weinig los van het notenbeeld.
Veel overtuigender is dan weer Hank Knox op Atma die met veel begrip en flair speelt. De variatiereeks over La Romanesca komt fraai uit de verf en in de toccata’s worden de wisselende stemmingen goed gepeild. Dat toch een gevoel van understatement blijft, ligt waarschijnlijk vooral aan de zachte klanken van het gebruikte instrument: eentje uit 1677 met slechts de aanduiding ‘F.A.’. Tot slot is daar de temperamentvolle Pierre Hantaï die van zijn Frescobaldi programma een ware show maakt. Hij is heel extravert, super virtuoos en energiek. Hij doet zo vooral recht aan de jonge Frescobaldi die nog met wat teveel zwier problemen kreeg met zijn dienstheren in Rome. Beluister Toccata nr. 9 uit band 2 die als een springveer uitschiet. Of voor de snoevende stijl de variatiereeks over La folia. Daarbij houdt hij zich keurig aan de vage voordrachtregels van de componist. Neem de arpeggio’s aan het begin van Toccata nr. 7 uit band 2. Hantaï overtuigt zowel in de kleine details als in de grote vormen (bijvoorbeeld de eerder genoemde Cento partite). De polariteit tussen Leonhardt en Hantaï is fascinerend. Men moet beslist beide aandachtig beluisteren.
De organisten
Bij de resterende opnamen gaat het om gemengde orgelrecitals. Liuwe Tammingabespeelt op een Accent schijfje de beide orgels van de San Petronio in Bologna – het ene is een vijftiende eeuws exemplaar met latere toevoegingen, het andere is zestiende eeuws – en hij doet dat met veel stijlbesef en zorg. Kennelijk is hij goed vertrouwd met beide instrumenten en hij heeft een zorgvuldige selectie gemaakt om muziek èn instrument optimaal tot hun recht te laten komen. Er is steeds een hoorbare reserve aan expressie en kracht.
Het contrast met hetgeen Ton Koopman laat horen op het orgel van de San Bernardino basiliek in L’Aquilla kon haast niet groter zijn. Hier een blijk van echt feestelijk muziekmaken, zoals meteen aan het begin van het recital uit de vrolijke ‘Aria detto balletto’ (een arrangement van een vroeger Capriccio uit 1624) blijkt. De levendigheid van de verder gespeelde Toccata’s en deeltjes uit Fiori houdt hiermee gelijke tred.
Conclusie
Voor een basisdiscotheek Frescobaldi kunnen vooral de opnamen van Vartolo, Leonhardt, Tamminga, Alessandrini, Cocset en Hantaï worden aangeraden. Meer specifiek: de orgelkant is het beste vertegenwoordigd door Tamminga; de Fiori varen het beste bij Alessandrini, van Leonhardt mag men de Capricci niet missen, wat Hantaï laat horen is een feest voor oor en gemoed. Verder zijn op een iets lager plan Knox en Tilney aanraders.
Discografie
Complete werken
1978. Primo libro di capricci. Gustav Leonhardt. Duitse Harmonia Mundi GD 77071.
1979. Fiori musicali. Gustav Leonhardt. Philips 412.493-2.
1982. Primo libro di toccata (gedeelten). Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 436.197-2 (2 cd’s).
1982. Primo libro di toccate (gedeelten). Laura Alvini. Fonit Cetra CDC 36.
1982. Secondo libro di toccata, canzone (gedeelten). Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 436.197-2 (2 cd’s).
1987. Primo libro di toccate. Sergio Vartolo. Tactus TC 580680 (3 cd’s).
1987. Secondo libro di toccata, canzone. Sergio Vartolo. Tactus TC 580681 (3 cd’s).
1989. Secondo libro di toccata, canzone (gedeelten). Lorenzo Ghielmi. Nuova Era 6799.
1989. Fiori musicali. Rinaldo Alessandrini. Astrée E 8714 (2 cd’s).
1990. Fiori musicali. Sergio Vartolo. Tactus TC 580.690 (2 cd’s).
1991. Primo libro di capricci. Sergio Vartolo. Tactus TC 580691 (2 cd’s).
1992. Primo libro di toccate. Rinaldo Alessandrini. Arcana A 904.
1994. Fiori musicali. Lorenzo Ghielmi. Duitse Harmonia Mundi 05472-77331-2, 05472-77345-2.
1995. Primo libro di madrigali. Concerto italiano o.l.v. Rinaldo Alessandrini. Opus 111 OPS 30-133.
1996. Primo libro di capricci. John Butt. Harmonia Mundi HMT 790.7178.
2000. Primo libro di ricercari et canzoni francese; Primo libro delle fantasie. Sergio Vartolo. Naxos 8.553547/8 (2 cd’s).
2009. Primo libro delle canzoni. Les basses réunies o.l.v. Bruno Cocset. Alpha ALPHA 053.
Gemengde recitals
1970. Bob van Asperen. Teldec 2292-43544-2.
1972. Blandine Verlet. Auvidis E 8654.
1989. Scott Ross. Virgin 561.869-2.
1990. Gustav Leonhardt. Philips 432. 128-2.
1993. Ton Koopman. Erato 4509-96544-2.
1993. Laurent Stewart. Pierre Verany PV 794032.
1996. Pierre Hantaï. Auvidis E 8839, E 8585.
1996. Liuwe Tamminga. Accent ACC 96120.
2000. Hank Knox. ATMA ACD 2184.
2002. Gustav Leonhardt. Alpha Alpha CD 026.