Verg. Discografieën

FAURÉ: PELLÉAS ET MÉLISANDE

 

PELLÉAS ET MÉLISANDE

 

Het symbolistische drama Pelléas et Mélisande uit 1892 van de Belgische, naar Frankrijk uitgeweken schrijver Maurice Maeterlinck vormde voor verschillende componisten een dankbare inspiratiebron in diverse genres. Het stuk werd voor het eerst in Parijs opgevoerd

 

Achtergronden

 

Dramatis personae:

Mélisande, echtgenote van Golaud

Pelléas, kleinzoon van Arkel

Golaud, kleinzoon van Arkel

Geneviève, moeder van Pelléas en Golaud

Arkel, koning van Allemonde

Yniold, zoon uit het eerste huwelijk van Golaud

Verder: een herder/medicijnman

De handeling speelt in een vage Middeleeuwse, met sagen omgeven tijd.

 

In de buurt van kasteel Allemonde volgt Golaud, de halfbroer van Pelléas die het spoor van aangeschoten wild volgt in het bos aan de rand van een bron een huilend meisje aan dat zich Mélisande blijkt te noemen. Het is op de vlucht voor mensen, maar wil de reden van haar verdriet niet vertellen. Een kroon die in het water is gevallen, wil ze niet terughebben. Ondanks alles volgt ze Golaud omdat de duisternis valt en ze het koud krijgt.

Zes maanden later leest Geneviève, de moeder van Pelléas en Golaud, hun vader, de oude koning Arkel een brief van Golaud aan Pelléas voor waarin deze vertelt van zijn ontmoeting met Mélisande en het daarop volgende huwelijk met haar. Hij schrijft die brief omdat hu=ij vreest dat Arkel dat huwelijk niet zou toestaan. Maar wanneer Mélisande desondanks welkom is, moet een licht op de torenspits worden ontstoken. Arkel wil dat huwelijk in tegenstelling tot het eerste niet in de weg staan, dus wordt Mélisande welkom geheten.

Geneviève begeleidt Mélisande door het slotpark. Daar ontmoet Mélisande voor het eerst Pelléas, die onmiddellijk laat blijken dat hij verliefd op haar is.  Later op de dag komen Pelléas en Mélisande samen wandelend bij de ‘Bron der blinden’ waar Pelléas aan Mélisande vraagt hoe haar eerste ontmoeting met Golaud was, maar ze gaat daar niet op in. Terwijl ze over de bron naar haar spiegelbeeld kijkt, speelt ze met haar trouwring, die als de kasteelklok 12 slaat in het water valt. Op de vraag wat ze tegen Golaud zal zeggen als deze naar haar ring vraagt, antwoordt ze: “De waarheid”.

Precies op hetzelfde tijdstip toen Mélisande haar ring verloor, is Golaud van het paard gevallen zoals hij haar later op het ziekbed vertelt. Ze verpleegt hem zorgzaam, maar breekt plotseling in tranen uit. Ook zij is ziek en voelt zich op het kasteel helemaal niet gelukkig. Golaud wil haar troosten, pakt haar handen, en merkt dat de trouwring weg is. Verlegen bekent Mélisande dat ze deze is verloren in een grot aan het strand waar ze met Yniold, de kleine zoon uit Golauds eerste huwelijk aan het schelpen zoeken was. Golaud verlangt dat ze de ring onmiddellijk gaat zoeken omdat deze voor hem meer betekent dan ze zich kan voorstellen. Omdat het al donker is, moet Pelléas haar begeleiden. Met een smoesje gaan beiden de grot in en in het maanlicht verschijnen in hun ogen de gestaltes van drie slapende oude bedelaars. Waarna beiden zich dieper in de grot terugtrekken.

De volgende dag staat Mélisande neuriënd voor het raam van de kasteeltoren en kamt ze haar lange haar. Pelléas, die de volgende dag op reis wil, ziet haar en smeekt haar om zich voorover te buigen zodat hij haar haren kan strelen en liefkozen. Daarbij knoopt hij ze aan een boom om Mélisande voor de komende nacht zijn gevangene te maken. Golaud treft haar vastgebonden aan en vermaant haar, denkend dat het om een speelse grap gaat.

In de gewelven onder het kasteel brengt Golaud zijn broer naar een diepe put. Griezelend kijkt Pelléas in die put. Aan de uitgang van de gewelven vermaant Golaud zijn broer om niet nog een keer dat spelletje van gisteren op te voeren.. Mélisande moet namelijk worden ontzien omdat ze zwanger is. Pelléas kan beter elk contact met haar vermijden, liefst onopvallend, maar toch.

Door jaloezie geteisterd ondervraagt Golaud Yniold over alles wat Pelléas en Mélisande zoals doen tijdens zijn afwezigheid. Uit de onschuldige antwoorden van Yniold ervaart hij veel dat zijn twijfel versterkt. Voor het kasteel aangekomen tilt hij zijn zoon hoog op zodat deze kan zien wat zich in de kamer van Mélisande afspeelt. Pelléas is bij haar, maar staat ver van haar af en kijken naar het licht, wat Yniold angst aanjaagt.

Pelléas maakt een afspraak met Mélisande bij de ‘Bron der blinden’ om afscheid van haar te nemen. Zijn vader, een zwijgende oude man, voor wie hij op het kasteel was gebleven, zou genezen zijn en had hem gevraagd nu weer het kasteel te verlaten.

Arkel is blij, ook voor Mélisande, blij dat nu na de genezing van Pelléas’ vader weer wat blijheid en vrolijkheid op het slot terugkeert. Maar het tegendeel blijkt het geval als Golaud arriveert met een grote wond in zijn voorhoofd. Mélisande wil hem helpen, maar Golaud duwt haar grof weg, pakt haar in een woedeaanval bij de haren en deemoedigt haar als een waanzinnige.

Verandering van beeld: Tijdens het spelen van Yniold met een gouden bal tussen de rotsen gerold. Vergeefs probeert hij een rotsblok te verplaatsen. Een in de verte langstrekkende schaapherder, die blijkbaar is verdwaald, vervult hem met grote angst.

Bij de bron in het park verklaren Pelléas en Mélisande elkaar hun grote liefde. Terwijl ze zich hartstochtelijk omarmen, ontdekt Golaud hen. Hij doodt Pelléas met zijn zwaard en rent de in het bos gevluchte Mélisande na.

Na een sprongetje in de tijd zien we Arkel, Golaud en een dokter waken aan het bed van de stervende Mélisande. Even ontwakend vraagt ze om het raam open te doen, zodat ze de zee kan zien. Golaud knielt naast haar om haar om vergeving te smeken, maar ook om eindelijk de waarheid te zeggen over haar mogelijk geheime liefde. Doch Mélisande lijkt hem niet meer te verstaan. Ze sterft. Arkel draagt Mélisandes kleine dochter uit de sterfkamer.

 

De composities

 

Gabriel Fauré

 

Het toneelstuk van Maeterlinck beleefde in Parijs zijn eerste opvoering op 17 mei 1893. Het werk werd in het Engels vertaald en de actrice Campbell wilde daarbij voor een Londense opvoering toneelmuziek. De meeste orkestrale muziek van Fauré werd in opdracht geschreven, hetzij voor het theater, hetzij als transcriptie van bestaande instrumentale muziek. Debussy zelf weigerde zo’n orkestraal uittreksel te maken, waarna ze zich tot Fauré wendde Fauré accepteerde en stelde in 1898 aanvankelijk een driedelige orkestsuite, bestaande uit ‘Prélude’, ‘Fileuse’ en ‘Mort de Mélisande’ samen; de orkestratie liet hij voor een groot deel over aan zijn leerling Koechlin. In 101 voegde hij de ‘Sicilienne’ en ‘Chanson de Mélisande’ toe. De complete toneelmuziek blijft in duister gehuld. De muziek heeft meer pit dan men van Fauré gewend is en de Sicilienne biedt een stukje prachtig melancholieke muziek.

 

William Wallace

 

De tweede die zich door het gegeven liet inspireren, was de Schotse componist  William Wallace (1860-1940) die in 1899 een vijfdelige orkestsuite op het gegeven baseerde. De deeltjes zijn achtereenvolgens: ‘The lost Mélisande’, ‘The king’s march’, ‘The love of Pelléas et Mélisande’, ‘Spinning song’ en ‘The death of Mélisande’. Verder is daar weinig over bekend. Brabbins nam deel 3-5 bij Hyperion op.

 

Claude Debussy

 

Debussy had duidelijke ideeën over wat hij van de opera verlangde: “Ik wil een grote vrijheid voor de muziek; die biedt daar meer mogelijkheden toe dan welke andere kunstvorm dan ook omdat hij niet precies is gebonden aan de natuur, maar aan de geheimzinnige overeenkomsten tussen de natuur en de verbeelding.”

Voor dat doel vond hij een volmaakt libretto in de vorm van het stuk van Maeterlinck, een mistig verhaal over gedoemde liefde dat zich ontwikkelde langs lijnen van suggestie en verwikkeling en niet van dramatische gebeurtenissen.

Hij begon in 1893 aan de opera maar herzag die voortdurend tot de eerste opvoering in de Opéra comique op 30 april 1902.

De invloed van Wagners Parsifal is evident in de orkestratie, in de melodische lijnen en in de nadruk op de metafysische dimensie van de Middeleeuwse wereld. Maar toch is het in dramatisch opzicht statische werk een duidelijke antithese tegenover Wagners heroïek. De componist zei ooit dat “De muziek in de opera te dominant is” en dus schiep hij een werk waarin de muziek niet zozeer de betekenis van de tekst onderstreept, doch deze aanvult of zelfs relativeert.

Daarom bevat deze Pelléas geen grootse, indrukwekkende melodieën en slechts weinig momenten van traditionele lyriek. Over het geheel genomen gaat het meer om het onderstrepen van het patroon van de Franse taal. Al met al gaat het om een uniek werk.

Ook in andere opzichten.. Om te beginnen liet de componist een paar scènes uit het toneelwerk weg of wijzigde deze. Verder is daar de bijzondere aandacht voor woordklank en het weglaten van de gebruikelijke operarekwisieten. Achter de symbolische, vaak pseudodiepzinnige woorden die de bedreiging van de mens door uitwendige krachten uitdrukken, onderstreept de muziek de gevoelens, vooral de jaloezie van Golaud wegens de wederzijdse aantrekking tussen zijn vrouw Mélisande en zijn halfbroer Pelléas. De stemmen verlopen op een soepel recitatief, waarin ieder woord verstaanbaar hoort te zijn.

De psychologisch geladen muziek is, ook in de tussenspelen, grotendeels opgebouwd uit enige hoofdmotieven, maar niet zo systematisch als bij Wagner, maar in vrije varianten gebruikt en aan het orkest worden toevertrouwd.

 

Jean Sibelius

 

Sibelius wordt vaak gezien als een naar de begrippen van honderd jaar geleden ontoegankelijke, afstandelijke figuur, als iemand die nooit lacht. Maar hij bracht best kleur en leven in zijn muziek en net zoals nogal war andere door hem geschreven toneelmuziek dateert ook deze uit begin twintigste eeuw. Hij voelde zich kennelijk aangetrokken tot het drama van Maeterlinck en kreeg hier de kans om daar een duidelijk Noords accent aan te verlenen. Na het succes van opvoeringen van het toneelstuk met zijn muziek, besloot hij daaruit ook een orkestsuite samen te stellen. Deze omvat negen delen: ‘Bij de kasteelpoort’, ‘Mélisande’, ‘Aan de kust’, ‘Voorjaar in het park’, ‘Drie blinde zusters’, ‘Pastorale’, ‘Aan het spinnewiel’, ‘Intermezzo’ en ‘De dood van Mélisande’. De complete toneelmuziek wordt zelden of nooit uitgevoerd helaas.

 

Arnold Schönberg

 

Toen Schönberg zijn nog niet georkestreerde Gurrelieder aan Richard Strauss liet zien, bracht deze Maeterlincks drama onder zijn aandacht. Het symbolistische stuk sprak hem aan, vooral omdat het om innerlijke menselijke conflicten ging en het geheimzinnige, verdroomde gegeven een accent van tijdloosheid plaatste op deze menselijke problemen. Nog onbekend met de opera van Debussy, besloot hij er aanvankelijk ook een werk voor het muziektheater op te baseren, maar in 1902 besloot hij er een symfonisch gedicht van te maken. Waar Debussy’s opera handelt over understatement en verwikkelingen, is de muziek van Schönberg uit één stuk, openlijk hedonistisch van aard. Mélisande’s heimelijke liefde voor haar schoonbroer krijgt alle aandacht met als hoogtepunt het liefdesduet met zijn effectieve, dramatische contrapunt. Hier en daar suggereert het werk nog dat de componist de orkestratiekunst niet geheel beheerste, maar niettemin is Schönbergs enige romantische symfonisch gedicht een heel pakkend stuk dat heel erotische muziek bevat.

Over het resultaat noteerde de componist: “Ik heb geprobeerd om elk detail van het drama te weerspiegelen en dat met slechts een paar omissies en lichte veranderingen in de volgorde” Hij gebruikte daarvoor thema’s die als een soort leitmotive met enige herhaling terugkeren. Zo ontstond een soort symfonische opera zonder woorden.

 

De opnamen en conclusie

 

De Schotse componist William Wallace was in 1899 de eerste die zich over Materlincks materie ontfermde. Zijn complete Orkestsuite wacht nog op een volledige registratie; Martin Brabbins ontfermde zich over de delen 3-5 en heeft hier het rijk nog alleen.

Wie van de overige drie werken de volledigste vorm wenst, moet zien de hand te leggen op de Philips uitgave van Zinman of – in bekorte vorm – op die van Mehta.

De diverse opnamen van de opera van Debussy zijn afzonderlijk behandeld in een Vergelijkende Discografie uit januari 2012.

Wat de negendelige toneelmuziek van Sibelius betreft, is Vänskä de enige die de oorspronkelijke versie met zang dirigeert. Een aanbeveling apart. Anders komen vooral Karajan, Sakari en de histrorische gouden standaard van Beecham in aanmerking.

Bij Fauré wordt vaak het vijfde deel, ‘Chanson de Mélisande’ uit zijn orkestsuite weggelaten. Wie het werk compleet wenst, is het beste af met Ozawa of Plasson. Anders komen vooral Dutoit en Tortlier in aanmerking.

Wat tenslotte Schönberg aangaat: hier is het Karajan die een stuk op het daarna door Boulez aangevoerde veld voor ligt.

 

Discografie

 

Claude Debussy: opera Pelléas et Mélisande (1902).

 

Zie rubriek Vergelijkende Discografieën.

 

Gabriel Fauré: Toneelmuziek compleet (1905).

 

1978. Jill Gomez met het Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. David Zinman. Philips 462.309-2 (2 cd’s)

 

1990. Monte Carlo filharmonisch orkest o.l.v. Lawrence Foster. Claves 50-9102.

 

1980. Frederica von Stade met het Capitole Orkest Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 574.840-2 (2 cd’s).

 

1987. Lorraine Hunt met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 423.089-2.

 

1988. Renaissance singers en Ulster orkest o.l.v. Yan-Pascal Tortelier. Chandos CHAN 8952.

 

Orkestsuite op. 80

 

1947. Boston symfonie orkest o.l.v. Serge Koussevitzky. Biddulph WHL 044.

 

1956. Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Decca 466.272-2.

 

1965. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Decca 410.552-2.

 

1972. Radio filharmonisch orkest o.l.v. Jean Fournet. Denon CO 73675.

 

1988. Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 421.440-2.

 

1989. Israel filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Sony SK 45870.

 

1992. Atlanta symfonie orkest o.l.v. Robert Shaw. Telarc CD 80084. 

 

1993. BBC filharmonisch orkest o.l.v. Jean-Pascal Tortelier. Chandos CHAN .

 

1996. Lynda Russell met het Omroeporkest Dublin o.l.v. John Georgiadis. Naxos 8.553360. 

 

Arnold Schönberg: Symfonisch gedicht  Pelléas und Mélisande op.5 (1903).

 

1974. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 427.424-2 (2 cd’s), 457.721-2.

 

1983. Orchestre de Paris o.l.v. Daniel Barenboim. Sony MK 38557.

 

1985.  Schots Nationaal orkest o.l.v. Matthias Bamert. Chandos CHAN 8619.

 

1989. Israel filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Sony SK 45870.

 

1991. Chicago symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. Erato 4509-98496-2 (5 cd’s), 2292-45827-2.

 

1993. Atlanta symfonie orkest o.l.v. Yoel Levi. Telarc CD 80372.

 

1998. Philharmonia orkest o.l.v. John Barbirolli. EMI 371.492-2 (2 cd’s).

 

1999. Philharmonia orkest o.l.v. Robert Craft. Koch 374712.

 

….. Orkest van het Munttheater, Brussel o.l.v. Sylvain Cambreling. Ricercare RIC 240.632 (2 cd’s).

 

….. Houston symfonie orkest o.l.v. Christoph Eschenbach. Koch 37316-2.

 

….. Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Eliahu Inbal. Decon CO 18014.

 

….. Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 469.487-2.

 

….. Orkest van de Duitse Opera Berlijn o.l.v. Christian Thielemann. DG 469.008-2.

 

Jean Sibelius: Toneelmuziek Pelléas en Mélisande op. 46(1905).

 

1955. Royal philharmonic orchestra o.l.v. Thomas Beecham. BBC Legends BBCL 4041-2 (2 cd’s).

 

1978. Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Paavo Berglund. EMI 569.773-2 (2 cd’s). 

 

1979. Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. David Zinman. Philips 462.309-2 (2 cd’s).

 

1982. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 410.026-2, 445.550-2, 474.269-2 (2 cd’s).

 

1983. Göteborg symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. BIS CD 237.

 

1983. Finlandia Sinfonietta o.l.v. Okku Kamu. Finlandia 4509-95844-2.

 

1988. Engels Strijkorkest o.l.v. William Boughton. Nimbus NI 5169.

 

1989. Israel filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Sony SK 45870.

 

1992. IJslands symfonie orkest o.l.v. Petri Sakari. Chandos CHAN 9158.

 

1998. Anna-Lisa Jakobsson (ms) met het Lahti symfonie orkest o.l.v. Osmo Vänskä. BIS CD 918.

 

2000. Tapiola Sinfonietta o.l.v. Tuomas Ollila. Ondine ODE 952-2.

 

2001. Nationaal symfonie orkest Estland o.l.v. Paavo Järvi. Virgin 545.493-2.

 

William Wallace: Orkestsuite Pelléas en Mélisande (1899)

 

1997. BBC Schots symfonie orkest o.l.v. Martyn Brabbins (Delen 3-5). Hyperion CDA 66987.