Verg. Discografieën

FRANCK: PRÉLUDE, CHORAL ET FUGUE

FRANCK: PRÉLUDE, CHORAL ET FUGUE M. 21

 

Een ‘normale’, traditionele pianosonate heeft Franck nooit geschreven, maar hij liet ons tenminste drie ‘vervangende’ werken voor pianosolo na: Prélude, fugue et variation (1860/2), Prélude, choral et fugue (1884) en Prélude, aria en final (1886/7).

 

Achtergronden

 

Bij oppervlakkige beschouwing ligt het misschien niet zo voor de hand, maar César Franck had veel gemeen met Franz Liszt: een dominante vaderfiguur die door succes was geobsedeerd en de invloedrijke leraar Anton Reicha. Die bepaalden in hoge mate hun beginjaren in ongeveer even sterke mate als het Katholicisme en hun status als virtuoos.

Beiden hadden het niet verwezenlijkte plan om een symfonie te schrijven over Victor Hugo’s ode Ce qu’on entend sur la montagne (op. 13, o.m. door het Luiks filharmonisch orkest o.l.v. Christian Aming uitgevoerd op Fuga Libera FUG 596 in 2012) en beiden bewonderden J.S. Bach in hoge mate. Ware het niet dat Reicha hen met diens werken vertrouwd maakte, zou het de vraag zijn of niet heel wat van hun composities moeilijk te begrijpen zouden zijn.

Elk van de twee drukte zijn eerbetoon op eigen, aparte wijze uit. Liszt bijvoorbeeld als een Fantasie over B-A-C-H (Bes, A-C-B) en Franck in wat mogelijk zijn opus ultimum is: de drie grote orgelkoralen.

De cyclus Prélude, choral et fugue uit 1884 valt ook in dit patroon; hij stamt uit de laatste scheppingsperiode van Franck. De samenhang met de barok wordt al in de titel gesuggereerd terwijl het koraal een aura van afstandelijke heiligheid wekt. Toch bevat dat koraal geen citaat en ook geen belofte zoals in Liszts werk.

Bewust is dit zo belangrijke deel in het midden geplaatst., maar niet als duidelijke tegenstelling. Waar we bij Liszt vooral gladvloeiende homofonie horen bij wijze van een alternatieve wereld, vormt dit deel bij Franck uiteindelijk een consolidatie van alles wat essentieel is. Alsof een zoektocht ten einde is. 

Lang was Franck gespecialiseerd in religieuze muziek maar in de laatste tien jaar van zijn leven kreeg zijn muziek een sensueler karakter en werd deze ook avontuurlijker. Denk in dit verband aan het Pianokwintet (1879), het symfonisch gedicht Le chasseur maudit (1882), de onderhavige pianocompositie, de Variations symphoniques (1885), de Vioolsonate (1886), de Symfonie in d (1888), het Strijkkwartet (1889) en de drie Orgelkoralen (1890). 

Logisch ook dat Prélude, choral et fugue tot de belangrijkste romantische Franse pianowerken behoort en dat we er gezien het bovenstaande een stempel van Liszt in herkennen. Behalve op het gebied van muziekstijl en het zelfverzekerde uitbuiten van de klankkwaliteiten van de piano werd Franck duidelijk beïnvloed door het cyclische model van zijn oudere collega.

De twee hoofdthema’s van het werk, een dalende chromatische toonschaal die enigszins doet denken aan Bachs cantate Weinen, Klagen, Sorgen, Zagen en een motief in vierkwartsmaat die aan het klokkenmotief uit Wagners Parsifal refereert, komen in elk der drie delen terug, zij het in verschillende context. Tenslotte worden ze uitontwikkeld op een manier die de luisteraar een weldadig gevoel van afwerking en voldoening geeft. 

 

De opnamen

 

Wie de discografische rijkdom van deze compositie volledig tot de bodem wil uitzoeken, wacht een lange, intensieve opgave. Praktischer is het om een afkorting te nemen en zonder uitgebreide individuele beschrijvingen tot een voorkeursselectie te komen.

Onderschat hier vooral de historische opnamen van Cortot (ondanks het feit dat hij wat denigrerend deed over de ‘kerkelijke ambtenaar’ in Franck (le côte artisan d’église) en wees op een ‘overdaad aan wierook en vroomheid’), Thyssens-Valentin en Rubinstein (liefst zijn opname uit 1956) niet. Ze zijn aanzienlijk treffender dan verwacht ondanks de concessies die aan de opnameklank moeten worden gedaan.

Met de als altijd heel bijzondere Richter komen we in wat actueler vaarwater. Daarna zijn het in chronologie Moravec, Ciccolini, Cziffra, Ciani, Bolet, Perahia, Fiorentino, Hough, Cornil, Kissin, Boschi en Chamayou die meer aandacht verdienen. Zij allen verwijzen in mindere of meerdere mate de schertsende opmerking van James Gibb dat het werk ‘geen grotere betekenis heeft dan het optrekken van een broek’ naar de prullenbak.

Zijn er ook opnamen die men beter kan vermijden? Ja, eentje daarvan is van Muza Rubackyte. Jammer voor degenen die op een goedkope uitgave uit zijn. Een geheimtip in positieve zin daarentegen zijn Horszowski op zijn oude dag net als de evenmin te onderschatten Perahia tijdens een Aldeburgh festival in Snape Maltings in Suffolk.

Van de bewerkingen is die van het Trio Novarte wellicht interessant.

 

Conclusie

 

Wanneer tenslotte met een geringe marge de voorkeur uitgaat naar Hough en Chamayou, is dat ook vooral vanwege het feit dat zij een volledig Franckprogramma voorschotelen met bij Hough verder Prélude, aria et final; Grand caprice; Les plaintes de la poupée; Danse lente en zijn eigen bewerking van Choral nr. 3 in a en bij Chamayou die het combineert met Prélude, aria et final, Prélude fugue et variation en - met orkest erbij – Les Djinns en de Variations symphoniques.

Waarbij zeer te betreuren is dat de prachtuitvoering van Fiorentino alleen verkrijgbaar is  in een doos met 10 cd’s en niet afzonderlijk.

Tenslotte eindigt de competitie met een lichte voorkeur voor de Fransman met zijn heldere, warm expressieve voordracht de pracht van het werk alle eer aan en profiteert in zijn recente nog wat mooier klinkende opname met naar het pianissimo toe voortdurend prachtig geluid van een nog wat royalere opnameklank. Hough doet met zijn eerder voornaam, expressief enigszins terughoudender visie ook op het allerhoogste niveau mee.

 

Discografie

 

1929. Alfred Cortot. EMI 704.907-2 (40 cd’s), Philips 456.754-2 (2 cd’s), Timpani 4C4017 (2 cd’s), Biddulph LHW 027, Naxos 8.111381.

 

1940. Egon Petri. APR APR 7027.

 

1945. Artur Rubinstein. RCA 90260-63011-2.

 

1953. Julius Katchen. Decca 475.7221 (8 cd’s), Philips 456.856-2 (2 cd’s).

 

1954. Germaine Thyssens-Valentin. Testament SBT 1400-2.

 

1956. Artur Rubinstein. Philips 456.967-2 (2 cd’s), RCA RD 85673, RCA 09026-62590-2.

 

1956. Sviatoslav Richter. Melodiya 74321-29465-2, Melodiya MEL 1002064 (5 cd’s), BMC 171 (14 cd’s), Hänssler CD 93712,  Archipel ARPCD 0337.

 

1958. Leonard Pennario. MSR MS 1188 (4 cd’s).

 

1958.  György Cziffra. EMI 565.255-2.

 

1959. Eduardo del Pueyo. Philips 442.296-2 (2 cd’s).

 

1961. Jörg Demus. Piano Classics PCL 0002.

 

1962. Ivan Moravec. Philips 456.910-2 (2 cd’s), Supraphon SU 3584-2.

 

1962. Marie-Catherine Girod. Accord 200532.

 

1969. Aldo Ciccolini. EMI 764.561-2.

 

1970. Artur Rubinstein. RCA 09026-63068-2

 

1970. Dino Ciani. Istituto discografico Italiana IDIS 6468/9 (2 cd’s).

 

1971. Annie d’Arco. AmaDeus DRB AMP 114.

 

1983. Pascal Devoyon. Erato 3984-24234-2 (2 cd’s), Erato ECD 55043.

 

1984. Jean-Philippe Collard. EMI 754.097-2.

 

1986. Jorge Bolet. Decca 421.714-2.

 

1986. Mieczyslav Horszowski. BBC Legends BBCL 4171-2.

 

1987. Shura Cherkassky. Nimbus NI 7705.

 

1988. Werner Bärtschi. Jecklin JD 629-2.

 

1990. Murray Perahia. Sony SK 47180.

 

1990. Jacques Taddei. REM 311153.

 

1991. Stefan Mickisch. Calig CAL 50904.

 

1991. Caio Pagano. Summit 110.

 

1991. Patrick Dheur. Baltic DUCHESNE 71612.

 

1992. Josep Colom. Chant du monde LDC 2781086.

 

1992. Inger Södergren. Calliope CAL 6804.

 

1992. Kerstin Åberg. BIS CD 137.

 

1993. Paul Crossley. Sony SK 58914.

 

1993. Robert Silverman. CBC MVCD 1061.

 

1994. Jean Hubeau. Erato 4509-96221-2.

 

1994. Joop Celis. Erasmus WVH 171.

 

1994. Alexander Paley. Marco Polo 8.225044.

 

1994. Sergio Fiorentino. APR APR 5563.

 

1996. Stephen Hough. Hyperion CDA 66918.

 

1996. Catherine Collard. INA 247332.

 

1997. Dominique Cornil. Econa RG CD 86004.

 

1997. Jevgeny Kissin. RCA 09026-68919-2.

 

1998. Ashley Wass. Naxos 8.554484.

 

2000. Hélène Boschi. Ermitage FRERM 69665-2.

 

2002. Alice Adar. Fuga Libera FUG 509.

 

2003. Jean Dubé. Syrius SYR 141383.

 

2003. David Bismuth. Ameson ASCP 0302.

 

2005. Sodi Braide. Lyrinx LYR 24.

 

2004. Earl Wild. Living History IVCD 75002.

 

2007. Muza Rubackyte. Brilliant Classics 93702.

 

2009. Daniel Pollack. Classical Records CR 136.

 

2009. Bertrand Chamayo. Naïve V 5208.

 

2010. Dominique Cornil. Musique en Wallonie MEW 1161. 

 

2010. Célimène Daudet. Arion ARN 68820.

 

2010. Hans Ryckelinck. Phaedra PH 92070.

 

2012. Domenico Codispoti. Piano Classics OCL 0052.

 

…… Marius Papadopoulos. Meridian CDE 84206.

 

Voor orgel

 

2006. Ulfert Smidt. MDG 9061437-6.

 

Voor pianoduo

 

…… Cyril Smith en Phyllis Sellick. Nimbus NI 5178.

 

Voor pianotrio

 

1992. Trio Dante. Dureco 115549-2.

 

2000. Trio Novanta. Tudor 7032 (2 cd’s).

 

Orkestratie ?

 

Koninklijk orkest van Vlaanderen o.l.v. Günter Neuhold. Naxos 8.550155.