FRANCK: VIOOLSONATE MET ARRANGEMENTEN
Naast het pianokwintet vormt de melodieuze vioolsonate uit 1886 het belangrijkste kamermuziekwerk van Franck. Deze sonate werd geschreven als huwelijkscadeau voor zijn Luikse vriend, de grote vioolvirtuoos Eugène Ÿsaÿe. Het gaat om een zeer geslaagd voorbeeld van de cyclische vorm. Het werk begint met een loom allegretto dat in tempo op verzoek van de violist vanuit een oorspronkelijk adagio werd opgewaardeerd. Daarna volgen een vurig allegro, een recitatief-fantasie waarin wordt gerefereerd aan eerdere thema's en een vriendelijke finale die een van de fraaiste voorbeelden is van een canon sinds Bach.
In geen van zijn andere werken wist César Franck zich met zoveel bravoure los te maken van zijn eigen instrument – het orgel – als in zijn vioolsonate. Musicologen roemen het werk om zijn revolutionaire structuur en het getoonde gevoel voor orde. Het gaat om een structuur van kiemcellen, van cyclische thema’s, een soort muzikale stream of consciousness die muzikale ideeën dooreen weeft op een manier die ook wel door Berlioz, Liszt en Wagner werd toegepast. Maar voor de liefhebber bezit deze sonate een magische werking dankzij het vloeiende karakter en de tere herinneringen aan erotische harmonieën.
Achtergronden
César Francks echtgenote, Félicité moet het prototype zijn geweest van de argwanende en feeksachtige vrouw. Ze zag potentiële rivalen niet alleen in de bewonderende leerlingen van haar man, maar ook in wat ze meende waar te nemen in de verondersteld erotische harmonieën. Onbetamelijke dissonanten en treiterende enharmonischen beschouwde ze vol afkeer.
Musicoloog Alfred Einstein daarentegen oordeelde: “Door op wel honderd manieren zijn thema en zijn contrathema’s te combineren en door deze later als een herinnering te laten terugkeren, introduceerde Franck een soort van oneindig vrije en subtiele variaties in de bloedstroom van de oude sonate”.
De beroemde Belgische violist Eugène Ysaye voor wie de vioolsonate bij wijze van huwelijkscadeau was geschreven, beweerde dat het werk een verborgen boodschap bevatte. Het zou een allegorie over het huwelijk zijn. In het eerste deel wordt het stel verliefd, in het tweede begint het gekibbel en na een gedeelte vol twijfel, fantasie en amoroso in het derde deel, wordt in de finale de relatie bezegeld en gevierd. Natuurlijk moet deze toelichting met veel korrelen zouts worden genomen, maar het gaat ook niet om alleen maar een muzikale soap opera.
Er is ook wel beweerd dat het eerste deel, een serene dialoog tussen viool en piano, de inspiratie kan zijn geweest voor Marcel Prousts briljante beschrijving van de sonate door de fictieve componist Vinteuil in een van zijn novellen. In het werk schuilt duidelijk een verhalend karakter en een psychologisch achtergrondverhaal. Hoe dan ook, menigeen houdt staande dat Francks meesterwerk het beste in zijn soort is sinds Beethovens Kreutzer sonate en zijn beide werken uit op. 96 (de sonates van Brahms waren er toen nog niet).
Ysaye verzorgde de première in Brussel tijdens een middagconcert in 1886 in schemerlicht. Op zeker ogenblik moet hij met zijn strijkstok tegen de lessenaar zijn gestoten en tegen zijn in aandacht verslappende begeleider hebben uitgeroepen “Allons, allons” (schiet op!). Het laatste gedeelte van de sonate werd heldhaftig in het bijna duister uit het geheugen gespeeld.
Francks leerling, Vincent d’Indy die zich onder de toehoorders bevond, schreef na afloop: “De muziek hield wonderlijk soeverein stand in de duisternis van de avond. Dat wonder zal nooit door de aanwezigen worden vergeten.” Dat wonder was natuurlijk niet een kwestie van het geheugen, maar van de muziek zelf.
De juiste aanpak
Franck wenste oorspronkelijk dat het eerste deel in een tempo zou worden uitgevoerd dat dichter bij andante of zelfs adagio lag. Maar nadat hij het Ysaye sneller had horen spelen, gaf hij zijn zegen aan de aanduiding Allegretto ben moderato. De vertolkers moeten beslissen hoeveel gelegenheid ze geven aan de natuurlijke stroom van een deel in samengestelde tijd – met negen achtsten per maat – en hoe ze de harmonische nuancen en de melodische lijnen met rubato willen inkleuren. Moet de vier maten lange beginfrase van de piano een simpele wiegelied achtige inleiding zijn of is er sprake van een vraagstelling met een zweem tenuto? Het wonder van de vioolmelodie is beslist dat deze bestaat uit een schijnbaar eindeloos, 27 maten lang chanson. Het gevoel van continuïteit mag niet worden verbroken door het al te subtiel uitdiepen van details, maar dat gebeurt helaas wel vrij vaak.
Violisten zullen graag proberen om een frase meer kleur te geven met behulp van een passende vingerzetting, maar dan kan de schoonheid van de toon de vertolker ertoe verleiden om de melodie te rekken en zo zowel de harmonische voortgang als de contouren van de hele melodie in gevaar brengen. Pas op voor de Midas touch waar noot na noot een gouden klank tot stand komt ten koste van de schoonheid met een langere adem. De som van het rubato in het eerste deel loopt te makkelijk uit op een reeks zelfbewuste, sensuele rallentandi die zeker provocerend zouden zijn geweest voor Félicité Franck. Genoeg om haar een waarschuwing te laten geven.
De beginsolo in zestienden uit het Allegro geldt als een tour de force, vooral tengevolge van incompetente begeleiders. Beschouwd in de context van Chopin en Liszt is de virtuositeit hier niet erg opvallend, maar voor een stormachtige uiting is hij wel opmerkelijk. Dit moment bezit dezelfde meedogenloze vaart als Schuberts Erlkönig en hier moet de pianist beslissen voor hoeveel helderheid en articulatie hij moet zorgen in deze – en andere – snelle fragmenten in relatie tot het pedaalgebruik en de harmonische welluidendheid.
Net als in alle sonates voor viool en piano is het afwegen van de ideale balans tussen beide instrumenten een voortdurende en belangrijke afweging. Het is duidelijk dat de fortissimi van een moderne Steinway de decibel mogelijkheden van de viool verre overtreffen. Er zijn momenten waarop de pianist luidheid moet simuleren zonder dat iemand merkt dat hij zich in wezen inhoudt.
De buitenste snaren van de viool klinken als regel van nature luid genoeg, maar dit Allegro bevat heel wat maten waarin vingerzettingen op de zwakkere middelste snaren onvermijdelijk zijn terwijl niettemin het muzikale betoog fortissimo blijft.
Er zijn ook terughoudende passages vol rust als in een kalm lied en de uitvoerenden moeten de overgangen van luide, stuwende muziek naar meegaande teerheid goed doseren willen er geen onhandige overgangen optreden. Een diminuendo betekent een verlies aan volume net als de zonsondergang een verlies aan licht met zich meebrengt. Maar in geen van beide gevallen mag de schoonheid erbij inschieten – die moet eerder toenemen.
De Recitativo-fantasia vormt geen simpel voorspel van de finale; momenten stellen diepgaande vragen, bravura zwicht voor teerheid en de Thespische kwaliteiten van de vertolkers zijn van het hoogste belang. Net als in een monoloog van Shakespeare zijn de timing en het bezweren van een rijk, evocatief palet de belangrijkste werktuigen om de vereiste welsprekendheid te realiseren.
De finale bevestigt de ultieme triomf van alles wat voorafging, van al het mooie. De violist en de pianist kunnen niet hechter verenigd zijn omdat het rondo thema van Franck de vorm van een canon heeft.
De opnamen
Men stelle zich de enorme stapel cd’s voor die zou ontstaan wanneer men alle in de discografie genoemde uitgaven daadwerkelijk ter beschikking had. Bedenk verder dat zo’n opgave eigenlijk nooit echt compleet is. Het zal onmiddellijk duidelijk zijn dat – zelfs al was het allemaal wel bij de hand – zelfs de meest toegewijde sterveling dat alles te beluisteren en bij een serieuze, toegespitste poging waarschijnlijk gek zou worden.
Daarom met excuses aan de onbekende namen onder wie mogelijk ware wonderen voorkomen, een hier doorgevoerde beoordeling van de essentie aan moois dat echt de moeite waard is.
In termen van de uitvoeringskwaliteit is de vioolsonate van Franck door de jaren heen beter bediend dan menige andere vioolsonate. Toch zijn er best afvallers in de race naar de top. Om te beginnen zijn natuurlijk weer niet alle hieronder gememoreerde opnamen verkrijgbaar. Zover dat op papier te beoordelen valt, lijkt dat geen groot gemis al kan het altijd zijn dat onbekende vertolkers op een obscuur label ineens voor grote verrassingen zorgen. Zover dat wel te controleren is, gooien trouwens die minder bekenden geen hoge ogen. Soit, daarmee moeten we leven.
Een grote – gelukkig aangename – verrassing is de opname uit 1923 van Jacques Thibaud en Alfred Cortot. De slotcadens bijvoorbeeld is onvergetelijk. Op zo’n moment vergeet men de door ruis geteisterde 78t klank. Cortot was natuurlijk als solist bijzonder, maar kon voortreffelijk begeleiden. Natuurlijk zijn er eigenaardigheden als de gespreide accoorden, de frappante harmonieën en de verlengde opmaten. Net als Thibaud is er veel rubato in zijn spel. De intonatie valt mee en als geheel is sprake van een spontane, gepassioneerde uitvoering.
Dan zijn er nogal wat opnamen die op papier wel veel te bieden hebben, maar die toch de eindronde niet halen. Daartoe behoort bijvoorbeeld helaas de live opname van David Oistrakh en Sviatoslav Richter uit 1968. De vonk vliegt niet echt over en het Moskouse publiek hoest er veel doorheen. Later wordt het beter. Richters vloeiende toucher in de Fantasia en Oistrakhs klagende sopraan in de finale zijn erg de moeite. Frappant is overigens dat ook menige andere grote naam onder de uitvoerenden in dit werk geen echt blijvende indruk nalaat: Francescatti, Heifetz, Menuhin, Mutter, Stern, Szeryng…..
Tamelijk verrassend zijn de beide beschikbare versies van Ysaye’s landgenoot Arthur Grumiaux nogal teleurstellend. De Philipsopname uit 1960 klinkt niet best en heeft te lijden onder weinig verbeeldingsvol spel van Istvan Hajdu. In 1979 werd Grumiaux veel adequater terzijde gestaan door György Sebök, maar het samengaan is te weinig uniform. De pianist gebruikt rijkelijk veel pedaal in de zestienden passages en complementeert de scherp gefocusseerde toon van de violist te weinig.
Enige eigenzinnigheid is Josef Suk en Jan Panenka niet vreemd. Ze nemen soms beslissingen die de structuur van de sonate in gevaar brengt, Het eerste deel bijvoorbeeld duurt langer dan ooit en Panenka’s rubato maakt dat de uitvoering soms bijna tot stilstand komt. Suks frasering is feilloos, maar zijn piano en pianissimo hebben een te direct timbre dat niet genoeg gesluierd is. Suk veroorlooft zich ook ongewone glissandi en portati, waardoor de aanpak erg ouderwets aandoet, Maar bijzonder is het wel voor een keertje.
Gidon Kremer en Oleg Maisenberg gebruiken een enorm dynamisch bereik, maar klinken nogal eigenzinnig en zelfbewust. Wel heel mooi is het echte pianissimo begin, maar ook daar is de frasering wat te schuchter. Shlomo Mintz en Yefim Bronfman zijn bijzonder imposant in de meer extroverte climaxen, net als Gil Shaham en Gerhard Oppitz. Maar in het verdere verloop schieten ze toch tekort.
Teleurstellend zijn onder meer Akiko Meyers en Rohan de Silva met een wel erg oppervlakkige vertolking. Een tweetal Franse violisten, Maurice Hasson en Pierre Amoyal daarentegen geeft heel evocatieve interpretaties, maar wordt helaas danig in de steek gelaten door de opnametechniek. Dan bestaat er een klassieke opname van broer Yehudi en zus Hephzibah Menuhin uit 1936. Momenten van een groot inzicht en veel gevoeligheid staan hier helaas tegenover een teveel aan ongeregelde gedeelten. De oude opname van Jascha Heifetz en Artur Rubinstein uit 1937 is natuurlijk bijzonder, maar niet goed genoeg voor een aanbeveling, net zomin als Heifetz’ tweede versie met Brooks Smith. De opname van Joeri Braginsky en Jevgenia Yarmonenko kreeg een aanbeveling van Menuhin mee, maar is helaas ook een near miss.
Nogal opmerkelijk in de inbreng van de jonge Duitse violiste Miryam Contner, die zich als een vis in het water voelt bij dit Franse idioom. Ze toont een weldadige jeugdige passie en reageert levendig op alle interpretatieve eisen die het werk stelt. Haast nog poëtischer en op een andere manier aantrekkelijk is het Engelse koppel Jonathan Carney en Ronan O’Hara met ook veel intense vaart.
Van de beide leerlingen van Oistrakh, Lydia Mordkovitch en Kaja Danczowska beschikken we over twee mooie uitvoeringen. Mordkovitch blinkt vooral uit in de meer dichterlijke gedeelten, jammer alleen dat haar partner niet eenzelfde welsprekende visie toont. Danczowska is in al haar bescheiden eenvoud heel bijzonder. Ze belicht op fantasierijke en heel natuurlijke wijze vrijwel alle essentiële facetten van het werk; Krystian Zimerman is de uiterst alerte en sympathieke begeleider die precies meegaat en waar nodig zelf initiatief neemt. Kenmerkend zijn verder het natuurlijke lijnenspel en de bijzondere, uiterst lieflijk aandoende viooltoon. Maar gelukkig ontbreekt het ook niet aan krachtige impulsen.
Pinchas Zukerman en Marc Neikrug kwamen onvermoed tot een soort artistieke monogamie die vruchten afwerpt. Meteen de beginmaten vertonen grote samenhang tussen Zukermans zoetgevooisde sopraan en de harmonische reactie daarop van Neikrug, die ook verderop veel begrip toont voor de structuur en de harmonie, zoals in de eerste pianosolo passage met zijn rubato. De geconcentreerde eenvoud van het begin, de dichterlijke reactie van Vladimir Ashkenazy op de melodiek van Marc Neikrug treffen meteen. Elders in het eerste deel is hij soms al te scrupuleus en ontbreekt het wat aan dramatiek. Het tweede deel wordt hier gekenmerkt door een stuwende impuls en een intense lyriek. De Fantasia slaagde haast het mooist. Het klankpalet van Zukerman is heel fraai, zeker in de kalmer gedeelten, maar in laatste instantie ontbreekt het aan atletische kracht in de robuuster gedeelten.
De aanpak van de destijds jonge Poolse Kaja Danczowska – van wie we helaas nooit meer wat hoorden – is heel lyrisch, bijna schuchter. Maar haar naturel en haar milde toon laten niet na grote indruk te maken en Zimerman begeleidt heel invoelend. Hij zorgt ook dat het interpretatieve vuur steeds wordt aangewakkerd. De eveneens vrij jonge Duitse violiste Marijam Contzen is ook iemand om te onthouden dankzij haar gepassioneerde, doorleefde kijk op dit werk.
Augustin Dumay en Maria Joao Pires geven een kernachtige, dominant lyrische interpretatie, getuigend van een stevige greep op de grote structuren en met een lange adem. Het samenspel is hecht en getuigt van veel intelligentie, in de Fantasia treft de teerheid.
Met een nieuwe pianopartner nam Augustin Dumay de sonate nogmaals op en het dient gezegd: met Louis Lortie komt hij eveneens tot imposante resultaten. Het gehalte aan passie en drama is enigszins opgevoerd, de precisie is gehandhaafd en de uitkomst is minstens zo mooi.
Itzhak Perlman en Vladimir Ashkenazy maakten in 1968 een opname met veel karakter. Perlman – soms te zoetelijk in Bach, met teveel vibrato in Mozart en wat sentimenteel in Beethoven – is hier in zijn element met een mooi zangerig spel, heel welsprekend en prachtig van toon. Hij behandelt Francks lange frasen in liedvorm, heel natuurlijk, bijna als operazanger. Bovendien is sprake van een volledig technische perfectie. En dat alles gebeurt met schijnbaar gemak, met reserve en veel bravado. Ashkenazy doet aan de vleugel qua welsprekendheid, poëzie en uitstraling niet voor de violist onder.
Itzhak Perlman deed de Francksonate in 1998 nog eens over, ditmaal met 'wilde boskat' Martha Argerich. Beide kunstenaars lijken elkaar tot nog geweldiger prestaties te inspireren, zo ongeveer als we dat van heel vroeger kennen uit het duel van Horowitz en Toscanini in Tchaikovsky's eerste pianoconcert, alleen ging het daar om een variant op de musicalsong Anything you can do I can do faster. Daar is hier gelukkig geen sprake van. Dat het om een inspirerende live opname uit Saratoga gaat, zal ongetwijfeld een grote rol spelen. Bij zulk spontaan, quasi improviserend spel vol vrije expressie raakt de structuur wat in het gedrang, maar wat zou het voor een keer. Ook foutjes, bijgeluiden, ongewone rubati en overdreven tempowisselingen tellen dan niet bij zoveel bevlogenheid en temperament.
De afgelopen tijd verschenen nogal wat veelbelovende debuutopnamen van jonge violisten en cellisten die zich meestal met succes aan deze sonate wijdden. Bij de violisten misschien nog niet zozeer de te bescheiden en wat tamme David Grimal en de weliswaar verfijnde, maar in de spanningsopbouw wat tekort schietende Laurent Korcia, maar zeker wel Sarah Chang met haar lichte toets, haar simpele, ontspannen en toch daadkrachtige aanpak met mooie vloeiende lijnen en een stevige greep op de geladen passages en Renaud Capuçon en Alexander Gurning met hun zangerige. intelligente, ongemaniëreerde, stijlvolle steeds expressief juiste visie.
Van Joshua Bell verwacht men een topprestatie en die levert hij ook, zeker in zijn recente opname met Jeremy Denk. Het valt op hoe nauwkeurig Bell te werk gaat en daardoor steeds de sfeer, de dynamiek, de tempovariaties raak realiseert en zich geen moment laat verleiden tot eigenwijze eigen oplossingen. In Denk vond hij niet alleen een gelijkgestemde, maar ook technisch voortreffelijk toegeruste partner.
Maar de grootste waardering gaat nog steeds uit naar Kyung Wha Chung en Radu Lupu. Hun opname dateert uit 1977 en is in twee koppelingen verkrijgbaar (op Decca 421.154-2 met Debussy's vioolsonate en fluit/altviool/harpsonate plus Ravels vioolsonate en op 460.006-2 met Debussy's vioolsonate en Chaussons Poème).
Chungs plooibare lijnenspel is prachtig gevormd al is ze wat terughoudend bij het bepalen van welke achtsten wèl en welke geen vibrato krijgen. Aan heldere virtuositeit mankeert het niet, de articulatie getuigt van zorgvuldigheid. De meest energieke en extroverte melodielijnen uit het allegro worden met ongeëvenaarde felle energie uitgevoerd. De kleuren die ze gebruikt worden niet ontleend aan de eerder vale uitersten van het spectrum. Het coda uit het tweede deel begint met gefluisterde achtsten die via een gevederd spiccato en een geleidelijke scherpstelling uitgroeien tot een tumultueus fortissimo. In de Fantasia zweeft Chungs pianissimo op het oppervlak van de snaar, maar het geluid gloeit als blijk van treffende finesse. In dit deel is het bereik aan kleur en nuance van beide kunstenaars heel uitzonderlijk. Wat in de finale het meest treft, is niet zozeer het karakteriseren van elke afzonderlijke episode, het expressiebereik en de dynamiek, maar de consistente vocale kwaliteit. Zelfs op zijn luidst krijgen de opwinding en de extase van een echt vibrerend cantabile het volle pond. Lupu toont zich heel gevoelig voor Francks harmonische idioom; het binnenleven van de accoorden is heel fraai en zijn linkerhand is voortdurend de “dichterlijk gelijke” van zijn rechter. Wat deze verklanking tenslotte vooral onderscheidt, zijn de volkomen natuurlijkheid en welsprekendheid. De opname heeft met de jaren niets aan glans ingeboet. Het langzame deel ademt een weldadige rust en de snelle zijn frappant exuberant.
En dan is er het Nederlandse contingent, bestaande uit Christiaan Bor en Rian de Waal, Lisa Jacobs en Ksenia Kouzmenko, Saskia Viersen en Niek van Oosterum plus Jaap van Zweden en Derek Han. Van hen verdient met name het team Jacobs/Kouzmenko warme aandacht.
Conclusie
Nog steeds steekt de interpretatie van Chung en Lupu in feite nog met kop zo niet ook met schouders boven de rest uit. In afnemende voorkeursvolgorde komen onmiddellijk hierna de versies van Perlman met Ashkenazy en Danczowska/Zimerman. Op weer enige afstand gevolgd door Dumay/Pires, Dumay/Lortie, Chang/Vogt Contzen/Rogatschef, Bell/Denk en Zukerman/Neikrug. Maar leen jongeren als Capuçon eens een welwillend oor. Ze zijn het zeker waard.
Arrangementen
De vioolsonate is ook bekend via gedaanteverwisselingen van pianokwartet via pianotrio tot altviool-, cello-, contrabas- of fluit- klarinet- en saxofoonsonate. Zelfs zorgde Cortot voor een zeer geconcentreerde pianosolo variant. Het is de moeite waard om zich eens af te vragen waarom juist en alleen de vioolsonate van Franck deze eert te beurt is gevallen.
Het loont zeker de moeite daarvan ook kennis te nemen. Ook hier aan alternatieven (er zijn er meer dan hieronder vermeld) geen gebrek. Voor de altvioolsonate valt vooral te denken aan Nobuko Imai, voor de cellosonate aan YoYo Ma, Pieter Wispelwey en Raphael Wallfisch (bij de jongeren ook Daniel Müller-Schott, Alexander Knaiev en Tatjana Vassilieva) en voor de fluitsonate aan Emmanuel Pahud en James Galway. Nu is er niet alleen ook een klarinetversie in een arrangement van Pierre Lafay, bekend uit het Groningse muziekleven, maar ook een saxofoonvorm met de voortreffelijke Arno Bornkamp. Voor wie meer, warmere kanten van het werk wil leren kennen, een boeiende optie.
Het wachten is op een bewerking voor accordeon…..
Discografie
Omdat in 2006 de lijst alfabetisch lexicografisch op naam van de violist werd samengesteld, is deze volgorde bij het actualiseren gezien het grote aantal opnamen gehandhaafd ; alleen het opnamejaar is er voor zover bekend voor geplaatst.
1994. Pierre Amoyal en Pascal Rogé. Decca 444.172-2.
1984. Pierre Amoyal en Mikhael Rudy. Erato ECD 88177, 4509-94685-2.
1996. Emmanuelle en Lorenzo Baldini. Agora AG 097.
1998. Elvira en Eleonore Bekova. Chandos 9680.
1988. Joshua Bell en Jean-Yves Thibaudet. Decca 421.817-2.
2010. Joshua Bell en Jeremy Denk. Sony 88697-89182-2.
2003. Simon Blendis en William Howard. ASV GLD 4019, Champs Hill CHRCD 004.
1982. Lola Bobesco en Jacques Genty. Pavane ADW 7292/3, Testament SBT 1360.
2009. Christiaan Bor en Rian de Waal. Channel Classics KAM CD 9102.
1987. Christophe Boulier en Marcelle Dedieu-Vidal. REM REM 311059.
1990. Joeri Braginsky en Jevgenia Yarmonenko. Barcarolle 248004.
2002. Renaud Capuçon en Alexandre Gurning. EMI 557.505-2. 2002
1995. Jonathan Carney en Ronan O’Hara. Tring TRP 081.
2003. Sarah Chang en Lars Vogt. EMI 557.679-2.
1983. Olivier Charlier en Jean Hubeau. Erato 3984-24234-2 (2 cd’s), 2292-45523-.
1997. Leland Chen en John Lenehan. Upbeat URCD 133.
2010. Ray Chen en Noreen Polera. Sony 88697-72320-2.
1994. Chee-Yun en Eguchi. Denon CO 78954.
1977. Kyung Wha Chung en Radu Lupu. Decca 421.154-2, 460.006-2.
1998. Marijam Contzen en Valery Rogatchef. Arte Nova 74321-59233-2.
1996. Arturo Delmoni en Bachman Vas. In Akustik MFSL 781.
1980. Kaja Danczowska en Krystian Zimerman. DG 431.469-2.
2004. Michael Dinnebier en Angela-Charlott Bieber. Genuin GEN 8551-2.
1989. Augustin Dumay en Jean-Philippe Collard. EMI 749.890-2.
1993. Augustin Dumay en Maria Joao Pires. DG 445.880-2.
2012. Augustin Dumay en Louis Lortie. Onyx 4096.
2002. Duo Esterhazy, Svetlana Fomina en Hannes Sonntag. Audite 97.488.
2001. Søren Elbaek en Morten Mogensen. Kontrapunkt 32324.
1956. Mischa Elman en Joseph Seiger. Testament SBT 1344 (4 cd’s).
1957. Christian Ferras en Pierre Barbizet. Andromeda ANDRCD 5140, Brilliant Classics 93791 (4 cd’s).
1945. Zino Francescatti en Robert Casadesus. Pearl GEMMCD 9250.
1947. Zino Francescatti en Robert Casadesus. Dante Lys 378, Music & Arts CD 1260 (3 cd’s).
1981. Christian Funke en Peter Rösel. Berlin Classics 9149-2.
1993. Roeland Gehlen en Joop Celis. Wijnand van Hooff WVH 140.
1977. Ivry Gitlis en Martha Argerich. Sony 76713, RCA 74321-98836-2 (2 cd’s).
2003. Kai Gleusteen en Catherine Ordronneau. Avie AV 0037.
1985. Boris en Julia Goldstein. Istituo discografico Itaniano IDIS 6658/9 (2 cd’s).
1999. David Grimal en Georges Pludermacher. Harmonia Mundi HMN 91.1681.
1978. Arthur Grumiaux en György Sebök. Philips 426.384-2.
1961. Arthur Grumiaux en Istvan Hajdu. Philips 442.296-2 (2 cd’s).
2005. Andrew Hardy en Uriel Tsachor. Musique de Wallonie MEW 1161 (5 cd’s).
1991. Maurice Hasson en Christian Ivaldi. Supraphon Innovative MCD 37, 0528-0531 (4 cd’s).
1937. Jascha Heifetz en Artur Rubinstein. EMI 764.929-2, Biddulph LAB 025, RCA 09026-61749-2, 09026-63007-2, Naxos 8.110990.
1972. Jascha Heifetz en Brooks Smith. RCA 09026-61777-2.
2009. Thomas Albertus Irnberger en Jörg Demus. Gramola 98895.
2006. Yissif Ivanov en Daniel Blumenthal. Fortissimo AMB 102.
2013. Lisa Jacobs en Ksenia Kouzmenko. Challenge CC 72624.
1992. Annie Jodry en Inger Södergren. Calliope 6904, 9804.
……. Yukiko Kamei en Chitose Okashiro. Pro Piano PPR 224505.
2003. Jean-Jacques Kantorow en Jacques Rouvier. Denon 38C37 7079.
2007. Sergey en Lusine Khachatryan. Naïve V 5122.
1987. Leonidas Kavakos en Anne Epperson. Koch 37009-2.
1978. Leonid en Nina Kogan. Orfeo C 657.051 B.
1984. Pavel en Nina Kogan. Vogue VG 65101-2.
….. Miriam Kontner en Valéry Rogatschef. Arte Nova 74321-59233-2.
1989. Michail Kopelman en Anna Gurfinkel. Melodyia SUCD 1000040.
2001. Laurent Korcia en Jean-Marie Luisada. RCA 74321-87762-2.
…. Kottmann en Günther Ludwig. Conifer B 7018-2.
1980. Gidon Kremer en Oleg Maisenberg. Praga PR 250024.
1941.Georg Kulenkampf en Siegfried Schulze. Alta Nova CDAN 2.
2008. David en Alain Lefèvre. Analekta AN 2928-2.
2008. Petteri Livonen en Kevin Fitz-Gerald. Yarlung 76721.
1999. Nikolai Madojan en Elisabeth Westenholz. Kontrapunkt 32311.
1989. Gigino Maestri en Leonardo Leonardi. Clavicenter AS DISC AS 5007.
2008. Silvia Marcovici en Jean-Claude van den Eynden. Denon
1959. Johanna Martzy en Jean Antonietti. Coup d’ Archet COUPCD 001.
1936. Yehudi en Hepzibah Menuhin. Biddulph LAB 058, Naxos 8.110989.
1945. Yehudi Menuhin en Abram Makarof. Russian Revelation RV 10067.
1992. Anne Akiko Meyers en Rohan de Silva. RCA 09026-61283-2.
1997. Midori en Robert McDonald. Sony 63331.
1991. Rodrique Milosi en Patrick Dheur. Duchesne 7161-2.
1985. Shlomo Mintz en Yefim Bronfman. DG 415.683-2.
…. Georg Mönch en Massimiliano Damerini. Arts 47106-2.
1992. Lydia Mordkovitch en Marina Gusak-Grin. Chandos 9109.
1995. Anne Sophie Mutter en Lambert Orkis. DG 445.826-2.
1982. Anne Sophie Mutter en Alexis Weissenberg. EMI 253.058-2.
2013. Guido De Neve en Jan Michiels. Klara 082564-6287154.
1991. Marie Annick Nicolas en Boris Petrof. Auvidis V 4656.
1990. Takako Nishizaki en Jenö Jandó. Naxos 8550417.
1957. David Oistrakh en Lev Oborin. Chant du monde LDC 278944.
1958. David Oistrakh en Vladimir Yampolsky. Testament SBT 1442, Doremi DHR 7950.
1966 of 68. David Oistrakh en Sviatoslav Richter. Melodia 74321-40710-2, Russian Revelation 10048, Chant du monde LDC 278885.
2012. Solenne Païdassi en Laurent Wagschal. Indésens INDE 051.
1990. Louis Pantillon en Steve Huter. Disco Center Gal 500.632, Fall Out CD 632.
1991. Frédéric Pelassy en Christophe Simonet. BNL BNL 112817.
1968. Itzhak Perlman en Vladimir Ashkenazy. Decca 433.695-2, 452.887-2, DG 469.235-2.
1998. Itzhak Perlman en Martha Argerich. EMI 556.815-2.
2010. Jennifer Pike en Martin Roscoe. Chandos CHAN 10667.
1992. Gaston Poulet en Noel Lee. Arion ARN 68210.
2001. Gérard Poulet en Bruno Rigutto. Saphir LVC 001033.
2010. Vadim Repin en Nikolai Lugansky. DG 477.8794.
1979. Ruggero Ricci en Martha Argerich. Etcetera KTC 1038.
1994. Anne Robert en Sylvianne Deferne. Rem REM 311260.
…… Aaron Rosand en Seymour Lipkin. Connaisseur Audi 72039.
2007. Svetlin Roussev en Elena Rozanova. Integral INT 221.166.
2010. Jerrold Rubenstein en Dalia Ouziel. Talent DOM 2911-117.
2010. Tatiana Samouil en David Lively. Cypres CYP 4637 (4 cd’s).
2005. Giora Schmidt en Rohan de Silva. Endeavour END 1021.
1999. Ursula Schoch en Bruno Canino. Bayer BR 100-302 CD.
1987. Heinz Schunk en Annerose Schmidt. Berlin Classics BC 9165-2.
1999. Felix Schwartz en Wolfgang Kühnl. Glissando 779-017-2.
2005. Dora Schwarzberg en Martha Argerich. Avanti 5414706-10232.
1951. Toscha Seidel en Harry Kaufmann. Biddulph LAB 138.
1989. Gil Shaham en Gerhard Oppitz. DG 429.729-2.
1997. Mariana Sirbu en Mihail Sarbu. Dynacord 500.021, Dynamic CDS 21/1-2 (2 cd’s).
2013. Callum Smart en Gordon Back. Orchid ORC 100040.
1934. Albert Spalding en André Benoist. A Classical Record ACR 42.
2001. Vladimir Spivakov en Sergei Bezrodnyi. Capriccio 10.895.
1959. Isaac Stern en Alexander Zakin. Sony 64532.
1994. Josef Suk en Josef Hala. Koch Discover DICD 920.306.
1967. Josef Suk en Jan Panenka. Supraphon 110710-2.
2001. Josef Suk en Marián Lapsansky. Lotos LT 0117-2 131.
1928. Shin-Ichi Suzuki en Manfred Gurlitt. Symposium SYMCD 1156.
1973. Henryk Szeryng en Mindru Katz. Cembal d’amour CD 105.
1944. Gerhard Taschner en Cor de Groot. Archiphon ARC 128/9 (2 cd’s).
….. Gerhard Taschner en Walter Gieseking. Berlin Classics BR 200.053.
1923. Jacques Thibaud en Alfred Cortot. Biddulph LAB 014.
1929. Jacques Thibaud en Alfred Cortot. EMI 763.032-2, Biddulph LHW 027.
2005. Rudens Turku en Milana Chernyavska. Avie AV 2080.
1996. Saskia Viersen en Niek van Oosterum. TMD 970101.
1955. Gioconda de Vito en Tito Aprea. Istituto discografico Italiano IDIS 6488/9 (2 cd’s).
2003. Wanda Wilkomirska en Antonio Barbosa. Connoiseur Society 4010.
2012. Tseng Yu-Chien en Inga Dzektser. Fuga Libera FUG 597.
1974. Denis Zgigmondy en Anneliese Nissen. Hungaroton CLD 4034.
2006. Dan Zhu en Philippe Entremont. Cascavelle VEL 3094.
1984. Pinchas Zukerman en Marc Neikrug. Philips 416.157-2.
1993. Pinchas Zukerman en Marc Neikrug. RCA 09026-62697-2.
1997. Jaap van Zweden en Derek Han. RCA 74321-53177-2.
Een keus uit de alternatieve versies:
Pianokwartet
2006. Pascal Rogé met het Ysaÿe kwartet. Ysaÿe Records YR 03 (2 cd’s).
Pianotrio
2013. Karl-Andreas Kolly, Simone Riniker, David Riniker. MDG 903-1855-6.
Piano vierhandig
……. Alfred Cortot en He Yue. Grand Piano GP 641.
2010. Vilija Poskute en Tomas Daukantas. ARS 38078.
Viool/orgelsonate
2005. Jenny Spanoghe en Jan van Landeghem. Pavane ADW 7490.
Altvioolsonate
1992 Leden van het César Franck ensemble. Schwann 310552.
1992. Nobuko Imai en Roger Vignoles. Chandos 8873.
2006. Maxim Rysanov en Evelyn Chang. Avie AV 2111.
1999. Felix Schwartz en Wolfgang Kühnl. Glissando 779017-2.
1995. Lars Anders Tomter en Håvard Gimse. Simax PSC 1126.
1990. Bernard en Naomi Zaslav. Music & Arts CD 626.
2011. Tabea Zimmermann en Kirill Gerstein. Myrios MYR 008.
Cellosonate (meest in arrangement Delsart)
1992. Jiri Bárta en Marian Lapsansky. Supraphon 111828-2.
……. Edmont Baert en Marian Lapsansky. Pavane 7.124/5.
2002. Kristine Bogyo en Anton Kuerti. Doremi SSR 71141.
…… Robert Cohen en Roger Vignoles. CRD CRD 3391.
…… Dimitri Ferschtman en Baslavskaja. Globe 5057.
1967. Pierre Fournier en Jean Fonda. DG 477.5939 (6 cd’s).
…… Michaela Fukacova en Ivan Klansky. Kontrapunkt 32013.
2011. Anne Gastinel en Claire Désert. Naïve V 5259.
……. Ofra Harnoy en William Aide. Mastersound DCFDI 012.
1992. Ofra Harnoy en Cyprien Katsaris. RCA 09026-61818-2.
…… Frans Helmerson en Hans Palsson. BIS CD 500.035.
1989. Stephen Isserlis en Pascal Devoyon. Virgin 561.198-2.
……. Michal Kanka en Riccardo Caramella. Nuova Era 6834.
2007. Michal Kanka en Ivan KLansky. Praga PRD 250.245.
2007. Emil Klein en Sorin Melinte. Arte Nova 74321-30468-2.
2011. Sebastian Klinger en Milana Chernyavska. Oehms OC 856.
1991. Aage Kvalbein en Reidun Askeland. Victoria VCD 19057.
2012. Anthony Leroy en Sandra Moubarak. Decca 476.469-3 (2 cd’s).
2002. Yo-Yo Ma en Katryn Stott. Sony 87287.
1982. Mischa Maisky en Martha Argerich. EMI 763.577-2, 371.329-2.
2000. Mischa Maisky en Martha Argerich. DG 471.346-2.
2001. Truls Mørk en Haakon Austbo. Sima PSC 1058.
2002. Daniel Müller-Schott en Robert Kulek. EMI 575.201-2.
1995. Arto Noras en Bruno Rigutto. Finlandia 0630-14915-2.
1974. Esther Nyffenegger en Gerard Wyss. Divox CDX 25204-2.
1974. Ross Pople en Pascal Rogé, ASV CDDCA 769.
1971. Jacqueline du Pré en Daniel Barenboim. EMI 763.184-2, 568.132-2.
1958. Leonard Rose en Frank Iogha. VAI VAIA 1261-2 (2 cd’s).
2001. Pamela Smits en Sabine Simon. ???
…… Paul Tortelier en Jean Hubeau. Erato 2292-45660-2.
2001. Tatjana Vassilieva en Yumiko Urabe. Naxos 8.555762.
2003. Tatjana Vassilieva en Pascal Godart. Accord 476.1279.
2002. Raphael Wallfisch en John York. Cello classics CC 1009.
2001. Sonia Wieder-Atherton en Imogen Cooper. RCA 74321-91155-2.
1988. Dominique de Williencourt en Anne Queffelec. Forlane UCD 16585.
2002. Pieter Wispelwey en Paolo Giacometti. Channel Classics CCSSA 18602.
Contrabassonate
….. Paradzik en Rademacher. Virgin 545.396-2.
Fluitsonate
2003. János Bálint en Zoltán Kocsis. Hungaroton HCD 32280.
1992. Dagmar Becker en Werner Genuit. Amati SRR 9204/1.
1996. Carlos Bruneel en Levente Kende. Phaedra 92010.
…… Dominique Étiévant en Sylvaine Wiart. Pierre Verany PV 730099.
1975. James Galway en Martha Argerich. RCA 09026-61615-2, 09026-63441-2.
1987. Jean-Claude Gérard en François Killian. Signum SIGX 21-00.
2006. Jeffrey Khaner en Hugh Sung. Avie AV 2131.
1999. Shigenori Kudo en Jeffrey Grice. Integral INT 221.106.
2008. Robert Langevin en Jonathan Feldman. Avie AV 2213.
2013. Susan O’Neill-Senyshin en Yaroslav Senyshin. Albany TROY 1444.
1980. Aurèle Nicolet en Daniel Berman. Tudor CD 721
2004. Emmanuel Pahud en Eric Le Sage. EMI 557.813-2.
2005. Marina Piccinnini en Andreas Haefliger. Avie AV 2087.
1992. Raffaele Trevisani en Paola Girardi. Datum 80011.
2011. Juno Ujigaya en Valentina Igoshina. Antes BM 319278.
Klarinetsonate
2006. Pierre Lafay en Elena Malinova. Westra Media WM 230606.
Saxofoonsonate
1998. Arno Bornkamp en Ivo Janssen. Vanguard 99144.
Pianosonate
2012. Domenico Codispoti. Piano Classics PCL 0052.
2000. Yukie Nagai. BIS CD 1056.
1994. Alexander Paley. Marco Polo 8.225044.
Video
1960. Yehudi en Hepzibah Menuhin. EMI DVB 492.363-9 (dvd).
1962. Christian Ferras en Pierre Barbizet. EMI 490.444-9 (dvd).
2003. Aaron Rosand en Robert Koenig. VAI 4311 (dvd).