GLIÈRE: SYMFONIE NR. 3 ILYA MUROMETS
Na de geruchtmakende eerste opvoering van Wagners Ring cyclus in St.Petersburg in 1889 filterde de westerse laatromantiek geleidelijk in heel wat Russische composities van Rimsky-Korsakov, Glazoenov, Scriabin en dus ook Glière.
Achtergronden
De in wezen Oekraïnse componist Reinhold Glière (1875-1956) was een overlever die in Rusland de romantische traditie levend hield tot in het Sovjet tijdperk. Rond 1950 schreef hij muziekdie in 1895 niet had misstaan. Zijn populariteit werd beloond met het voorzitterschap van de Bond van Sovjet Componisten en zijn benoeming tot Volkskunstenaar van de U.S.S.R in een tijd waarin Prokofiev en Shostakovitch geen moment veilig waren.
Zijn balletpartituren uit de Sovjetperiode drongen ook tot het Westen door, met name De klaproos uit 1927.
In het eerste decennium van de vorige eeuw toen de laatromantiek nog modieus was, om precies te zijn in 1909 begon hij aan een grootschalige symfonie die evenzeer was geïnspireerd of Wagners Siegried als op het kleurige idioom van Rimsky-Korsakov en Scriabin met Poème divine. In 1911 was het werk gereed. De enorme programmatische structuur van zijn derde symfonie vertelt het verhaal van een krijgsheld uit de tijd van de Russische kerstening: Ilya van Murom is als een soort Lancelot de grootste onder de dolende ridders die in een voor Rusland moeilijke tijd streed voor onafhankelijkheid, voor verzet tegen de Tataarse overheersing.
Het gaat om de spanningen tussen het primitieve heldendom van de Bogatyren en de op handen zijnde kerstening. Het motto van de symfonie is een Russisch orthodox gezang dat met Engelse hoorn en basklarinet wordt aangekondigd. Het symboliseert de manier waarop twee als pelgrims vermomde goden Ilya op zijn ondermening los laten gaan.
In de vier delen wordt dat naverteld. Deel I heet ‘Zwervende pelgrims, Ilya Muromets en Svyagotor; deel II heet ‘De nachtegaal en de rover’, deel III ‘Aan het hof van Vladimir de Machtige Zon’ en de finale ‘De heldhaftige daden en de verbijstering (verstening) van Ilya Muromets’.
De muziek is toepasselijk episch, dynamisch en weelderig. Zelfs in aanmerking nemend dat het deel met vogelzang ovderduidelijk is gepikt uit Scriabins Divine poème is deze symfonie met zijn vele memorabele melodieën best de moeite waard als een van Glière’s beste en bekendste werken.
Net als de tweede symfonie van Rachmaninov werd Glière’s derde symfonie lang uitgevoerd met grote weglatingen. Het werk werd soms wel tot zowat de helft van de lengte teruggebracht en de in dit opzicht onverbeterlijke Stokowski arrangeerde het zelfs opnieuw. Nu een curiosum van 61’46”. Uit een paar andere timingen blijken de verschillen: Botstein 72’19, Golovchin 75’19”, Johanos 75’35”, Downes 78’07”. De enig echt volledige van de partituur uit 1911 is van Farberman met 1u. 32’55”. Maar de kwantiteit muziek zegt weinig over de kwaliteit der uitvoering.
De opnamen
Om tot een goede keuze te komen is het een handicap dat om te beginnen bij sommige opnamen om dermate verouderd monomateriaal gaat dat de dynamiek en de kleurenpracht van de symfonie niet volledig recht wordt gedaan. Dat geldt voor Stokowski (2x), Scherchen, Ormandy Fricsay en Abravanel.
Andere criteria aanleggend, kan een beslissende factor zijn: hoe volledig is het werk opgenomen? De enige echt volledige uitgave is van Farberman, die alleen al over de hoekdelen elk ruim tweeëntwintig minuten doet. Maar de uitvoering en opname zijn niet echt van topkwaliteit.
Daarna belanden we in de digitale opnamewereld. Botstein profiteert daarvan het meeste dankzij de ideaal klinkende Telarc opname. De dirigent toont wel veel gevoel voor de specifieke volksmuziek achtergrond.
Maar feitelijk toont Downes meer inzicht in het werk. Bij hem klinkt de muziek dwingender, kleuriger, gepassioneerder maar ook heel doorleefd en Chandos wist ook hoe je dat optimaal moest registreren.
Hierbij vergeleken steekt de interpretatie van Johanos wat pover af. De Russische uitgave van Golovchin was niet zo gauw te pakken te krijgen en behalve een heel goed klankgemiddelde heeft Macal niet veel aan echt Slavisch idioom te bieden.
Blijft de dappere vrouw in de mannenwereld van Ilya en de dirigenten, de niet geringe Falletta die in Buffalo een knappe prestatie levert. Ze kiest vrij vlotte tempi en een risoluto aanpak, maar toont daarbinnen veel aandacht voor het detail. Haar orkest uit Buffalo reageert virtuoos en krachtig. Zo komt ze tot een imposant, pakkend resultaat waarbij de momenten van geheimzinnigheid en bekoring net zo goed uit de verf komen als die van geweld en tragiek. Gelukkig zorgt Naxos ook voor een heel geloofwaardig klankpanorama. Best opwindend.
Conclusie
Botstein loopt alleen qua volledigheid voorop. Verder gaat het tussen Downes en de haast niet mindere, maar nieuwere, goedkopere Falletta. Haar opname is ook met beeld erbij op dvd voorhanden.
Discografie
1940. Philadelphia orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Biddulph WHL 005.
1952. Orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Hermann Scherchen. Naxos 9.80753/4 (2 cd’s).
1956. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. RCA LSC 3246, Naxos 9.80238.
1957. RIAS Symfonie orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. DG 479.4043 ( cd’s).
1971. Utah symfonie orkest o.l.v. Maurice Abravanel. Vanguard VCS 10060.
1978. Royal philharmonic orkest o.l.v. Harold Farberman. Unicorn UKCD 2014/5 (2 cd’s).
1991. Houston symfonie orkest o.l.v.Leopold Stokowski. EMI 565.074-2.
1991. BBC filharmonisch orkest o.l.v. Edward Downes. Chandos CHAN 9041, CHAN 10679 (5 cd’s).
1991. Tsjecho-Slowaaks Omroeporkest o.l.v. Donald Johanos. Marco Polo 8.223358, Naxos 8.550858.
1993. Russisch Staats symfonie orkest o.l.v. Igor Golovchin. Russian Revelation RD CD 11.358.
1996. New Jersey symfonie orkest o.l.v. Zdenek Macal. Delos DE 3178.
2002. Londens symfonie orkest o.l.v. Leon Botstein. Telarc CD 80609.
2013. Buffalo filharmonisch orkest o.l.v. JoAnn Falletta. Naxos 8.573161.
Video
2013. Buffalo filharmonisch orkest o.l.v. JoAnn Falletta. Naxos NBD 0041 (dvd).