Verg. Discografieën

GLUCK: IPHIGÉNIE EN AULIDE

 

GLUCK: IPHIGÉNIE EN AULIDE

 

Na de grote krachtinspanning uit de jaren 1760, na de drie grote Italiaanse muziekdrama’s (de zogenaamde Weense hervormingsopera’s): Orfeo ed Euridice (1762), Alceste (1767) en Paride ed Elena (1770) en na een aantal andere werken uit die periode, zoals de dansdrama’s Don Juan en Semiramis was de vitale, oude Gluck blijkbaar toe aan een nieuwe uitdaging.

 

Achtergronden

 

Misschien forceerde hij een overgang naar Frankrijk, waar op operagebied van verstarring sprake was. Als zachte overgang ontstonden toen eerst de komische opera’s Le cadi dupé en La recontre imprévue.

In Parijs beheerde de ‘Académie royale de musique’ als oerconservatieve instelling de operawereld van de tragédie lyrique naar het model van Lully en de ‘aangeklede’ en tot ‘concert dansant’ neigende richting van de aanhangers van Rameau.

Wat Gluck voor ogen en oren stond was een hervorming waarbij sprake was van de introductie van echt menselijke gevoelens en van hartstochten vervuld muziekdrama en het afzien van alle puur decoratieve elementen. Deze laatste stonden in hoog aanzien bij het Parijse publiek, met name de ‘gedanste opera’ (opéra ballet) en divertissements waren in zwang. Vulstof die feitelijk niets met de opera gemeen had.

De antiek Griekse Atreus sage met als kernstuk het drama van Iphigenia had de componist al langer beziggehouden. Hij bewerkte het gegeven eerst als pantomime-ballet, samen met de Italiaanse danser en choreograaf Gaspero Angiolini in het tragische ballet Iphigénie uit 1765 dat in het slottheater Luxenburg in Wenen werd opgevoerd en dat blijkbaar een sterke indruk maakte. Of daarvan iets werd geïntegreerd in de latere Iphigenia opera’s is moeilijk na te gaan.

Glucks eerste hervormingsopera voor Parijs wordt helaas nogal overschaduwd door zijn tweede, die over Tauris. Maar het werk bevat prachtige gedeelten waarvan de grote monoloog van Agamemnon een der mooiste is.

 

De opnamen

 

Eindelijk eens een  werk waarbij de opnamesituatie klein en overzichtelijk is.

De RCA opname van Eichhorn is uit de roulatie en of de internationale bezetting het werk echt in al zijn aspecten recht laat wedervaren, is te betwijfelen.

De oude Duitstalige versie van Böhm wasdestijds misschien in Wenen een openbaring, maar kan vijftig jaar later echt niet meer, Hoe fraai Ludwig ook zingt, ze klinkt te ouwelijk en zo zijn er meer incongruenties. Natuurlijk is ook de klank maar heel matig.

Wat de Erato uitgave betreft, hebben we van doen met nog steeds zo ongeveer de enige uitgave die het geheel werk recht doet. Gardiner beschikte over een sterke bezetting. Lynne Dawson als Iphigénie geeft met haar aangenaam fraaie sopraan de rol heel doorleefd, doorgloeid eigenlijk en dus ontroerend gestalte. De Agamemnon van John Aler is vervuld van vitaliteit en vuur wanneer hij zowel minnaar als held in zich prijsgeeft, José van Dam begint wat koeltjes aan de grote monoloog als Agamemnon aan het eind van de tweede akte waar hij zelfstrijd voert over het offer van zijn dochter en – haar dood overdenkend en het geschreeuw van de wraaklustige Eumenides – besluit de goden te weerstaan en de consequenties te aanvaarden, maar wint geleidelijk aan temperament en expressie en beleeft zijn mooiste en nobelste momenten dan.

Anne Sofie von Otter als Clytemnestre weet uitstekend raad met alle facetten van dat karakter. Prachtig zoals de ‘Ma fille’ roept wanneer ze zich haar dochter op het offeraltaar voorstelt.

Misschien had het heel mooi zingende Monteverdikoor wat meer boze gevoelens kunnen laten blijken bij de verpersoonlijkte Griekse soldaten die om Iphigénies bloed roepen. En Gardiner zelf weet de spanning er met groot engagement en een stevige controle in te houden en de uitvoering ook tijdens de dansen continu vaart te verlenen. Soms is hij hooguit wat te jachtig in de ensembles. Het spanningsveld tussen libretto en muziek vonkt.

Het resultaat klinkt dan misschien in huidige oren nog niet super authentiek, maar voorlopig is er nog altijd geen beter alternatief voor deze verklanking die verder uitmunt door helderheid.

 

Conclusie

 

Het is in dit geval heel simpel. Onder de gegeven omstandigheden is Aulis voor de luisteraar als reisdoel zeer de moeite waard met Gardiner als voortreffelijke reisleider.

 

Discografie

 

1987. Lynne Dawson, José van Dam, Anne-Sofie von Otter, John Aler, Bernard Deleltré, Gilles Cachemaille e.a. met het Monteverdi koor en het orkest van de Opéra Lyon o.l.v. John Eliot Gardiner. Erato 2292-45003-2 (2 cd’s), 2564-69562-0 (4 cd’s).

 

…. Arleen Augér, Dietrich Fischer-Dieskau, Anna Moffo, Bernd Weikl e. a. met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Kurt Eichhorn. RCA 74321-32236-2 (2 cd’s).

 

In het Duits

1962. Christa Ludwig, Walter Berry, Otto Edelmann, Inge Borkh, James King met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Karl Böhm. Orfeo C428962.

 

…. Solisten, het RIAS kamerkoor en het RIAS symfonie orkest Berlijn o.l.v. Arthur Rother. Gala GL 100712 (2 cd’s).