Verg. Discografieën

GERSHWIN: PIANOCONCERT

 

GERSHWIN: PIANOCONCERT

 

George Gershwin heeft nog tennis gespeeld met Arnold Schönberg, maar dat was pas jaren nadat hij in 1925 hij zijn enige Pianoconcert had geschreven, dus moet hij zijn idee voor het werk eerder van Nadia Boulanger in Parijs hebben gekregen. In hoeverre de een jaar eerder ontstane Rhapsody in blue een voorstudie was?

 

Achtergronden

 

De dirigent Walter Damrosch was aanwezig tijdens het concert waarop Paul Whiteman en zijn band tijdens een “Experiment in modern music” de Rhapsody in blue uitvoerde en bestelde bij die gelegenheid een ‘echt’ concert voor piano en orkest voor zijn New York symfonie orkest. Hij ontving er $500 voor. Het duurde anderhalf jaar voordat hij aan een werk begon dat hij aanvankelijk het New York Concerto noemde.

In feite is nog steeds sprake van een mengsel als voorheen: een combinatie van een concert in romantische stijl, keurig verdeeld in zelfstandige delen, maar dan met Dixieland ritmen en de melancholie van zowel de blues als de Jiddische populaire muziek.

Gershwin omschreef het als volgt: “In het eerste deel wordt gebruik gemaakt van het Charleston ritme. Het is snel en ritmisch opwindend en het vertegenwoordigt de jonge en enthousiaste geest van het Amerikaanse leven …. In het laatste deel wordt teruggekeerd naar de sfeer uit het eerste. Het is een orgie van ritmen met meteen een heftig begin en die sfeer wordt tot het eind volgehouden.”

 

De opnamen

 

Spijtig dat er geen enkele volledige opname van het concert met George Gershwin zelf aan de piano bestaat. Het enige dat van hem rest is een verkorte versie van het derde deel uit een radioprogramma in 1933. Erg overtuigend is het door de nodige imprecisie niet.

Jarenlang klonk het concert in een arrangement voor jazz band van Ferde Grofé en in deze vorm ontstond ook de eerste echte opname van Roy Bargy. Dat is heel andere koffie dan wat we van later gewend zijn. Er zijn saxofoons en een vibrafoon toegevoegd en de finale is tot vier en een halve minuut teruggebracht; alleen in het middendeel maakt de trompet er even wat waardevollers van. Wie deze versie wil horen, is met de Sony uitgave beter af dan met de Pearl.

Vervolgens komt een karrevracht latere opnamen op de luisteraar af zoals uit de discografielijst blijkt. Volledig is die waarschijnlijk niet. Sommige overleefden het lp stadium nauwelijks, bij andere is niet zo snel de exacte opnamedatum te vinden. In een eerste selectieronde vallen gauw veel namen – waaronder beroemde – af. In aanmerking nemend dat de op de foxtrot lijkende Charleston in de jaren twintig vorige eeuw erg populair was en vanuit de zuidelijke staten van de V.S. ook in Europa doordrong, maar daarna al gauw in onbruik raakte, maar in Gershwins concert een voorname rol speelt, is belangrijk hoe de vertolker die geest aanvoelt en interpreteert.

Twee interpreten uit de jaren veertig, Jesús-Maria Sanromá en Oscar Levant lukte dat uitstekend. Laatstgenoemde trouwens beter in zijn eerste opname met geestverwant Kostelanetz dan in zijn tweede met Toscanini. Ook iemand als Leonard Pennario slaagt er niet in de kern van deze muziek te raken; zijn voordracht riekt te sterk naar Hollywood.

De manier waarop de van onbegrip getuigende Mantovani daarna Julius Katchen door de muziek laat razen, is een schandaal.

In zijn eerste opname toonde Earl Wild heel veel inzicht in de materie die hij met de nodige verve verdedigde; in Fiedler trof hij een heel congeniale begeleider. Zijn op 77-jarige leeftijd in 1993 gemaakte tweede opname toont hoezeer de pianist zijn begrip en techniek nog op peil had, alleen is de begeleiding hier minder goed. Voor Nederlandse begrippen leverde Daniel Wayenberg een bijzondere prestatie, bij vergelijking met de besten resteert een mooi gemiddelde. Philippe Entremont beweegt zich op ongeveer gelijk niveau en kan dus ook geen potten breken.

In 1960 maakte André Previn de eerste van zijn drie opnamen (hij dirigeerde er ook twee). Van hem, met zijn Amerikaanse jazzervaring, was veel te verwachten, maar die beloften werden nooit geheel ingelost. Zijn eerste opname is de beste en getuigt van de juiste verhouding tussen jazz- en klassiek idioom. De voordracht is uiterst helder, maar het langzame deel wordt na 11’45” ontsierd door een slechte bandlas.

Hierna verleent Roberto Szidon het concert een haast te eenzijdig klassieke status, toont Siegfried Stöckicht een te stoer, gedegen, strak Duits gezicht en doet Daniel Blumenthal hem dat in iets mindere mate na. Saaier dan door Jeffrey Siegel kan het pianoconcert haast niet worden uitgevoerd. 

Aan Cristina Ortiz en David Blumenthal kunnen we ook snel voorbijgaan. Van beiden wekt wekt Cristina Ortiz voor iets meer begrip en ook Shura Cherkassky zorgt voor een heel virtuoze opleving met zijn tijdens een Londense Prom geregistreerde interpretatie. Gek genoeg schittert hij niet zozeer in de virtuoos snelle delen als wel in het mooi uitgediepte langzame.

Te routineus en lichtelijk ongeïnspireerd komt William Tritt over en de geschiktere Kathryn Selby had pech met de suffe Slowaakse begeleiding. Peter Donohoe en Howard Shelley volgen met graduele verschillen een te gentleman achtig Engels spoor, de opname van Peter Jablonsky leidde niet ten onrecht een kort leven en werd nooit heruitgegeven en Cécile Ousset toont zich veel te zwaar op de hand en verraadt niet een Franse spiritualiteit. Een stuk beter vaart Eugene List die de geest van de muziek goed te pakken heeft doch deze niet voldoende op het Berlijnse orkest weet over te dragen. Afgezien van de redelijke invulling van de pianopartij moet de onder miserabele akoestische condities en met een merkwaardig orkest gemaakte versie van Geoffrey Douglas Madge ook meteen sneuvelen.

Aan Gabriel Tacchino kan snel worden voorbijgegaan. Heel apart is natuurlijk wel dat Sviatoslav Richter zich in een ‘live’ opname, gemaakt tijdens het Schwetzingen Festival op zijn oude dag liet overhalen om Gershwin te spelen. Een interessant curiosum liet hij op zijn minst na.

Wayne Marshall komen we tweemaal tegen, eenmaal als solist en eenmaal als dirigent. Als solist vulgariseert hij het concert met ongemotiveerde toevoegingen en glissandi. Een stuk aanvaardbaarder, maar nog steeds niet van grote klasse zijn de vertolkingen van Michael Boriskin en Leopold Godowski III (n.b. een neef van Gershwin) die onvoldoende gul uitpakken.

Eigenlijk onverwacht zorgt Hélène Grimaud voor een krachtig lichtpunt. Heel gedisciplineerd met een juiste afweging over hoe de samenstellende bestanddelen moeten worden gemengd en daarbij ook nog enigszins speels maakt ze wat heel moois van het werk.

Eindelijk komt dan Garrick Ohlson weer met een voortreffelijk rake lezing die in alle opzichten overtuigt. Maar met Alain Lefèvre die Gershwin verwisselt met Tchaikovsky en Michael Rische die, omgekeerd, de puur jazzy route kiest, zijn we weer terug bij de teleurstellingen.

Dat in Europa best idiomatische verklankingen tot stand kunnen komen, bewijzen Pascal Rogé en Bertrand de Billy in een hoogwaardige, scherp doortekende en heel stijlvolle interpretatie. De spirituele Michel Camilo had het Spaanse orkest als blok aan het been en hetzelfde geldt voor Raimondo Campisi met zijn Russische ensemble dat vermoedelijk nooit van de charleston heeft gehoord. Iemand als Enrique Graf komt ondanks zijn goede bedoelingen geen moment boven de middelmaat uit. Iemand als Jan Nakamura weet eerder in vervoering te brengen met zijn veerkrachtige, stijlvolle uitvoering die getuigt van precisie en affiniteit. Over Tyziks inspirerende begeleiding mag hij zich niet beklagen.

Anne-Marie McDermott nam geen halve maatregelen en legde meteen de complete werken van Gershwin voor piano en orkest op 1 cd vast. Ze voert deze verrassend mooi, heel pakkend en afgewogen met zorg voor alle details en – wat minstens zo belangrijk is – met het juiste karakter uit. Verve in de hoekdelen, vol karakter in het langzame deel met een mooie solo van de gestopte trompet.

Daarna valt dit niveau weer snel weg bij Bruno Fontaine wiens ego een goede visie op de muziek in de weg staat. Enigszins overtuigender is hierna Jean-Yves Thibaudet die voor een verrassing zorgde door de orkestratie van Grofé te volgen, maar daarmee niet echt overtuigender is. Een pianist als Bodan Vodenicharov nemen we hooguit in het voorbijgaan waar. Ian Parker valt niet bijzonder op maar komt zelf tot een aanvaardbaar resultaat dat teniet wordt gedaan door een suffe orkestbegeleiding. Dan is hierna jazzpianist Stefano Bollani weer veel indrukwekkender. Heel spontaan en met de nodige doelgerichte vaart en verve pakken Chailly en hij de Grofé versie aan. Er treden wat vrijmoedigheden op (wijzigingen na 8’ waarna maat 243-275 zijn herzien en 26 maten improvisatie na 12’24”), maar het komt de impact van de muziek ten goede.

Het is wat sneu dat Ingrid Jacoby en Orion Weiss er hierna niet meer aan te pas komen.

Bij de versies voor 2 piano ontsteken de zusjes Labèque een prachtig vuurwerk dat deze vorm heel aanvaardbaar maakt.

 

Conclusie

 

Bij het aanleggen van de strengste criteria die bij zo’n overdaad noodzakelijk zijn, blijven tenslotte de volgende uitgaven over: bij de historische Sanromá en Levant I, bij de vrij recente Grimaud, Ohlson en Rogé en bij de nieuwste Nakamura, McDermott en vooral Bollani die voorlopig als de eerste aanbeveling geldt.

 

Discografie

 

1928. Roy Bargy met het Paul Whiteman concert orkest. Sony MH2K 60648, Pearl GEMM 0022

 

1940 Jesús Maria Sanromá met het Boston Pops orkest o.l.v. Arthur Fiedler. Pearl GEM 0123.

 

1942. Oscar Levant met de New York Philharmonic Society o.l.v. André Kostelanetz. Sony MPK 47681.

 

1944. Oscar Levant met het NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. Guild GHCD 2256/7.

 

1954. Leonard Pennario met het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. William Steinberg. Naxos 9.80531.

 

1955. Julius Katchen met het Mantovani orkest o.l.v. Annunzio Paolo Mantovani. Decca475.6159.

 

1960. André Previn met orkest o.l.v. André Kostelanetz. Sony 82876-78768-2.

 

1961. Earl Wild met het Boston Pops orkest o.l.v. Arthur Fiedler. RCA GD 86519, 74321-68019-2.

 

1963. Daniel Wayenberg met het Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. Georges Prêtre. EMI 569.308-2 (2 cd’s).

 

1965. Leonard Pennario met het Hollywood Bowl orkest o.l.v. Felix Slatkin. Capitol 8343, EMI 252.918-2.

 

1969. Philippe Entremont met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 46338.

 

1970. Roberto Szidon met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Edward Downes. DG 477.5439.

 

1971. André Previn met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 566.891-2.

 

1974. Jeffrey Siegel met het St. Louis symfonie orkest o.l.v. Leonard Slatkin. Vox 5007 (2 cd’s).

 

1977. Siegfried Stöckigt met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur. Berlin Classics BC 2452-2.

 

1981. Cristina Ortiz met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 967.135-2.

 

1982. Daniel Blumenthal met het Engels kamerorkest o.l.v. Stuart Bedford. HMV HMV 572.123-2.

 

1985. André Previn met het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. André Previn. Philips 412.611-2, DG 4689.139-2.

 

1985. Shura Cherkassky met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Vernon Handley. BBC Legends BBCL 4321-2.

 

1987. William Tritt met het Cincinnati Pops orkest o.l.v. Erich Kunzel. Telarc CD 80166.

 

1989. Kathryn Selby met het Slowaaks omroeporkest o.l.v. Richard Hayman. Naxos 8.550295.

 

1990. Peter Donohoe met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 754.280-2.

 

1990. Peter Jablonsky met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 430.542-2.

 

1991. Cécile Ousset met het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Neville Marriner. Capriccio 10406.

 

1992. Eugene List met het Berlijns symfonie orkest o.l.v. Samuel Adler. Turnabout 115719-2.

 

1992. Geoffrey Douglas Madge met het Rubinstein filharmonisch orkest o.l.v. Ilya Stupel. Danacord DACOCD 412.

 

1992. Howard Shelley met het Philharmonia orkest o.l.v. Yan-Pascal Tortelier. Chandos CHAN 9092

 

1993. Earl Wild met het Des Moines symfonie orkest o.l.v. Joseph Giunta. Chesky CHESKY CD 98.

 

1993. Gabriel Tacchino met het Monte Carlo filharmonisch orkest o.l.v. Lawrence Foster. Erato 2292-45067-2.

 

1993. Sviatoslav Richter met het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Christoph Eschenbach. Hänssler 93707.

 

1995. Wayne Marshall met het Aalborg symfonie orkest o.l.v. Wayne Marshall. Virgin 561.243-2, EMI 562.056-2.

 

1997. Michael Borishkin met het EOS symfonie orkest o.l.v. Jonathan Sheffer.  Classic FM 75605-57012-2.

 

1997. Hélène Grimaud met het Baltimore symfonie orkest o.l.v. David Zinman. Erato 0630-19571-2, Warner 2564-63265-2.

 

1998. Leopold Godowski III met het Schots nationaal orkest o.l.v. José Serebrier. Dimemec DCDD 025.

 

1998. Garrick Ohlsson met het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. RCA 82876-60862-2.

 

2003. Alain Lefèvre met het Quebec symfonie orkest o.l.v. Yoav Talmi. Analekta AN 29814.

 

2003. Michael Rische met het Berlijns omroeporkest o.l.v. Wayne Marshall. Arte Nova 82876-51051-2.

 

2004. Pascal Rogé met het Weens Omroeporkest o.l.v. Bertrand de Billy. Oehms OC 601.

 

2005. Michel Camilo met het Barcelona symfonie orkest o.l.v. Ernest Martinez Izquerdo. Telarc CD 83611.

 

2005. Raimondo Campisi met het Russisch filharmonisch orkest o.l.v. Dimitry Yablonsky. Bel Air BAM 2036.

 

2005. Enrique Graf met het Charleston symfonie orkest o.l.v. David Stahl. Cougar EG 5187.

 

2006. Jon Nakamura met het Rochester filharmonisch orkest o.l.v. Jeff Tyzik. Harmonia Mundi HMU 80.7441.

 

2007. Anne-Marie McDermott met het Dallas symfonie orkest o.l.v. Justin Brown. Bridge BRIDGE 9252.

 

2009. Bruno Fontaine met Nationaal orkest Lille o.l.v. David Wroe. Transart TR 155.

 

2009. Jean-Yves Thibaudet met het Baltimore symfonie orkest o.l.v. Marin Alsop. Decca 478.2189.

 

2010. Boyan Vodenicharov met het Bulgaars omroeporkest o.l.v. Joseph Alfida. Balkanton.

 

2010. Ian Parker met het Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Francis. ATMA Classique ACD 22656.

 

2010. Stefano Bollani met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 478.2739.

 

2010. Ingrid Jacoby met het Russisch Nationaal orkest o.l.v. Dmitry Liss. Ondine 1163-2.

 

2011. Orion Weiss met het Buffalo filharmonisch orkest o.l.v. Jo Ann Falletta. Naxos 8.559705.

 

Bewerking voor 2 piano’s

 

1980. Katia en Marielle Labèque. Newton NC 8802004.

 

1995. Anthony en Joseph Paratore. Koch 31439-2.

 

Met onbekende opnamedatum

 

….. Philippe Entremont met het Philadephia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 46338, 60645.

 

….. David Golub met het Londens symfonie orkest o.l.v. Mitch Miller. Arabesque Z 6587.

 

….. Werner Haas met het Nationaal Opera orkest, Monte Carlo o.l.v. Edo de Waart. Philips 442.395-2, 462.479-2, 468.136-2.

 

….. Vlastimil Lejsek met het Brno filharmonisch orkest o.l.v. Milós Konvalinka. Panteon

 

….. Eugene List met het Rochester symfonie orkest o.l.v. Howard Hanson. Regis RRC 1386.

 

….. Jerome Lowenthal met het Utah symfonie orkest o.l.v. Maurice Abravanel. Vanguard VGCD 700172B.

 

….. Jerome Lowenthal met het Metropolitan symfonie orkest o.l.v. Oscar Danon.

 

Video

 

….. Grant Johannesen met het Bell Telephone hour orkest o.l.v. Donald Voorhees, Vaia VAIDVD 4216 (dvd).

   

….. Marcus Roberts met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Seiji Ozawa. EuroArts 2053098 (dvd).