HÄNDEL: ARIODANTE
Händels opera Ariodante HWV 33 was tot voor kort ten onrechte verwaarloosd, maar prijkt sinds begin jaren tachtig vorige eeuw steeds vaker op het repertoire van operatheates over de hele wereld.
Achtergronden
Toen in 1730 het rivale operagezelschap Opera of the Nobility een belangrijke slag sloeg door de legendarische castraat Farinelli voor zijn Londense debuut te engageren, reageerde Händel in 1734 door met zijn operagezelschap van het King’s Theatre aan de Haymarket maar het nieuwe Theatre Royal van John Rich in Covent Garden te gaan. Tot de voordelen van die verhuizing behoorden de beschikbaarheid van een klein koor en van de uit Parijs overgekomen danseres Maria Sallé. 8 Januari 1735 stond de nieuwe opera Ariodante op het programma, 16 april volgde Alcina. Zijn grote succes daarmee deed zijn kansen keren, maar dat was maar tijdelijk.
De titelrol was geschreven voor de castraat Giovanni Carestini die werd bedacht met een paar bijzondere aria’s, ‘Scherza infida’ en de virtuoze nummers ‘Con l’ali do costanza’ en ‘Dopo notte’.
Voor het libretto van Ariodante maakte de componist gebruik van een bestaande tekst van Antonio Salvi die was gebaseerd op Ariosto’s Orlando furioso uit 1516. Als complexe geschiedenis van intriges en bedrog ontvouwt zich een drama in het paleis van de koning van Schotland in Edinburgh waar prins Ariodante en koningsdochter Ginevra hun verloving vieren. Ariodantes rivaal, Polinesso, gebruikt het dienstertje Dalinda om het bewijs van Ginevra’s ontrouw te vervalsen en om als dit aan het hof is doorgegeven, tegelijk met het nieuws dat Ariodante zelfmoord heeft gepleegd door van een klip te springen. Ginevra wordt wordt ter dood veroordeeld omdat ze onkuisheid pleegde en tevens waanzinnig, maar herstelt wanneer de stervende Polinesso het complot bekent en Ariodante terugkeert omdat hij zijn zelfmoord niet echt uitvoerde.
De opvallendste eigenschap van Ariodante is dat zowel Ariodante als Polinesso een travestierol is, een mannenrol die door een vrouw wordt vervuld. Dit betekent dat bijna alle belangrijke rollen door vrouwen worden gezongen. Als gevolg daarvan worden de meeste duetten en ensembles louter door vrouwen vertolkt, een combinatie die heel mooi is in de duetten tussen Ariodante en Ginevra, zoals ‘Prendi da questa mano’ waarin de gelieven elkaar hun grote toewijding aantonen. De wanhoop van ‘Scherza infida’, compleet met rouwende basso obbligato, waarin Ariodante zingt over de ‘ontrouw’ van zijn geliefde, is een ontroerend hoogtepunt.
Ariodante’s mannelijke eigenschappen komen naar voren in een stel van Händels lastigste coloraturen, maar in feite is het Ginevra in plaats van Ariodante die zorgt voor de emotionele kern van de opera. Als een beter afgeronde persoonlijkheid ondergaat ze een emotionele transformatie van gelukkige onschuld naar berusting – mooi tot uitdrukking komend in de ontroerende aria ‘Il mio crudel martoro’, waarin ze om de dood smeekt.
De opnamen
In de eerste opname van Leppard vervult Janet Baker de hoofdrol met een enorm expressief bereik, met als hoogtepunten de duistere, gespannen momenten van haar aria in c-klein uit de derde akte tot spectaculaire drie virtuoze aria’s later inn die akte. Ook de duetten met de zoveel lichter klinkende Edith Mathis zijn zeer goed gelukt. Minder goed bevredigt James Bowman als Polinesso; hij is niet precies genoeg en zijn woorden zijn minder goed verstaanbaar. Hoe mooi het Engels kamerorkest ook speelt, tegenwoordig zijn we verwend met echtere orkestrale barokklanken.
Bij McGegan wordt de verklanking in hoge mate gedragen door Lorraine Hunt, een treffende heldin zowel in haar tere liefdesblijken als in haar wanhoop. Een en al engagement, inlevingsvermogen klinkt hier. De rest van de bezetting blijft daar wat teveel bij achter, maar de dirigent maakt weer veel goed door de partituur met verve en de nodige verfijning over het voetlicht te brengen.
De vertolking van Minkowski is uitzonderlijk. In de eerste plaats en vooral dankzij de rolbezetting. De combinatie van Anne Sofie von Otter in de titelrol en Lynne Dawson als Ginevra is haast bedwelmend; beide zangeressen articuleren hun gevoelens en hun tekst met volledige overgave. Gelukkig zijn ook de overige rollen goed bezet en zingt het koor uitstekend. Lynne Dawson vermijdt als Ginevra alle conventionaliteit, en ook Cangemi zingt een meesterlijke Dalinda; Ewa Podles is met haarsekse overstijgende alt een een geloofwaardige boef Polinesso. Met zijn vrij klein bezette, puik klinkende orkest schept Minkowski een fraaie achtergrond voor de zang. De dirigent is ook inventief want hij verleent enig romantisch flair aan deze barokmuziek. Soms stuwt hij de tempi tot het nog net aanvaardbare op.
Maar dat het haast net zo mooi kan, bewijst Alan Curtis die voor de titelrol kan beschikken over de uitstekende Ann Hallenberg die met schijnbaar gemak alle vocale horden neemt en bij vlagen smeltend teer kan zingen. Beheerst, expressief en met precisie zingen ook de andere solisten. Aan het hoofd van zijn gespecialiseerde barokorkest met een glanzende strijkerssectie en een soepele, energieke continuogroep laat de dirigent zijn ensemble met alle nodige gevoel voor theater, dus lichtelijk retorisch zingen en spelen.
In 1736 werd de opera in een iets gewijzigde vorm opnieuw op het toneel gebracht en Alan Curtis houdt zich daar goeddeels, maasr niet consequent aan. De aria van de koning in de tweede akte is vervangen door een siciliano en de dansen aan het eind van die akte zijn ingewisseld tegen een scène die die later terugkeert in Alcina en de gavotte uit de derde akte die al in de ouverture klonk, is ingeruild tegen een rondeau.
Ster van deze opname is Joyce DiDonato. Haar gevleugeld snel genomen ‘Con l’ali di costanza’ is een feest als referentie aan de vleugels van Cupido. De wanhoop is haast tastbaar in ‘Scherza infida’ met zijn trieste fagotsolo. Alleen ‘Dopo notte’ valt wat tegen, maar dat ligt meer aan de begeleiding.
De rest van de bezetting met voorop de sensueel klinkende Canadese sopraan Karina Gauvin kent geen zwakke punten. Ook alle waardering voor de andere Canadese alt, Marie-Nicole Lemieux en door de stoere Finse tenor Topi Lehtipuu. Curtis zorgt voor een erg mooie begeleiding. Luister maar naar zijn ‘Vallo di nimfe’. De opname is goed, alleen blijft de continuopartij wat teveel op de achtergrond.
Dan de beide beeldopnamen. De productie van regisseur David Alden met de Engelse Nationale opera met Ivor Bolton oogste destijds veel waardering. Het wek is benaderd vanuit een Freudiaans standpunt waardoor de liefde, de haat en de fantasie van de diverse rollen in een scherp daglicht worden geplaatst.
Ann Murray is hooguit soms wat scherp van toon, maar beleeft haar beste momenten in de psychische en vocale virtuoze gedeelten. Ze maakt de aria’s ‘Scgerza infida’ en ‘Dopo notte’ tot hoogtepunten. De Ginevra van Joan Rodgers is nauwelijks minder indrukwekkend in het uiten van haar talloze gevoelens. Als toonbeeld van het kwaad overtuigt ook countertenor Christopher Robson in de rol van Polinesso en Lesley Garrett verleent Dalinda de juist voldoende mate aan kwetsbaarheid als ze zich aan Polinesso onderwerpt. Ook de bas Gwynne Howell – eindelijk een echte man – ageert koninklijk. Ivor Bolton dirigeert een vitale, goed gerealiseerde uitvoering, maar gebruikt wel standaard strijkinstrumenten. De beeldvoering is heel goed.
Bij de dvd opname van Curtis gaat het om een verfilming van een zo authentiek mogelijke opvoering in het Teatro Caio Melisso in Spoleto tijdens het festival aldaar. Ook hier weer wordt de vertolking in hoge mate gedragen door Ann Hallenberg. Een praktisch nadeel is dat het erk over twee cd’s is verdeeld wat de aanschaf nodelos duurder maakt. Maar met verder over de hele linie behoorlijk capabele zangers en een stevige bas (Carlo Lepore) als gezaghebbende koning en ook in de kleinere rollen goede mannen is het totaalresultaat erg de moeite waard.
Conclusie
Met meer dan een neuslengte voor beheerst Minkowski al enige decennia het aanbod. Op enige afstand gevolgd door Curtis en met enige afstand door McGegan. Curtis is uiteindelijk ook degenene die op dvd voor de meest consequente barokinterpretatie zorgt.
Discografie
1978. Janet Baker, Edith Mathis, Norma Burrowes, James Bowman, David Rendall met het Engels kamerorkest en –koor o.l.v. Raymond Leppard. Philips 442.096-2 (3 cd’s).
1995. Lorraine Hunt Lieberson, Juliana Gondrek, Lisa Saffer, Jennifer Lane met het Vocaalensemble Wilhelmshafen en het Freiburgs barokorkest o.l.v. Nicholas McGegan. Harmonia Mundi HMU 90. 7146/8 (3 cd’s).
1997. Anne Sofie von Otter, Lynne Dawson, Ewa Podles, Richard Croft, Denis Sedov met Les musiciens du Louvre en –koor o.l.v. Marc Minkowski. Archiv 457.271-2 (3 cd’s).
2000. Ann Murray, Joan Rodgers, Julie Kaufmann, Christopher Robson, Umberto Chiummo met koor en orkest van de Beierse Staatsopera o.l.v. Ivor Bolton. Farao 8.108030 (3 cd’s).
2010. Joyce DiDonato, Karina Gauvin, Sabina Puértolas, Marie-Nicole Lemieux, Topi Lehtipuu met Il complesso barocco o.l.v. Alan Curtis. Virgin 070.844-2 (3 cd’s).
Video
1996. Ann Murray, Joan Rodgers, Gwynne Howell, Christopher Robson met het Ensemble van de Engelse Nationale opera o.l.v. Ivor Bolton. ArtHaus 100.064 (dvd).
2007. Ann Hallenberg, Laura Cherici, Marta Vandoni, Mary-Ellen Nesi met Il complesso barocco o.l.v. Alan Curtis. Dynamic 3355-9 (2 dvd’s).