HARTMANN: ORKESTWERKEN
Karl Amadeus Hartmann (1905-1963) heeft in zijn werk veel momenten van de muzikale traditie bewaard en verder ontwikkeld zonder zich ooit aan een restauratieve cultuurpolitiek te onderwerpen. In het zogenaamde Derde Rijk waren zijn composities dan ook verboden. Tot zijn tragische levenseinde heeft hij vastgehouden aan het schema van de klassiek-romantische symfonie, maar vulde dat met een quasi barokke expressiedimensie die enerzijds van levenslust en anderzijds van stervensdoem zijn vervuld zonder dat hij daarbij in de clichés van de neobarok verviel.
Achtergronden
Als stichter van de Münchense concertreeks ‘Musica viva’ droeg Hartman na de Tweede Wereldoorlog veel bij aan de erkenning van de in de fascistische periode verboden nieuwe muziek. Zijn belangrijkste werken dateren van na deze tijd. Net toen hij bekendheid kreeg in de jaren dertig moest hij zich met zijn tot dan geschreven composities terugtrekken en in stilte verder werken. Gedurende de oorlogsjaren vernietigde hij veel van zijn stukken. Het belangrijkst is zijn reeks van acht symfonieën uit de periode 1936 tot 1962 met daarin begrepen de vroege werken die hij na 1946 herzag. Feitelijk hebben al deze werken een voorgeschiedenis en pas vanaf de 6e gaat het om meteen rake eerste ontwerpen.
De 1e symfonie met een haast voor alle werken van Hartmann exemplarische ondertitel Versuch eines Requiems gaat terug tot een vooroorlogs symfonisch fragment en begint met een fanfare die van een overweldigende intensiteit is voordat de mezzosopraan de Duitse vertaling van Walt Whitmans gedicht Misery inzet. Vier van de vijf delen maken gebruik van Whitmans gedichten en geven zo blijk van grote affiniteit met Mahler in een mengeling van symfonie, orkestlied en dramatische cantate, alles steeds vervuld van een kwellend desolate atmosfeer, die ook in de vele parlandi van de soliste wordt weerspiegeld. Slechts het zuiver instrumentale derde deel lijkt enige hoop te bieden.
De 3e (1949) is een combinatie van delen uit twee geheel verschillende werken die tijdens de oorlog ontstonden: de Sinfonia tragica uit 1940/3 en het Klagesang uit 1944/7. Niettemin gaat het om een hecht en organisch geheel. Verrassend is de virtuoze fuga waarmee het werk begint en die wordt gespeeld door nog nauwelijks hoorbaar slagwerk. Dan volgt een indroeve melodie die door de contrabas wordt ingezet en door een strijkkwintet wordt overgenomen voordat het hele strijkorkest meedoet. De rest van het werk is niet minder fascinerend
De 4e symfonie voor strijkorkest werd al twee jaar vòòr de 3e voltooid en verraadt duidelijk invloeden van Bartók; twee diepgevoelige Adagio’s omsluiten een levendig Allegro di molto. De 5e, met als ondertitel Concertante symfonie vindt zijn wortels in een trompetconcert; de 6e behoorde lang tot Hartmanns meest uitgevoerde werken en verscheen als eerste op een mono lp, maar is intussen wat in vergetelheid geraakt.
In hun totaliteit verraden deze nu eens ruige en droeve, dan weer lyrische en wanhopige werken niet alleen de turbulente periode tussen 1933 en 1960, maar ook ‘s componisten sympathieën voor eerdere twintigste eeuwse grootheden of gaan zelfs nog wat verder terug in het verleden. Bruckner is bijvoorbeeld vertegenwoordigd met een breeds en monumentaal structuurbesef, Reger met het dichte chromatische contrapunt, Berg met intens, gekwelde lyriek. In de 5e symfonie herkennen we iets van Stravinsky’s neoclassicisme, in de fuga’s aan het eind van de 6e worden we aan de gedrevenheid van Bartók gemaand. In de eerste symfonie komt een tekst van Walt Whitman aan bod die kenmerkend ‘Poging tot een Requiem’ heet. Daar en het eerste deel van de 8e worden we aan Mahler herinnerd. En last but not least zijn er reminiscenties van Weberns Orkeststukken op. 6 (en met name van de Treurmars daaruit) in gedeelten uit de 1e, 3e en 8e symfonie. Zelfs Blacher met zijn variabele metriek komt om de hoek kijken.
Op basis van deze eclectische gegevens kan men zich afvragen in hoeverre Hartmann een persoonlijke stijl had. Dat buiten beschouwing latend lijkt het belangrijker om vast te stellen dat hij een groot communicatief vermogen bezat: hij weet danig te fascineren. Daarom moeten hem postuum de nadrukkelijk contrapuntische gedeelten maar worden vergeven.
In het Kammerkonzert voor de ongewone combinatie van klarinet, strijkkwartet en strijkorkest komt een verrassend moment voor (na ca. 0’33”) in het derde deel duikt een vrijwel letterlijk citaat uit het eerste deel van Bartóks 5e strijkkwartet uit 1934. Terwijl hij in 1939 in de innere Emigration was moet Hartmann daardoor sterk geboeid zijn geraakt. Dit geval staat niet op zichzelf want na 0’07” in het tweede deel (bandje 9) volgt nog een herinnering aan de finale uit dat kwartet.
Ook aan Kodaly’s Dansen uit Galánta wordt eer bewezen: denk aan de klarinetmelodie (bandje 8) tussen 1’09” en 3’22”. Het hele werk is trouwens nogal Hongaars georiënteerd.
In het Concert funèbre uit 1959 wordt in de vorm van een klacht die teruggaat tot Hartmanns Musik der Trauer uit 1939 een saluut gebracht aan het in 1938 de Nazi’s in de schoot geworpen Tsjecho Slowakije. Meteen aan het begin van het sterk rapsodische werk is al de melodie van het lied van de Hussitische strijders te horen, dat we uit Smetana’s Má vlast. Het ligt voor de hand dat Hartmann hier blijk gaf van medeleven met het door de Nazi’s ingelijfde Tsjechië.
Miserae uit 1933 is opgedragen aan de slachtoffers van Hitlers gevangenkampen die toen al bestonden, Dit met het motto: “Voor mijn vrienden die honderd keer moesten sterven en die nu voor alle eeuwigheid slapen: we zullen jullie niet vergeten (Dachau 1933-4)”
De opnamen
Ooit had DG een door de componist gedirigeerde opname van zijn 4e en 8e symfonie in de catalogus. Of de in alle opzichten heterogene en wisselende verzameling van alle acht symfonieën op Wergo nog leverbaar is, lijkt dubieus. Wat met name de 4e symfonie aangaat, zorgde Kubelik voor een sympathieke, plooibare, maar vrij lichte ‘live’ verklanking, is Metzmacher wat feller en doorleefder, maar gaat Poppen tenslotte met de eer strijken dankzij diens prachtig spannend uitgevoerde middendeel.
Voor de symfoniecyclus als geheel is Metzmacher een uitstekende keuze. Er wordt niet alleen heel stijlvol en geconcentreerd gemusiceerd door de Bambergers, de verklankingen getuigen ook van kracht, verbeelding en subtiliteit. Hooguit lijkt het soms alleen wat te sereen; in de 1e symfonie is Cornelia Kallisch een uiterst gevoelige soliste. Maar Jard van Nes doet op Telarc nauwelijks voor haar onder en Botstein zorgt voor heel idiomatische Hartmannvertolkingen; de Telarc opnamen klinken suggestiever, ruimtelijker dan de EMI dito’s.
Van de diverse opnamen van het Concert funèbre overtuigt die van Isabelle Faust het meest. Zij haalt het uiterst mogelijke uit de contrasten en stemmingen. Thomas Zehetmair is een overtuigende tweede en de wat droogstoppelige Gertler een interessante derde.
Conclusie
Deze luidt eenvoudig: Metzmacher voor de reeks symfonieën, Faust en Meyer voor de concertante werken en Botstein voor de mooiste geluidskwaliteit.
Discografie
Concerto funèbre (1939)
Christiane Edinger met het Pools omroepsymfonie orkest o.l.v. Kryzstof Penderecki. Thorofon CTH 2057.
Isabelle Faust met het Münchens kamerorkest o.l.v. Christoph Poppen. ECM 465.779-2.
André Gertler met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon 11.1955-2.
Hans Maile met het Berlijns omroeporkest o.l.v. Martin Sander. Koch 31075-2.
Vladimir Spivakov met de Moskouse virtuozen o.l.v. Vladimir Spivakov. RCA RD 60370.
Stefan Tönz met het Zwitsers nationaal jeugdorkest o.l.v. Siffert. KVC Gal 500.929.
Thomas Zehetmair met de Duitse Kammerphilharmonie o.l.v. Thomas Zehetmair. Teldec 4509-97449-2.
Kammerkonzert voor klarinet, strijkkwartet en strijkorkest (1935).
Paul Meyer, het Petersen kwartet en het Münchens kamerorkest o.l.v. Christoph Poppen. ECM 465.779.
Miserae, symfonisch gedicht (1933/4)
Londens filharmonisch orkest o.l.v. Leon Botstein. Telarc 80.528.
Bambergs symfonie orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. EMI 556.468-2.
Symfonieën nr. 1-8
Doris Soffel met het symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik, Ferdinand Leitner, Zdenek Macal en Fritz Rieger. Wergo WER 60.187-50 (4 cd’s).
Cornelia Kallisch met het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. EMI 556.911-2 (3 cd’s).
Symfonie nr. 1 Versuch eines Requiems (1935/6, rev. 1954/5)
Jard van Nes met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Leon Botstein. Telarc 80528.
Cornelia Kallisch met het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. EMI 555.424-2.
Symfonie nr. 2 Adagio voor groot orkest (1946/50)
Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 458.902-2 (2 cd’s).
Bambergs symfonie orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. EMI 556.184-2.
Bambergs symfonie orkest o.l.v. Karl Anton Rickenbacher. Koch 31295-2.
Symfonie orkest van de Süddeutsche Rundfunk o.l.v. Hans Rosbaud. BMG 74321-173508-2.
Symfonie nr. 3 (1948/9)
Bambergs symfonie orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. EMI 555.254-2.
Symfonie nr. 4 voor strijkorkest (1947)
Bambergs symfonie orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. EMI 754.916-2.
Münchens kamerorkest o.l.v., Christoph Poppen. ECM 465.779-2.
Symfonie nr. 5 Sinfonia concertante (1950)
Berlijns symfonie orkest o.l.v. Günther Herbig. Berlin Classics BC 9048-2
Bambergs symfonie orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. EMI 556.184-2.
Symfonie nr. 6 (1952/3)
Londens filharmonisch orkest o.l.v. Leon Botstein. Telarc 80528.
Berlijns symfonie orkest o.l.v. Günther Herbig. Berlin Classics BC 9048-2
Bambergs symfonie orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. EMI 556.612-2.
Symfonie nr 7 (1957/8)
Bambergs symfonie orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. EMI 556.427-2.
Symfonie no. 8 (1960/2)
Leipzigs omroeporkest o.l.v. Herbert Kegel. Berlin Classics BC 9048-2.
Bambergs symfonie orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. EMI 556.427-2.
Blazers van het Northern college of music o.l.v. Clark Rundell. Chandos CHAN 9805.
Sinfonia tragica (1943)
Bambergs symfonie orkest o.l.v. Jan Anton Rickenbacher. Koch 31295-2.
Gesangsszene bij Giraudoux’ Sodom en Gomorrha (1961/3)
Dietrich Fischer-Dieskau met het symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. Wergo WER 60.187-2 (4 cd’s).
Dietrich Fischer-Dieskau met het symfonie orkest van de Oostenrijkse omroep o.l.v. Heinz Zagrossek. Orfeo C 535.001.
Siegmund Nimsgern met het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Jan Anton Rickenbacher. Koch 31.295-2.
Wolfgang Schöne met het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. EMI 556.468-2.
Ghetto
Tot slot moet nog de bijdrage ‘Ghetto’ worden genoemd die de componist samen met Blacher, Dessau, Henze en Wagner-Régeny aan de gemeenschappelijke productie Jüdische Chronik leverde en die is verschenen op Berlin Classics 9016-2.