HAYDN: DIE SCHÖPFUNG
Met de klassieke schildering van een chaotische toestand zoals de wereld die mogelijk binnenkort opnieuw zal beleven en zoals die in elk geval aan het begin der tijden bestond, begint het populairste oratorium van Haydn. Toen Haydn de eerste uitgave in druk liet verschijnen, zorgde hij meteen voor een dubbele tekst: in het Duits en in het Engels. Daarmee liet hij handig de keus en kon het werk worden gezongen in de taal van het publiek. Daarnaast zijn er tal van geredigeerde versies – onder andere van Peter Brown – waardoor ook andere, vrij minieme verschillen in het werk optreden. Hoe dat ook zij, het werk is van nature zo goed gecomponeerd dat het niet aan veel uitstekende vertolkingen ontbreekt.
Achtergronden
Niet alleen is Die Schöpfung (of The Creation) een van Haydns populairste werken, het behoort ook tot zijn beste composities. Geschreven toen hij al ruim zestig was, brengt het niet alleen alle draden en ontwikkelingen van zijn muzikale genie samen, maar weerspiegelt het ook de religieuze attitudes aan het eind van de Verlichting.Haydn werd ontslagen van zijn regelmatige werk voor Esterhazy toen zijn broodheer prins Nikolas in 1790 overleed. Dat gaf hem de mogelijkheid om Londen te bezoeken, destijds al een van de grootste en dichtst bevolkte steden in Europa. Wie daar succes had kon zowel zijn reputatie als zijn banksaldo flink zien groeien.Haydn verbleef gedurende het seizoen 1791/2 in Londen en keerde daar in 1794 terug. En hoewel hij veel werken voor en in Londen schreef werden de twaalf nieuwe symfonieën, die collectief bekend werden als de Londense symfonieën het bekendst. In die werken ontwikkelde Haydn zijn gebruik van een groter orkest, van omvangrijker structuren maar ook van emotionele kracht. Maar hij ontwikkelde ook een nieuw soort langzaam deel, waarin gratie werd vervangen door grandeur en sereniteit: we kunnen dat alles rustig beschouwen als voorbereidingen voor de muziektaal van Die Schöpfung.Terwijl Haydn zo in muzikaal opzicht voortgang boekte, ontwikkelde hij zich ook in geestelijk opzicht verder. Onderzoek heeft aangetoond dat Haydn bijzonder goed op de hoogte was van de destijds heersende filosofische gedachten en stromingen. Hij voerde gesprekken met de muziekhistoricus Charles Burney, moet zich voordat hij naar Engeland kwam vertrouwd hebben gemaakt met Engelse opvattingen en beschikte over een van de belangrijkste Engelse verhandelingen uit die tijd, Earl Shaftesbury’s Characteristics of Men, Manners and Opinions.Zoals hieruit blijkt rustte Haydn allesbehalve op zijn lauweren, maar onderzocht hij ijverig nieuwe mogelijkheden en onderging hij nieuwe invloeden; cruciaal in deze ontwikkeling was ook zijn kennismaking met Händels Messiah. Hij hoorde dit werk tijdens een Händel festival in Westminster Abbey in 1791. Het verhaal gaat dat hij moet hebben gehuild bij de grote koren en dat hij moet hebben uitgeroepen: “Hij is de meester van ons allen.” Of zoals een van zijn eerste biografen schreef: “(hij) bekende… toen hij de muziek van Händel hoorde dat hij zodanig werd getroffen dat het leek of hij was teruggeworpen op het begin van zijn studie… hij ontleende aan deze geleerde partituren de essentie van de ware muzikale grandeur.”Terwijl hij nog in Londen was, besloot Haydn een dergelijk werk te schrijven. Dergelijk niet zozeer van stijl (al zijn er Händeliaanse trekken in DIe Schöpfung) maar in de mogelijkheid om tegen en ook namens een groot publiek uit de middenklasse te spreken en niet slechts voor een klein aristocratisch gehoor. Net zoals Händel dat voor hem had gedaan.Johann Salomon, Haydns Londense impresario, suggereerde de componist een anoniem Engels libretto (dat volgens de verhalen ook ooit aan Händel was getoond maar nooit door hem was gebruikt) dat gedeeltelijk was gebaseerd op de eerste hoofdstukken uit het bijbelboek Genesis en gedeeltelijk op Miltons Paradise lost en dat als geheel de schepping van de wereld en de mens behandelde. Haydn zag meteen de potentie van deze tekst. Bij zijn terugkeer naar Wenen riep Haydn de hulp in van de antiquair en vriend baron Van Swieten, die zelf ook een groot bewonderaar van Händel was om een aangepast Duits libretto te maken aan de hand van het Engelse origineel. Op basis daarvan toog Haydn in 1796 aan het werk; hij was daar in 1797 mee klaar. De verwantschap met Händel is ondanks alles helder in dit oratorium. Het werk getuigt van een enorme frisheid en is vol verrassend picturale effecten welke de veelzijdige glories van een schepping laten tonen: men hoort de worm kruipen, de leeuw springen, de wind blazen.De eerste uitvoering van Die Schöpfung werd 30 april 1798 in het Weense palais Schwarzenberg gegeven. De uitvoeringen werden ettelijke keren herhaald vanwege de grote publieke bijval. Kort daarop begon Haydn met de voorbereidingen van een Engelstalige versie. Hij vergrootte het orkest door een contrafagot en een bastrombone toe te voegen en door de houtblazers drievoudig te bezetten. Hij had kennelijk nog de grandeur van de massale muziekkrachten in Engeland in gedachten en concipieerde het werk zowel als een nieuw soort Duits oratorium als een opvolger van Händels Engelse oratoria.Sinds de eerste uitvoeringen geldt Haydns Schöpfung als een meesterwerk; niet alleen dat, het heeft ook altijd een grote populariteit gehad. Veel tijd in Haydns laatste levensjaren werd besteed aan het bijwonen van spectaculaire uitvoeringen van het werk, waar hij dankbaar het tumultueuze applaus in ontvangst nam. Zijn laatste optreden in het publiek was in 1808 bij een ter ere van hem gegeven vertolking van opnieuw deze Schöpfung.Het werk is driedelig en werd oorspronkelijk geschreven voor drie solisten, koor en orkest met een kleine altsolo in het derde deel. Het werk valt net als bij Händel uiteen in afzonderlijke nummers: koren, soli, ensembles en een paar recitatieven. Maar de structuur vertoont veel meer overeenkomst met Haydns eigentijdse sonatevormen. Het begin bijvoorbeeld, “Die Vorstellung des Chaos”, is in wezen een lange, langzame symfonische inleiding als kille, vormloze en dissonante inleiding tot de komst van aartsengel Raphael die met de andere aartsengelen het relaas van de volgende gebeurtenissen vertelt, te beginnen bij de schepping van het licht. Men de voor Haydn kenmerkende lapidaire eenvoud wordt de komst van dat licht bereikt door vanuit de duisternis van c-klein te moduleren naar een kolossaal fortissimo akkoord in C-groot (zoals dat later vergelijkbaar ook werd gedaan door Bartók in zijn Hertog Blauwbaards kasteel ). Haydns hommage aan Händel is goed te horen in de grote koren, zoals “Stimmt an die Saiten”. Haydn past ook graag Händels ritmische contrapunt toe en de fuga “Denn er hat Himmel und Erde” is typisch Händeliaans. In “Die Himmel erzählen die Ehre Gottes” toont Haydn z’n genialiteit in de vorm van de meervoudig opgesplitste partijen.Maar elders is de muziek zuiver van Händel op z’n oorspronkelijkst. Los van de blijken van muzikale imitatie zoals de brullende leeuw van de bastrombone of de zware beesten van de contrafagot wordt Haydns meest kenmerkende trekje gevormd door zijn aandacht voor coloristische details. Opvallend is bijvoorbeeld hoe het begin van het trio “Zu Dir, O Herr” is georkestreerd voor een typisch Weens blaasensemble, maar wanneer Rafael een schaduw over deze sfeer werpt met zijn zin “Du wendest ab Dein Angesicht” vervangt hij de blazers door strijkers con sordino.Die Schöpfung is eveneens opmerkelijk dankzij Haydns harmonische vernieuwingen. De “Vorstellung des Chaos” eindigt met een reeks onopgeloste dissonanten waar Wagner heel blij mee zou zijn geweest. Maar Haydn gebruikt ook toonaarden voor de muzikale structuur, net als in de symfonie. Zo kan worden gezegd dat deel een in C-groot staat met een korte inleiding in c-klein, “Es werde Licht” in C-groot, een terugkeer naar de hoofd toonaard in “Das Wunderwerk” (met een kleine anticipatie van “Die Himmel erzählen”) en eindigt met “Die Himmel erzählen” ook in C-groot. De lessen die Haydn had geleerd door het gebruik van toonaarden als bindende factor in zijn symfonieën kwamen goed te pas toen hij deze toepaste op de grotere en onvermijdelijk ook lossere structuur van het oratorium.
De opnamen
Haydns Schöpfung is zo goed geschreven en zo bekend dat het allerminst aan opnamen ontbreekt. Maar voor de werkelijk zeer goede moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Het gebeurt slechts sporadisch dat zulks het geval is. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden en uitgangspunten:Er moeten om te beginnen drie goede solisten zijn die ook het karakter van de muziek doorgronden. Een voor de hand liggende constatering misschien, maar helaas denken solisten te vaak dat een mooie toon voldoende is. Dit werk moet het hebben van intelligente, attente solisten die Haydns werk goed doorgronden.Het orkestspel moet al van evenveel intelligentie getuigen als de inbreng van de solisten. In sommige opnamen is het orkest teveel naar de achtergrond gedrongen terwijl het juist zo belangrijk is bij het karakteriseren van dit werk. Het orkest mag ook weer niet te groot en te prominent zijn dat de zang erin dreigt te verdrinken of dat het luide vloedgolven van klank produceert.Verder moet er een koor zijn dat wendbaar genoeg is om de muziek te laten dansen, maar ook zwaar genoeg om het werk de gravitas te verlenen die Haydn duidelijk bedoelde. Een duidelijke uitspraak is ook heel belangrijk. De dirigent moet in staat zijn om de muziek zodanig vorm te geven dat deze niet uiteenvalt in een reeks geïsoleerde nummers, maar de samenhang vertoont van een zorgvuldig geconstrueerd verhaal. Tempi, klank en stemmingen moeten goed met elkaar corresponderen.Natuurlijk moet ook de opnamekwaliteit goed zijn want het werk vraagt om een grote bezetting. Tegen 1800 had Haydn zo’n 180 uitvoerenden gemobiliseerd en in zijn opname zet Hogwood alleen al een orkest van zo’n 120 spelers in; in die opname moeten liefst geen details verloren gaan. Die Schöpfung is een geestelijk werk. Hoewel de religieuze achtergrond zeker niet met ieders opvatting zal stroken, gaat het om een persoonlijk verklaring van een creatief genie dat geheel is geworteld in de late achttiende eeuw die was vervuld van optimisme en vertrouwen. Als zodanig horen de vertolkingen een bijbehorend gevoel van het sublieme te ademen.Momenteel zijn er tenminste 33 complete opnamen van Die Schöpfung en gelukkig zijn de meeste daarvan redelijk acceptabel. De historische opname van Clemens Krauss valt om technische redenen vrij gauw af. Ook de veel recenter live BIS opname van Moshe Atzmon haalt het niet. Die klinkt zo overgoten met galm dat teveel energie en detail van de uitvoering verloren gaat. Om min of meer dezelfde reden moeten we Karajans tweede vertolking, ook live maar dan uit Salzburg schrappen. Verder kan ook beter de Amerikaanse vertolking van Robert Shaw worden vergeten. Weliswaar is het koor prachtig, maar het ontbreekt aan intensiteit en de solistengroep is erg zwak.Van de andere versies hebben de meeste wel iets om ze de moeite waard te maken. Leonard Bernsteins beide lezingen bijvoorbeeld bezitten heel wat deugden, met name zijn laatste – ook alweer live – vertolking op DG. Het is een heel sympathieke en eerbiedige uitvoering die bovendien beschikt over een der beste bassen: Kurt Moll in topvorm. Andere erg goede interpretaties leverden Georg Solti (zijn tweede uitvoering met o.a. Ruth Ziesak), Antal Dorati, James Levine, Rafael Frühbeck de Burgos en Rafael Kubelik.Bezien in het licht van zoveel grote namen en fraaie uitvoeringen bleek het erg moeilijk om de beste vijf te selecteren. Engels- of Duitstalig deed er daarbij minder toe omdat beide in wezen gelijkwaardig zijn al kent die Engelse versie wel zijn eigenaardigheden zoals de “soepel springende tijger”. Belangrijker was dat Haydns intenties zo dicht mogelijk worden benaderd, hoewel het bereiken van dat doel niet noodzakelijkerwijs hoeft te betekenen dat een “authentieke” aanpak daarvoor een absolute voorwaarde is.De Engelstalige versies worden aangevoerd door de EMI opname van Simon Rattle en de Oiseau Lyre registratie van Christopher Hogwood. Rattle’s benadering van het werk lijkt vooral te zijn gericht op vermijding van overdreven effecten. Het resultaat is in zijn beste ogenblikken een verklanking vol mooie details. Eentje daarvan is de fraaie manier waarop wordt voorbereid op de “Chaos” met een prachtig loopje van de klarinet. Elders brengt de zorg voor evenwicht en nuancering tal van ongewone momenten in de muziek naar voren. Niemand faseert het begin van het trio “Most beautiful appear” zo mooi subtiel als hij en zijn solisten reageren dienovereenkomstig. Elk van die solisten is trouwens voortreffelijk. Arleen Auger is in de grote, vrij snel genomen sopraanaria “With verdure clad” in volledige harmonie met de strijkers die een echo vormen van haar frasering waar het woord “plant” oplost in een lange coloratuur passage. David Thomas is magistraal in de schuimende golven en met de grote katten, net zoals Philip Langridge stralend ageert tijdens de schepping van de zon en de maan. Ook het koor is voortreffelijk; het is kenmerkend voor Rattle’s hele aanpak dat het zich even inhoudt aan het begin van de fuga “For He both heaven and earth” om het contrapunt te laten dansen. De negatieve kant van deze verder zo voortreffelijke medaille is dat het nu in het werk wat ontbreekt aan een transcendentaal karakter. Te veel is het resultaat net iets te vertrouwd, te intiem, soms misschien ook iets te weinig emotioneel.Christopher Hogwood heeft getracht om de klank van de Weense uitvoeringen waarover Haydn de supervisie had te herscheppen nadat hij de orkestratie had uitgebreid. Daarom gebruikt hij een orkest van 120 musici en een koor van 80 leden plus de door Haydn geautoriseerde Engelse tekst. Het resultaat is prachtig. Het orkest verspreidt een warmte en een homogeniteit die aan de andere versies ontbreekt en de omvang komt overeen met de krachten die Karajan inzet, echter zonder het moderne gewicht met zich mee te brengen. Het koper schettert niet, het mengt hier prachtig. Dit maakt dat de “Uitbeelding van de chaos” uniek klinkt, zeker ook omdat Hogwood Haydns aanduiding serieus neemt en dat koper gestopt laat spelen. Elders dragen de oude trombones en de contrafagot nadrukkelijk het hunne bij aan het bijzondere karakter van het geheel. Het gebruik van een jongenskoor verleent de koorpartijen een briljant karakter, hoewel het continentale geluid van de Tölzer Chorknaben te prefereren is boven het typisch Engelse geluid. Maar ook verder is de koorzang prachtig met een stevige attaque en heel zuiver. De belangrijkste reserve jegens Hogwoods aanpak is dat deze bij alle waardevolle vernieuwing niet erg avontuurlijk klinkt. De tempi zijn aan de veilige kant, alles valt keurig op zijn plaats maar het ontbreekt wat aan de zuivere flair waartoe de nieuwe geluiden hadden kunnen inspireren. Het lijkt wel of dat zijn weerslag heeft gehad op de solisten, die heel mooi en stijlvol zingen, maar die er niet in slagen om de tamelijk overdreven voorzichtige benadering te compenseren. Niettemin weren vooral de heel helder zingende Emma Kirkby en de mild getimbreerde Anthony Rolfe Johnson zich overtuigend.Komen we aan de beste onder de Duitstalige opnamen. Neville Marriners eerste opname uit 1980 heeft niets aan frisheid ingeboet. Zijn streven was er kennelijk om gericht om de maar al te vaak heersende zwaarwichtige aanpak van het werk lichter te maken. Zijn koor is klein en zijn ook niet zwaar bezette orkest speelt met de nuancering die uit de kamermuziek vertrouwd is.Als resultaat beschikt deze verklanking over een energie, een glans en een frisheid die moeilijk te overtreffen zijn. Een dergelijk ongeaffecteerd professionalisme laat het werk bijna moeiteloos klinken en er is vrijwel voortdurend gelegenheid om details mooi te laten uitkomen. Maar weinig koren evenaren de behendigheid die wordt getoond in “Stimmt an die Saiten” of “Vollendet ist das grosse Werk” met zoveel precisie en finesse.Ook het orkest speelt met een lenigheid die ontbreekt aan de meer ouderwetse uitvoeringen. Maar daar staat tegenover dat het orkest nu haast te licht is, waardoor vooral de intieme nummers prachtig slagen, maar de grote momenten aan de baskant wat ondervoed zijn.Een van de grote vreugden van Marriners vertolking is de inbreng van sopraan Edith Mathis. Ze is hier op haar best, heel stralend en bekoorlijk te horen. Ook Aldo Baldin is meer dan competent, maar Dietrich Fischer-Dieskau is hier eigenlijk de primus inter pares. Zijn gamma aan vocale kleuren en woordnuancen werpt een nieuw licht op menige passage. Alleen al ter wille van hem en zijn inbreng is dit een opname om te koesteren. Het is overigens ook de ideale keus voor iemand die prijs stelt op een mengeling van oude gravitas en nieuwe gratie.Sinds deze in 1969 op lp uitkwam, hebben de critici de intensiteit en de schoonheid van de solozang in Herbert von Karajans uitvoering geprezen. Ruim dertig jaar later blijkt dit nog een waarmerk te zijn, niet in het minst omdat het blijkt te gaan om een van Fritz Wunderlichs laatste opnamen; hij zingt de aria’s van Uriel heel briljant en kwikzilverachtig en Werner Krenn moest later de recitatieven aanvullen. Maar Wunderlich is niet de enige geweldige solist. Walter Berry is een voortreffelijke Rafael in zijn pre-Darwinistische relaas over de schepping met meer resonans, maar mogelijk wat minder intelligentie dan Fischer-Dieskau, die hier als Adem optreedt. Maar het allerfraaist is Gundula Janowitz. Het is nauwelijks mogelijk om zich voor te stellen dat haar soli nog crèmeachtiger en serener kunnen worden gezongen.Ook Karajan zelf was heel geïnspireerd en hij ontketent een intensiteit die tot de laatste maat wordt volgehouden. Maar weinig dirigenten slagen erin om de vaart te houden in een koor als “Stimmt die Saiten” zodat wanneer de spanning op zijn hoogtepunt is in de pauze een paar seconden voor het einde, de emotionele spanning koortsachtige hoogte bereikt. Bij de machtige kooruitbarsting van “Und es ward Licht” moet de studio ongeveer uit zijn voegen zijn gebarsten.Het enige bezwaar is eigenlijk dat blijkbaar zoveel aandacht aan de zang is besteed dat de orkestrale kleuren niet steeds goed uit de verf komen. Maar aan orkestrale kracht ontbreekt het allerminst; de toonkwaliteit tendeert naar het massieve met aangehouden fermaten en fortissimi als oceaangolven. Niettemin is en blijft dit de beste van de uitvoeringen in oude gravitas stijl met gebruikmaking van een volledig symfonie orkest en een groot koor waarin het oratorium in essentie vanuit 19e eeuws perspectief wordt bekeken. Jammer alleen dat twee kleine coupures zijn aangebracht in no. 30 en 32. Een prachtig voorbeeld van hoe dat was en dus warm aanbevolen.Lang niet naar ieders smaak zal de eerste verklanking van Nikolaus Harnoncourt zijn. Maar veel anderen raken ook in dit werk terecht in zijn ban. Harnoncourt doet dit met een orkest dat in de oorspronkelijke kleine bezetting speelt zoals dat in de in 1800 gedrukte partituur staat. Jonge en frisse stemmen domineren, met name in het alert reagerende Schönberg koor, maar ook in de persoon van de solisten Edita Gruberova, Josef Protschka en Robert Holl. De geringe hoesbijdragen in deze live uitvoering deren nauwelijks.In muzikaal opzicht revancheert Harnoncourt zich met zijn tweede, prachtig tot in kleine details uitgewerkte opname uit 2003 eindweegs, maar niet geheel. Het drama krijgt meer ruimte dan de mystiek. Koor en orkest leveren uitstekende, stijlvolle prestaties en bij de goed contrasterende solisten is de sopraan uitblinkster, terwijl de bariton wel een nobele en sympathieke uitbeelding van het rijke Raphael karakter geeft. Nogal bezwaarlijk – zeker bij herhaalde beluistering - is het aandeel stoorgeluiden (gekuch, geschuifel) in de Weense Musikverein.Uitgebracht bij gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Archiv label van Deutsche Grammophon bedrijft John Eliot Gardiner hier authentieke uitvoeringspraktijk op een onverwacht grote schaal. Waarschijnlijk mee op grond daarvan zijn de tempi wat langzamer dan we van hem gewend zijn, gelukkig zonder dat het ten koste gaat van de helderheid en de detailtekening. Wel heel typisch is natuurlijk dat hij voor een uitgesproken dramatische aanpak kiest. Maar hij is ook heel expressief en hij weet onopvallend de hoogtepunten uit het scheppingsverhaal te onderstrepen. Gardiner slaagt er niet steeds in om de ontspannen vreugde van Weils frisse en levendige versie te evenaren, maar de opwinding en de kracht van Haydns inspiratie zowel als de lyrische schoonheid daarvan zijn bij hem in heel goede handen. Het Monteverdi koor zingt met virtuoze helderheid en op de precisie van de ensembles valt niets aan te merken. Ook de solisten zijn in wezen voortreffelijk, al lijkt de zilveren sopraan van Sylvia McNair wat ingehouden te klinken.Enigszins verrassend eindigt Bruno Weil zo ongeveer op de toppositie. Zijn verklanking heeft iets onweerstaanbaars. Zeker, er zitten rafeliger randjes aan dan bij Karajan en zelfs dan bij Hogwood. Weil gebruikt een veel kleiner orkest dan Hogwood omdat hij uitgaat van de eerste uitvoeringen, voordat Haydn de orkestbezetting herzag. Maar dat wordt hier enigszins slim gecompenseerd door wat galm aan het geluid mee te geven in de opname.Het koor is geweldig. De jochies uit Tölz geven contouren aan hun geluid mee die de ritmen extra veerkracht verlenen en die de koren een extra dosis verve meegeven. Ook aan felle dramatische accenten ontbreekt het niet. De tempi van de koren zijn over het geheel snel, maar het koor reageert aangepast virtuoos. De solisten zijn allen van uitstekend kaliber. Ann Monoyios is zeker gelijkwaardig aan al haar illustere voorgangsters en verleemt een vocale beheersing en verbeeldingskracht aan de sopraanaria’s die gewoon geweldig is. Haar vertolking van “Nun beut die Flur” is uitermate subtiel. Harry van der Kamp is ook superieur, eerst als Rafael, daarna ook als Adam. Hij beschikt over een rijke stem, net als Fischer-Dieskau met een groot kleurpalet. Jörg Herings tenor is een lichte, wendbare stem die precies past in de frisheid van de hele vertolking.Het orkestrale detail dat fraai door Bruno Weil naar voren wordt gebracht, is heel fraai en kenmerkend voor de beste “authentieke” vertolkingen. Er wordt hier een rijk gamma aan orkestrale kleuren getoond waar Haydn wel bij vaart. De dominante stemming van deze uitvoering is opgetogen. De grote koren zijn schitterender dan bij Hogwood en rivaliseren met Karajan in vaart; maar Weil vergeet geen moment dat het om een 18e eeuws en niet om een 19e eeuws werk gaat en dat het niet Haydns bedoeling was om Gods alomtegenwoordigheid aan te tonen in Die Schöpfung maar om die te eren. In menig opzicht is dit derhalve de eerste keus vanwege de getoonde integriteit, frisheid en zorg voor detail. Bijvoorbeeld de hoorbaarheid van de fortepiano continuo, zelfs in de tutti. Dat alles maakt dat men veel moois voor het eerst lijkt waar te nemen.
Conclusie
Wat de Engelstalige versies betreft, is de keus eenvoudig: Rattle (EMI) voor een min of meer traditionele aanpak en Hogwood (Oiseau Lyre) voor een authentieke. Bij de Duitstalige opnamen ligt dat iets moeilijker. Daar gooien Karajan (DG 1), Marriner (Philips) en Bernstein (DG) de hoogste ogen in de traditionele sector en Weil (Sony) en Gardiner (Archiv) in de authentieke. Er zijn genoeg goede argumenten om Gardiner te verkiezen.
Discografie
Duitstalige versie
Edith Mathis, Christoph Prégardien, Harald Stamm met het Berlijns Hogeschoolkoor en het Wereld symfonie orkest o.l.v. Moshe Atzmon. BIS CD 500.493 (2 cd’s). 1990
Teresa Seidl, Christian Elsner, Michael Volle met het Krakau filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Roland Bader. Laser 24417 (2 cd’s).
Judith Blegen, Lucia Popp, Thomas Moser, Kurt Ollmann, Kurt Moll met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Leonard Bernstein. DG 453.031-2 (2 cd’s). 1987
Judith Raskin, Alexander Young, John Reardon, de Camerata singers en het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 47560 (2 cd’s). 1966
Ljuba Orgonasova, Joan Rodgers, John Mark Ainsley, Eike Wilm Schulte, Per Vollestad, het Gulbenkian koor en het Orkest van de XVIIIe eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 446.073-2 (2 cd’s). 1994
Helena Döse, Lucia Popp, Werner Hollweg, Benjamin Luxon, Kurt Moll met het Brighton festival koor en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Antal Dorati. Decca 443.027-2, 458.325-2 (2 cd’s). 1976
Elisabeth Grümmer, Josef Traxel, Gottlob Frick, het koor van de St. Hedwigskathedraal en het Berlijns symfonie orkest o.l.v. Karl Forster. EMI 762.595-2 (2 cd’s).
Helen Donath, Robert Tear, José van Dam met het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. EMI 569.343-2, Classics for pleasure CFPD 4444 (2 cd’s). 1977
Donna Brown, Sylvia McNair, Caroline Stormer, Michael Schade, Gerald Finley, Roger Gilfry, het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. DG 449.217-2 (2 cd’s). 1996
Helen Donath, Adalbert Kraus, Kurt Widmer met het Zuidduits madrigaalkoor en het orkest van het Ludwigsburg festival o.l.v. Wolfgang Gönnenwein. Fono Dur 115.596-2 (2 cd’s).
Edita Gruberova, Josef Protschka, Robert Holl met het Schönberg koor en het Weens symfonie orkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 0630-10026-2, 2292-42682-2 (2 cd’s). 1986
Dorothea Röschmann, Michael Schade, Christian Gerhaher, het Arnold Schönberg koor en Concentus Musicus, Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Harmonia Mundi 82976-58340-2 (2 cd’s). 2003
Mimi Coertse, Julius Patzak, Deszö Ernster met de Wiener Singverein en het orkest van de Weense Volksopera o.l.v. Jascha Horenstein. Carlton 30371-0008-7 (2 cd’s). 1952
Wilma Lipp, Christa Ludwig, Murray Dickie met de Wiener Singverein en het orkest van de Weense Volksopera o.l.v. Jascha Horenstein. Fono C 30371-00087-2 (2 cd’s). 1952
Agnes Giebel, Waldemar Kmennt, Gottlob Frick met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum. Philips 446.175-2 (2 cd’s). 1966
Branisteanu, Margaret Marshall, Eric Tappy, Philippe Huttenlocher, Kurt Rydl met het Suisse romande omroep- en Pro Arte koor en het kamerorkest Lausanne o.l.v. Armin Jordan. Erato 4509-95598-2 (2 cd’s).
Gundula Janowitz, Christa Ludwig, Fritz Wunderlich, Werner Krenn, Dietrich Fischer-Dieskau, Walter Berry, Wiener Singverein en Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 435.077-2, 449.761-2 (2 cd’s). 1966
Edith Mathis, Ann Murray, Francesco Araiza, José van Dam, de Wiener Singverein en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 410.718-2 (2 cd’s). 1982
Ruth Werner, Heidi Riess, Peter Schreier, Theo Adam met koor en symfonie orkest van de Berlijnse omroep o.l.v. Helmut Koch. Berlin Classics 9115-2 (2 cd’s). 1974
Trude Eipperle, Julius Patzak, Georg Hann met koor en orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Clemens Krauss. Fono PH 5029/30, Preiser 90104 (2 cd’s). 1943
Margaret Marshall, Lucia Popp, Vinson Cole, Gwynne Howell, Bernd Weikl met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. Orfeo C 150.852-2 (2 cd’s). 1984
Krisztina Laki, Neil Mackie, Philippe Huttenlocher, Collegium vocale Gent en La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuyken. Accent 58228/9 (2 cd’s). 1982
Kathleen Battle, Gösta Winbergh, Kurt Moll met het Stockholms omroep- en kamerkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. DG 445.584-2 (2 cd’s). 1987
Edith Mathis, Catherine Denley, Aldo Baldin, Dietrich Fischer-Dieskau en koor en orkest van de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 416.449-2 (2 cd’s). 1980
Barbara Bonney, Edith Wiens, Hans Peter Blochwitz, Olaf Bär, Jan-Hendrik Rootering met koor en orkest van de Südwestfunk Stuttgart o.l.v. Neville Marriner. EMI 754.038-2 (2 cd’s).
Edith Schmid, Max Emanuel Cencic, Beuer, Ernst Jankowitsch met het Chorus vienensis en het orkest van de Weense Volksopera o.l.v. Peter Marschik. Cap 60065 (2 cd’s).
Lynne Dawson, Neil Rosenshein, John Cheek met het Minnesota chorale en het St. Paul kamerorkest o.l.v. Joel Revsen. Albany AR 005/6 (2 cd’s).
Christine Schäfer, Michael Schade, Andreas Schmidt met de Gächinger Kantorei en het Bach collegium Stuttgart o.l.v. Helmut Rilling. HV CD 98938 (2 cd’s). 1993
Norma Burrowes, Sylvia Greenberg, Rüdiger Wohlers, James Morris met het Chicago symfonie orkest en –koor o.l.v. Georg Solti. Decca 430.473-2 (2 cd’s). 1981
Ruth Ziesak, Herbert Lippert, Rainer Pape, Anton Scharinger met het Chicago symfonie orkest en –koor o.l.v. Georg Solti. Decca 443.445-2 (2 cd’s). 1993
Ann Monoyios, Jörg Hering, Harry van der Kamp, het Tölzer Knabenchor en Tafelmusik o.l.v. Bruno Weil. Sony 57965 (2 cd’s). 1993
Engelstalige versie
Emma Kirkby, Anthony Rolfe Johnson, Michael George en het New College koor Oxford en koor en orkest van de Academy of Ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 430.397-2 (2 cd’s).
Arleen Auger, Philip Langridge, David Thomas en het Birmingham symfonie orkest en –koor o.l.v. Simon Rattle. EMI 754.159-2 (2 cd’s).
Heidi Grant Murphy, Dawn Upshaw, Jon Humphrey, James Michael McGuire, John Cheek, kamerkoor en het Atlanta symfonie orkest o.l.v. Robert Shaw. Telarc 80298 (2 cd’s).
Heather Harper, Robert Tear, John Shirley-Quirk, het King’s College koor en de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. David Willcocks. HMV Classics HMVD 572.764-2 (2 cd’s).