HOLST: THE PLANETS
Astrologie en muziek kunnen heel goed samengaan en zelfs tot een meesterwerk leiden, zoals het cultwerk van Gustav Holst illustreert. Met een opmerkelijk grote verbeeldingskracht worden de zeven begin 20e eeuwse planeten (zonder de aarde!) in narcotiserende klankgolven uitgebeeld. Geen wonder dat de bewuste orkestsuite een melkwegstelsel vol sterdirigenten aantrok.
Achtergronden
“Als regel bestudeer ik alleen dingen die muziek voor me suggereren… onlangs suggereerde het karakter van elke planeet me veel en ben ik me nader in de astrologie gaan verdiepen.” Gustav Holsts bekende verklaring over het ontstaan van The Planets was een geveinsde halve waarheid. De meeste dingen die hij bestudeerde, suggereerden inderdaad muziek voor hem, dus was het logisch dat zijn astrologische bemoeienissen een compositie zouden inspireren. Maar waarom richtte hij zich op de astrologie?Holst was een uitermate onorthodox iemand. Als kind was hij sterk beïnvloed door zijn stiefmoeder. Zij was aanhangster van de theosofische gedachtewereld, die leerde dat het heil schuilt in het redden van “de archaïsche waarheden die de basis van alle godsdiensten vormen”. De studie van de Indiase cultuur en filosofie werd aangemoedigd in het geloof dat dit de oudste en dus de zuiverste bron van wijsheid was. De beweging wekte ook opnieuw belangstelling voor esoterische kwesties als schedelleer en astrologie.Toen hij eind dertig was had Holst nog maar een bescheiden aanzien als componist. Het was voornamelijk gebaseerd op symfonische gedichten en koorwerken die waren vervuld van zonderlinge harmonische en ritmische effecten. Hij had een voorkeur voor toonzettingen van door hemzelf uit het Sanskriet vertaalde teksten. Zijn keuze van onderwerpen stond duidelijk succes in de weg: het ene na het andere ambitieuze werk haalde het niet.The Planets kan worden beschouwd als Holsts meest briljante en inventieve orkestwerk. Het werd geïnspireerd door de buitenmuzikale belangstelling van de componist. Een vriend introduceerde de astrologie bij hem en dat was de vonk die leidde tot het scheppen van een zevendelig symfonisch gedicht waarin elk van de toen bekende planeten muzikaal wordt beschreven.The Planets kwam tenslotte voort uit een ernstige crisis op het punt van zelfvertrouwen. In 1912 begon Holst literatuur te bestuderen van de Engelse pionier op astrologisch gebied Alan Leo. Trouw aan zijn theosofische beginselen hoopte hij hierdoor meer inzicht in zijn eigen karakter en toekomst te krijgen en een verklaring te vinden voor zijn gebrek aan succes. Toen kwam in februari 1913 de première van zijn The cloud messenger. Het was een flop. Holst die dacht dat het zijn beste werk tot dan toe was, schreef aan een vriend: “de hele kwestie in een klap voor me. Ik heb schoon genoeg van muziek, vooral van die van mezelf.”Daar had het bij kunnen blijven, ware het niet dat een van de toenmalige rijke concertpromotors intervenieerde: Balfour Gardiner. Gardiner was zelf een onconventionele en avontuurlijke componist en herkende zeker een verwante ziel in Holst. Zich ervan bewust hoezeer Holst van streek was door het wansucces van The cloud messenger nodigde Gardiner Holst uit voor een gezamenlijke vakantie in Spanje. Ook de componist Arnold Bax en diens broer Clifford werden uitgenodigd. Het was een vakantie die verstrekkende gevolgen had voor Holst. Van nature een gesloten en serieus iemand, raakte hij verzeild in een groepje vrolijke en lawaaierige mannen en genoot van de spontane en ongedwongen discussies onder de invloed van alcoholica; het plaatselijke drankje verdad moet een verrassing zijn geweest voor iemand die van huis uit vegetariër en geheelonthouder was. Clifford Bax en Gustav Holst werden goede vrienden en ontdekten een gemeenschappelijke belangstelling voor astrologie. Clifford bood welwillend zijn hulp aan en gaf aanmoediging en zo kwam Holst terug van vakantie met een gevoel van welzijn en optimisme.In mei 1914 begon hij tenslotte aan het werk dat hemzelf en de Engelse muziek weer op de internationale landkaart bracht. Het zelfvertrouwen en de uitbundigheid van The Planets weerspiegelen duidelijk de heilzame effecten van Holsts Spaanse vakantie. Een andere inspiratiebron was zijn recente kennismaking met Stravinsky’s Sacre du printemps, Hij had namelijk de eerste Londense uitvoering op 29 mei 1913 bijgewoond. De invloed van de Sacre en Petroesjka is te horen in respectievelijk Mars en Jupiter.Al voordat het werk af was (tegen het einde van 1916) toonde hij Gardiner de partituur in staat van wording. Gardiner was vooral onder de indruk van Neptunis en probeerde om de componist Peter Warlock over te halen om dat deel in te lassen in een gepland seizoen met opera’s en concerten. Maar daar kwam niets van terecht. Toen kwam in 1918 het nieuws dat Holst zou worden uitgezonden om gedemobiliseerde troepen te gaan onderrichten. Dat spoorde Gardiner tot een genereus gebaar aan.Kort voordat hij zou worden uitgezonden verscheen Holst met grote ogen en buiten adem op de drempel van het kantoor van de nog jonge dirigent Adrian Boult: “Goede genade, Balfour Gardiner heeft me een geweldig afscheidscadeau gegeven. Het bestaat uit de Queen’s Hall en het volledige Queen’s Hall orkest dat zondag over een week de hele ochtend ter beschikking staat. Dus gaan we The Planets doen en u moet dirigeren.” Zo werd het nu eens turbulente, dan weer melancholieke werk 29 september na een repetitie van minder dan twee uur voor de eerste keer tijdens een half privé concert uitgevoerd. Het resultaat was een verrassend groot succes. Mogelijk deels als uitdrukking van de collectieve emoties van een volk zo vlak na het einde van de 1e Wereldoorlog. Luisterend naar Mars hoorde men nog het oorlogsgeweld aan de Somme en bij Paschendaele. Het publiek, ook gedesillusioneerd over de weliswaar gewonnen oorlog, doch treurend om de vele slachtoffers verlangde naar een frisse, nieuwe maar ook goed begrijpelijke stem en gaf een staande ovatie.Holsts astrologische studies hadden directe invloed op het karakter van The Planets. Venus, the bringer of peace heeft duidelijk niets te maken met de Romeinse godin. Volgens de omschrijving van astroloog Alan Leo schept Venus “ordelijke harmonieuze beweging…overal ontstaat orde uit wanorde, harmonie uit disharmonie”. Op dezelfde manier vertegenwoordigt Mercury, the winged messenger “de zilveren geheugenstraat waaraan de kralen zijn geregen die de persoonlijkheden tijdens hun aardse leven vertegenwoordigen.” Holst beeldt dat levendig uit met behulp van een glinsterend ritme op één hoge noot die over en weer gaat tussen de violen en het klokkenspel. En de associatie van Saturnus met de oude dag is heel perceptief.Maar uit praktische overwegingen moest de programmatische basis van The Planets liefst geheim worden gehouden. In 1917 waren namelijk de boeken van Alan Leo, die zo inspirerend waren geweest voor de componist, op grond van de ‘Vagrancy Act” waarin werd verklaard dat alle astrologen “gewone dieven en vagebonden” waren, verboden. Onder die omstandigheden moest Holst het werk voor zichzelf laten spreken. Gelukkig doet het er ook nauwelijks toe of de luisteraar bekend is met de astrologische achtergrond. De razernij en dreiging van Mars dat volgens de componist unpleasant and terrifying moest klinken, de balsem van Venus, de zwierige stoeipartij uit Uranus en al de andere delen worden alle levendig afgebeeld in Holsts scherp omlijnde, vol vertrouwen geschreven muziek, die bovendien prachtig is georkestreerd. Jupiter, met als bron de patriottische hymne I vow to thee my country, is in de angelsaksische wereld vermoedelijk het bekendste deel.The Planets is niet louter een virtuoos showstuk. Mars met zijn krachtige 5/4 ritmen bevat niet louter agressief lawaai, maar ook klaaglijk geluid van de strijkers en onzinnig bravoure vertoon van het koper. Aan het andere eind van de scala staat Neptune. Holst mag hier wel hebben aangedrongen op een “dode toon”, maar er is veel zorg nodig om de ingehouden, maar prachtige dissonanten effectief te maken voordat het achter het koor-of-afstand optreedt met alle gevaren van dien voor zijn rol. De ideale uitvoering moet levendig gekarakteriseerd zijn en volledig recht dien aan de best intense schoonheid van de partituur.Overigens: wie voor het eerst naar dit werk luistert, zal soms een déja vu gevoel krijgen want het werk is vaak elders geciteerd en geplunderd.
De opnamen
Gelukkig zijn slechts weinig van de ruim vijfenveertig opnamen in technisch opzicht inferieur, al overtuigen oudere opnamen vaak minder dan de nieuwere en heeft de lezing van Boughton duidelijk te lijden onder de per definitie wazige Nimbus klank. Maar teveel vertolkingen van het werk zijn weliswaar efficiënt maar ongeïnspireerd. Andrew Davis’ versie op Teldec is over het geheel smaakvol en mooi geregistreerd, maar zijn aandacht voor details is overdreven pietluttig en uiteindelijk prozaïsch. Idem met nuancen verschil in soms respectabele, maar net niet ideale uitvoeringen bij veel anderen als Bernstein, Goodman, Judd, Leaper, Levi, Levine, Litton, Loughran, Maazel, Marriner, Mata, Mehta, Ormandy, Pople, Sargent, Seaman, Serebrier, Simon, Slatkin, Svetlanov en Tomita die bij eerste selectie afvallen.Onverwacht wordt de latere DG opname van Karajan ontsierd door erg slordig orkestspel. Jammer, want de vertolking bevat op zichzelf interessante momenten, maar zijn eerdere Decca opname, waarin het Weense orkest dit werk als het ware ontdekte, is veruit verkieslijk: heel persoonlijk, zeldzaam gespannen, vol magnetische aantrekkingskracht en orkestspel met een combinatie van glans en frisheid. Stokowski’s versie wordt op voorspelbare wijze gedeclasseerd omdat de dirigent het weer niet kon nalaten om aan de orkestratie te knoeien. Soms zijn ook de technici de schuldigen. William Steinbergs verder heel goede uitvoering klinkt vermoeiend schetterig, James Judds intelligent gedirigeerde Denon versie bevat ongelijkmatige geluidsniveaus en zijn vertolking is niet verleidelijk genoeg om dat te compenseren. Rattle’s intelligent gedirigeerde EMI versie klinkt beter, maar niet duidelijk genoeg. Er zijn sfeervolle momenten, met name in Venus en Mercurius, maar in Jupiter mankeert het aan vaart en gloed. Een tegenvaller. Ook Previn valt om deze reden af. De Naxos opname van Leaper bevat een te tamme Planets, maar is nog interessant vanwege de charmante aanvulling: de Suite de ballet.Ooit, in 1971, vestigde de opname van Mehta een nieuwe standaard op geluidsgebied, de verdoeking op cd maakt dat niet meer waar met een scherpe klank en veel bandruis. Colin Davis is dreigend snel in Mars met barbaarse accenten van het koper. De klankproductie van de Berlijners is wat te overdadig in Venus en Saturnus, het koper is nogal dominant in Uranus, maar het ergst stoort in deze weinig subtiele verklanking de galm. Aan dat euvel lijdt de versie van Mackerras in nog sterkere mate.Dan de beteren.Roy Goodman wordt meer geassocieerd met de barokpraktijk dan met de moderneren. Hij laat het New Queen’s orkest spelen op instrumenten die aan het begin van de 20e eeuw in zwang waren. Fel al dit deel klinkt, gaat er toch wat weinig dreiging uit van Mars. Venus bevat een fraaie, fijnzinnige hoornsolo en luchtige fluiten, ook in Mercurius blinken de houtblazers uit, Jupiter begint lichtvoetig en de strijkers articuleren puntig (dankzij de darmsnaren?). In Saturnus klinkt het begin mild en treffend en komen de pauken in de climax prachtig tot hun recht. De grinnikende fagotten aan het begin van Uranus herinneren aan Dukas’ Tovenaarsleerling. Vernon Handley brengt het een eind in de competitie, maar valt tenslotte om diverse redenen af. Hij gaat zorgvuldig en gedegen te werk, te beginnen met een sinistere Mars; Jupiter bezit passende noblesse, Saturnus is melancholiek. Maar Venus is eerder warmbloedig dan sensueel, Mercurius nogal onscherp en het koor in Neptunis is wat wankelmoedig, gek genoeg lijkt het Royal philharmonic orkest niet zo goed thuis in de muziek en het orgel klinkt erg tam. Hickox is geëngageerder. Mars is bij hem enorm meeslepend – de razend scherpe inbreng van het koper is een genot voor het oor – en zijn Jupiter is ideaal omdat zowel de vaart van de dans als de noblesse van de grote melodie zo fraai uit de verf komen. Er zijn best een paar minpuntjes, meestal een kwestie van smaak. In Saturnus bijvoorbeeld voert Hickox naïef het tempo naar de felle climax toe op, waarmee hij het gevoel van meedogenloze verschrikking dat Boult zo meesterlijk realiseert, ondermijnt. Neptunis ontbreekt het wat aan magie en de houtblazers intoneren niet zuiver aan het begin; het koor, competent als het is, klinkt niet erg etherisch. Maar de geluidskwaliteit is heel goed.Solti’s verklanking op Decca is met alle inherente helderheid en ritmische precisie een voorbeeld hoe het beter kan. Van hem doet het gerucht de ronde dat hij voordat hij aan zijn opname begon eerst naar de opname van de componist uit 1926 luisterde. Mars klinkt op het scherp der snede is een uiterst snel tempo; Solti’s directheid in Jupiter is zeker boeiend (met prachtige trompetten) met verder een roodgloeiende grote melodie vol karakter. In het langzaam genomen Saturnus wordt de klank bewust wat schraal gehouden, maar de aanpak is heel precies, terwijl in Neptunis de kilte des te treffender is omdat de pianissimi zoveel spanning bezitten.In de topgroep stuiten we allereerst op de opname van Holst zelf. Zijn dochter Imogen waarschuwde altijd dat deze EMI versie niet als al te authentiek moest worden beschouwd. Hij bevat meer van de oorspronkelijke orkestratie dan Holsts vroegere akoestische opname op Pearl, maar de klankbalans is erg gecomprimeerd en de basinstrumenten domineren wel heel nadrukkelijk. In dat opzicht is de eerste opname beter. Zodoende klinkt Mercurius ondanks het vlot-vloeiende tempo duister aan het begin. Er treden ook uitglijers op in de uitvoering – onvermijdelijk in de dagen voordat eenvoudige correctie mogelijk was, met name in Mars en storender nog slecht ensemble in Uranus. Niettemin is het geheel zeker het aanhoren waard. Mars gaat in razend tempo – het snelst in de plaatgeschiedenis – en klinkt erg virtuoos. Er is wat prachtig solospel van viool en hoorn in Venus, waarvan Holst het coda erg traag neemt alsof hij nog wil genieten van de orkestratie.Saturnus ademt en sfeer van strenge grandeur, maar heeft alleen een jachtig slot (mogelijk omdat het deel anders niet op een 78t. plaatkant paste). Wat bovenal opvalt is het gevoel voor ritme dat de componist/dirigent toont. Jupiter bezit een heel veerkrachtige tred en het lukt Holst om de dansepisode een soort zwier te verlenen dat niet al te landelijk aandoet. Een soort verplichte luisteroefening. Het doet genoegen te merken dat John Eliot Gardiner de goede zaak van zijn oudoom Balfour even succesvol bepleit in zijn opname van The Planets. De koppeling met Graingers The warriors is bovendien heel aantrekkelijk. Mars gaat in hetzelfde nogal langzame tempo als bij Boult, maar de frasering is hier wat minder treffend. Een probleem met Gardiner is vaak, dat hij te strak de teugels in handen wil houden, dat hij deze niet wat wil laten vieren als het ensemble enthousiast wordt. Ritmen kunnen wilder, vrijer; de versnelde polsslag volgend op de vioolsolo in Venus klinkt niet spontaan, maar zelfbewust. De kruis accenten in Jupiter en meer nog in Uranus worden geplet en laatstgenoemd deel wordt ontdaan van charme en klinkt nu haast boosaardig. Toch klinken de extroverter delen als Jupiter hier behoorlijk uitgelaten na een wat wild begin en Uranus met de sprankeling van een scherzo verder mooi. Maar er zijn meer prachtige momenten, zoals aan het eind van Jupiter dat heel opgewekt klinkt met juichende hoorns in de dansepisode.. De grote melodie wordt zodanig gefraseerd dat hij echt zingt. Maar in de recapitulatie is weinig meer over van die vrolijkheid. Het koor aan het eind van Neptunis is ideaal in balans gebracht. Over de hele linie is sprake van een vertolking onder hoogspanning met veel panache en gevoel voor sfeer en kleurIn 1987 toen de opname van Dutoit voor het eerst uitkwam, werd deze als de beste van het onderhavige werk geprezen. Nog steeds maakt deze versie terecht aanspraak op die toppositie. Ondanks een paar al te gladde momenten bevat deze lezing talloze effectieve en verrassend mooie momenten. Mars is passend agressief en het koper voegt iets snauwends aan de klank toe. Venus klonk zelden lyrischer en verleidelijker en begint met een prachtige hoornsolo; de verlokking wordt dra voltooid door een prachtige inbreng van de hobo als deze quasi afdaalt over de wiegende harpaccoorden. Dutoit neemt de tijd voor dit deel en maakt dat men ieder gevoel voor de muzikale polsslag kwijtraakt maar dat men zich graag overgeeft aan de hedonistische geneugten van de orkestklank. Het super Franse Canadese orkest speelt voortdurend uitermate gepolijst. De strijkers klinken heel fluwelig in de mildere gedeelten en heel broos en efficiënt in bijvoorbeeld het essentieel meedogenloze Mars. Er zijn ook wel wat minpuntjes. Dutoits neiging om langzame tempi te kiezen, doet tekort aan de effectiviteit van Mercurius: de arabesken van de houtblazers die de verwachtingsvolle stilte van het aangehouden strijkersaccoord moeten storen, klinken al te weloverwogen. Ook de overigens prachtig kille Saturnus wordt dermate uitgerekt dan de begrafenisprocessie van het koper ieder gevoel van frasering verliest. Jammer ook, dat soms details versluierd zijn of geheel verloren gaan. In alle uitbundigheid van Jupiter zijn de pauken te zwak, alleen in de ff climax van de grote melodie komen ze duidelijk door. Het uitgesproken gevoel voor stemming, ritme en kleur dat Dutoit met name ook in zijn prachtige Ravelvertolkingen toonde, komt hier prachtig te pas. Maar al met al is dit een uitvoering die in hoogglans is gepolijst en die profiteert van de beste digitale opnametechniek.Hoewel Adrian Boult de première van The Planets verzorgde, zou het erg naïef zijn om een van zijn vier opnamen het predikaat “definitief” te geven. Een ding is wel zeker: van die vier is de EMI opname die er ere van de 90e verjaardag van de dirigent werd gemaakt, de interessantste. Het gaat om een heel persoonlijke interpretatie, te beginnen met een erg langzame Mars: maar dit deel klinkt zo regelmatig van ritme, zo kernachtig en dramatisch gefraseerd dan het ondanks alles diepe indruk maakt. De tempi in de overige delen zijn conventioneler, soms zelfs wat aan de vlotte kant. Venus bezit een eb en vloed waardoor een passie wordt onthuld, waaraan het vaak mankeert. Mercurius is lichtvoetig en briljant met zijn voortdurende kleurwisselingen. Jupiter bezit een luchtige, aanstekelijk werkende ritmische impuls en de grote melodie wordt opvallend vloeiend, maar met zelfverzekerde noblesse gespeeld. Boult was bekend vanwege zijn structuurbesef; zijn directie is steeds doelmatig en hij weet de climax uit elk deel prachtig op te bouwen. Hij verleent zelfs Neptunis dat geen climax bevat een gevoel van aankomst bij de eerste verschijning van de vioolmelodie gewoon door de aanwijzing van Holst te volgen om een gelijktijdig crescendo en diminuendo te geven aan de hoge G van het koor om zo een klankhalo te scheppen. Natuurlijk helpt het prachtige orkestspel en de van origine analoge opname kan er nog best mee door.O ja, dat koor in Neptunis is weliswaar heel belangrijk, maar nu ook weer niet zo doorslaggevend dat het per se moest worden vermeld in de discografische opsomming. In zijn tweede opname uit Berlijn voegde Rattle nog werken van andere componisten over later ontdekte planeten en planetoïden toe. Best interessant en fraai gedaan, maar niet alleenzaligmakend.
Conclusie
Tenslotte is het makkelijker dan het lijkt bij een eerste confrontatie met zoveel opnamen van naam en reputatie om een paar der besten aan te wijzen: dat zijn Boult (EMI), Dutoit (Decca), Karajan (Decca), Gardiner (DG) en Andrew Davis (Teldec). Probeer ook Rattle II.
Discografie
New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 62400, 47567, 63087. 1971P
hilharmonia orkest o.l.v. William Boughton. Nimbus 5117. 1988
BBC Symfonie orkest o.l.v. Adrian Boult. Dante LYS 030/1, Beulah 2PD 12, Avid AMSC 582. 1945.
Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult. EMI 764.748-2. 1978
Weens Staatsopera orkest o.l.v. Adrian Boult. Millennium Classics MCD 80099. 1959
Philharmonia orkest o.l.v. Adrian Boult. EMI 566.934-2. 1966
BBC symfonie orkest o.l.v. Andrew Davis. Teldec 4509-95541-2. 1993
Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 442.408-2. 1988
Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 417.553-2.
Philharmonia orkest o.l.v. John Eliot Gardiner. DG 445.860-2. 1994
Schots nationaal orkest o.l.v. Alexander Gibson. Chandos CHAN 8302, CHAN 7082. 1979
New Queens Hall orkest o.l.v. Roy Goodman. IMP 30366-00432. 1996
Royal philharmonic orkest o.l.v. Vernon Handley. Tring TRP 007. 1993
Londens symfonie orkest o.l.v. Richard Hickox. IMP Classics PCD 890, Carlton 30369-0028-2. 1987
Londens symfonie orkest o.l.v. Gustav Holst. Pearl GEMMCD 9417. 1924
Londens symfonie orkest o.l.v. Gustav Holst. EMI 754.837-2, Koch 37018-2, Dante LYS 030/1. 1926
Royal philharmonic orkest o.l.v. James Judd. Denon CO 75076.
Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Decca 452.303-2, 448.042-2. 1961
Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 400.028-2, 439.011-2. 1981
Gran Canaria filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Leaper. Arte Nova 74321-27785-2. 1995
Omroeporkest Bratislava o.l.v. Andrew Leaper. Naxos 8550193.
Gran Canaria filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Leaper. Arte 74321-27785-2.
Atlanta symfonie orkest o.l.v. Yoel Levi. Telarc CD 80466. 1997
Chicago symfonie orkest o.l.v. James Levine. DG 429.730-2.
Dallas symfonie orkest o.l.v. Andrew Litton. Delos DE 3225. 1997
Hallé orkest o.l.v. James Loughran. Classics for pleasure CFP 4243.
Frans nationaal orkest o.l.v. Lorin Maazel. Sony 66930.
Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. Virgin 561.510-2. 1988C
oncertgebouworkest o.l.v. Neville Marriner. Belart 450.053-2.
Dallas symfonie orkest o.l.v. Eduardo Mata. Simax 18190.
New York filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Teldec 4509-94541-2. 1989
Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Decca 433.620-2, 436.509-2, 452.910-2. 1971
Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. RCA 09026-61270-2, 74321-17905-2.
Londens festival orkest o.l.v. Ross Pople. ASV 782.
Royal philharmonic orkest o.l.v. André Previn. Telarc CD 80133. 1986
Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 747.160-2.
Philharmonia orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 764.740-2. 1980
Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. Met: Mathews: Pluto, Saariaho: Totalis, Pintscher: Towards Osiris, Turnage: Ceres, Dean: Komarov's fall. EMI 359.382-2 (2 cd's). 2000
BBC symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. BBC Legends RD 9104. 1965
New York filharmonisch orkest o.l.v. Christopher Seaman. NYPO NYQS 001. 1993
Melbourne symfonie orkest o.l.v. José Serebrier. ASV CDQS 6078.
Londens symfonie orkest o.l.v. Godfrey Simon. Cala CACD 0102, Laser 14010.
Philharmonia orkest o.l.v. Leonard Slatkin. RCA 09026-68819-2. 1996
Londens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 440.264-2, 444.549-2. 1978
Boston symfonie orkest o.l.v. William Steinberg. DG 419.475-2, 439.446-2. 1970
Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Leopold Stokowski. EMI 565.423-2. 1956
Philharmonia orkest o.l.v. Jevgeni Svetlanov. Collins 1348-2.
Plasma symfonie orkest o.l.v. Isao Tomita. RCA GD 60518.
Versie voor 2 piano’s
Duo David Nettle en Richard Markam. Saga 503.346.Len Vorster en Robert Chamberlain. Naxos 8.554.369.
Versie brass band
Black Dyke Mills Band o.l.v. J Watson. Doyen DOYCD 050. 1996