Verg. Discografieën

HÄNDEL: SOLOMON

HÄNDEL: SOLOMON

 

Dit oratorium van Händel is een nogal statische affaire, maar het is gevuld met muziek van de meest serene en treffende aard. In de drie delen worden drie aspecten van koning Salomo’s majesteit belicht. Het eerste gaat over zijn vroomheid en zijn huwelijksgeluk, het tweede over zijn wijsheid rond zijn oordeel over de strijd tussen twee hoeren over een baby en het derde over het bezoek van de koningin van Sheba.

 

Achtergronden

 

De eerste uitvoering van Solomon, één van Händels weelderigste en pakkendste oratoria, op 17 maart 1749 vond plaats op het moment dat Engeland in de ban was van een uitbundige viering van het einde van de Oostenrijkse Successieoorlog door de vrede van Aken die Maria Theresia het recht op de Oostenrijkse troon gaf.

In Londens Green Park stond een ruim dertig meter hoge constructie waarop de niet erg geliefde, onbehouwen Engelse koning George II te midden van Griekse goden was afgebeeld.

‘Record him, ye bards, as the pride of our days… Ev’ry object swells with state, All is pious, all is great’. Dit vormt de kern van Solomon, een werk waarin het Georgische Engeland wordt verheerlijkt via een impliciete historische vergelijking.

Het oratorium is eerder pantheïstisch (denk aan Miltons ode L’Allegro) dan eng Christelijk, meer een pastorale idylle en historisch schouwspel dan een dramatisch relaas met de strijd van beide hoeren als enig moment van opwinding. Dat Salomo hier als een toonbeeld van een monogame vorst wordt voorgeschoteld, terwijl hij als Bijbelse figuur juist een onbeheerste rokkenjager was, is nogal frappant.  Plechtig ceremoniële episodes staan naast passages vol lyrische vervoering.

Dit geldt vooral voor het glorieuze eerste deel waarin Salomo en de koningin na een groots begin erg weinig meer doen dan in steeds sterkere mate sensuele vleierijen uitwisselen.

Händel plaatst de handeling steeds  in een fraai contrast tussen ceremoniële plechtigheid en pastorale idylle. De koren schilderen precies de bijbehorende stemming. Het tafereel tussen de beide hoeren is briljant gekarakteriseerd, de aria’s voor de andere belangrijke figuren zijn in Händels meest welgekozen vorm, terwijl de Sinfonia (een masque) die de aankomst van de koningin van Sheba (op muziek die oorspronkelijk met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk niet voor dit oratorium werd geschreven) begeleidt vanzelfsprekend heel bekend werd. Feitelijk moet dit gedeelte worden beschouwd als een gecodeerd verzoek om opdrachten en artistieke steun. De première vond plaats in Covent Garden.

Opvallend is natuurlijk dat de componist bij de solisten overheersend vrouwen inzet (alleen de priester Zadok en een Leviet zijn daarop de uitzonderingen).

Voor de uitvoering verwachtte de componist ‘meer dan honderd stemmen en instrumentalisten’, een voor die tijd erg groot aantal. Maar ja, de meestal achtstemmige koren (inclusief het prachtige ‘nachtegalenkoor’ aan het slot van deel 1) vergen ook nogal wat zangers en het orkest was groots en omvangrijk bezet. Opvallend ook dat elk der vrouwen slechts in één der drie delen verschijnen

 

De opnamen

 

Wat de vertolking van barokmuziek betreft, lijkt 1956 wel erg lang geleden. Het is vrijwel onbegrijpelijk om nu nog waarde te hechten aan wat ik destijds schreef over de uitvoering van Thomas Beecham (op twee Columbia lp’s, SAX 2499/500). Het gedrag van puristen was nog nauwelijks in zicht.

Nu is zo’n oude opname met coupures (n.b. het hele tweede deel), verwisselde fragmenten, een herorkestratie vooral nog een curiosum. Maar wel een curiosum dat bij gelegenheid best de moeite van het aanhoren waard is want hier klinken een fors orkest en een stevig koor met het gevolg dat de muziek flink wat extra vlees (maar nauwelijks vet) op de botten krijgt. Een counter tenor? Geen sprake van. Alfred Deller zat nog in een niche.

Wat betreft het musicologisch geschraagd teruggaan tot de bron is Johannes Somary in 1975 nog niet veel verder dan Beecham. Bij hem ook geen castraat of mezzo in de rol van Salomo, maar de vette stem van bas Justino Diaz. Daarentegen zijn de beide dames als koninginnen en eerste hoer – Sheila Armstrong en Felicity Palmer – een puur genoegen om naar te luisteren. Wel laat Somary weer verschillende aria’s weg en vervangt hij het oorspronkelijke slotkoor door ‘Praise the Lord’.

De vertolking door John Eliot Gardiner munt uit door zijn uitgelaten vaart en zijn lyrische gevoeligheid. Met Joan Rodgers als koningin en Barbara Hendricks als koningin van Sheba, beiden voortreffelijk bij stem, Nancy Argenta is echter als koningin de uitblinkster en met het Monteverdikoor prachtig helder en precies zingend, was dit wat het onderhavige oratorium betreft een eerste mijlpaal van de historiserende uitvoeringspraktijk. Wel jammer dat hij de aria ‘See the tall palm’ coupeert en ook verdere ingrepen niet schuwde. Hij voelde zich daartoe waarschijnlijk aangemoedigd door Winton Dean die al in 1959 in zijn Händel’s dramatic oratorios and masques pleitte voor het weglaten van verschillende aria’s, met name die van de priesters Zadok en de Leviet en voor vervanging van het slotkoor door het monumentale ‘Praise the Lord’.

Veertien jaar later ging Paul McCreesh daarin nog verder door een orkest mret 60 musici te gebruiken, inclusief een serpent als de bas bij de blazers en met de instructie voor de hoorns dat ze met de trechter naar boven moesten spelen. Verder koos hij voor de volledige versie uit 1749.

Slechts in één belangrijk opzicht week hij van Händels opzet af: toen Solomon ontstond gebruikte de componist voor zijn oratoria geen castraten meer. De titelrol was in dit geval gereserveerd voor een van zijn favorieten, de jonge Carterina Galli. Jammer misschien dat McCreesh hier afwijkt, maar de inzet van de heel goede Andreas Scholl maakt dat men zich met deze keuze kan verzoenen. In ‘When the sun o’er yonder hills’ is hij gezaghebbend, in ‘What though I trace’ charmant.

Inger Dam-Jensen is als koningin bij toerbeurt in extase of eg verliefd. De mannen bevredigen ook goed, zij het iets minder dan bij Gardiner.

McCreesh kiest over het algemeen iets langzamer tempi dan Gardiner, maar nu juist weer niet voor het pastorale ‘Beneath the vine’. Waaraan het hooguit wat ontbreekt, is aan poëzie, sensualiteit en sentiment. De opname is op een wat zwak hoorbare continuopartij best mooi.

Goedkoopte is maar één aspect van de Naxos uitgave met Joachim Carlos Martini. Een lage prijs is alleen aantrekkelijk wanneer de muziek over de hele linie recht wordt gedaan. En wanneer de opname uitstekend is. Dat Ewa Wolak als Salomo haar donkere stem ontplooit is fijn, maar ze maakt van haaraandeel teveel opera. Nicola Wemyss overtuigt beter en dat niet alleen omdat ze van huis uit Engels spreekt, ook Elisabeth Scholl, Salomo’s koningin en de andere solisten kunnen er goed mee door, alleen krijgt men steeds het gevoel dat ze eigenlijk niet helemaal gelukkig zijn met het Engels en met het karakter van hun rollen. Meer overtuiging blijkt bij de goed geschoolde Junge Kantorei al zijn er andere, betere koren in de strijd; het orkestaandeel kan ermee door, maar als geheel is dit niet een uitvoering die men meer dan één keer wil horen.

Een andere zaalopname is beschikbaar van Jürgen Budday. Michael Chance klinkt hier wel erg vrouwelijk en gekunsteld, Nancy Argenta overtuigde bij Gardiner meer zodat Laurie  Reviol als ster bij de solisten schittert. Het koor zingt met vuur, maar lijkt te klein qua bezetting en de dirigent springt nogal zakelijk met de orkestpartij om.

Ook Daniel Reuss deint niet terug voor wat ingrepen. Hij schuift het oorspronkelijke slotkoor terzijde en laat twee aria’s weg zonder daarmee schade te berokkenen. Spijtiger is dat hij ook stukjes weglaat uit het duet van Salomo en de eerste hoer en – veel erger – aan het begin van de masque. Maar verder valt veel te bewonderen.

Zijn Berlijnse koor telt veertig gedisciplineerd en wendbaar reagerende leden en het ‘authentiek’ spelende orkest, ook uit die stad, klinkt voortreffelijk. De inbreng van de solisten neigt duidelijk naar het al genoemde pantheïstische met zowel zorg voor het ceremoniële als het vitale en verfijnde. Minstens zo belangrijk: de solisten vormen een uitstekend en vooral heel homogeen gezelschap. Sarah Connolly blinkt met haar warme stem uit in de liefdesscène en Susan Gritton treft het sensuele van de koningin. Carolyn Sampson is een felle eerste hoer en betere priesters dan Mark Padmore en David Wilson-Johnson zijn er op cd niet.

De grote pré van de ‘live’ opgenomen Dresdense lezing van Nicholas McGegan is, dat hij tot op de laatste noot volledig is., dus ook inclusief het eigenlijke slotkoor, een geestig jeu d’esprit dat veel weg heeft van een parodie op het nachtegalenkoor. Het koor bestaat uit louter mannen (zoals bij Händel), maar de ruime akoestiek van de Frauenkirche doet de jongenskoren en de antifone effecten geen goed. Meer vraagtekens roepen de solisten op. Tim Mead zingt wel mooi, maar blijft karakteriserend een bleke Salomo terwijl Michael Slattery juist overdrijft als Zadok. Het snelle vibrato van Dominique Labelle doet wat afbreuk aan haar verpersoonlijking van de eerste hoer.

 

Conclusie

 

Wie staat voor volledigheid en een vertolking op hoog niveau

kieze McCreesh. Wie principieel moeite heeft met countertenoren en verder grote waarde hecht aan een solistisch, wat koor en orkest betreft optimale interpretatie zal meer genoegen beleven aan Reuss. Gardiner is een veilige alternatieve mogelijkheid.

 

Discografie

 

1956 Alexander Young, Elsie Morrison, John Cameron, Lois Marshall met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beecham. EMI 586.516-2.

 

1975 Justino Diaz, Sheila Armstrong, Felicity Palmer met het Engels kamerorkest o.l.v. Johannes Somary. Brilliant Classics 99269.

 

1984 Carolyn Watkinson, Nancy Argenta, Barbara Hendricks, Anthony Rolfe-Johnson, met Monteverdikoor en de English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 412.612-2, 475.7561.

 

1998 Andreas Scholl, Inger Dam-Jensen, Susan Gritton, Allison Hagley, Paul Agnew, Peter Harvey met het Gabrieli Consort & Players o.l.v. Paul McCreesh. Archiv 459.688-2.

 

2003 Michael Chance, Julian Podger, Nancy Argenta, Lauri Reviol met de Hofkapel Hannover o.l.v. Jürgen Budday. K & K KUK 73.

 

2004 Ewa Wolak, Nicola Wemyss, Elisabeth Scholl, Knut Schoch en Matthias Vieweg met de Kantorei Frankfort en het Frankforts barokorkest o.l.v. Martini. Naxos 8.557574/5.

 

2006 Sarah Connoly, Susan Gritton, Carolyn Sampson, Mark Padmore en David Wilson-Johnson met het RIAS Kamerkoor en de Akademie für alte Musik, Berlijn o.l.v. Daniel Reuss. Harmonia Mundi HMC 90.1949/50.

 

2007 Tim Mead, Claron McFadden, Dominique Labelle, William Kendall, Michael Slattery en Roderick Williams met het Winchester kathedraalkoor en het Göttingen Festival orkest o.l.v. Nicholas McGegan. Carus CARUS 83.242.

 

Met onbekende opnamedatum, vermoedelijk mogelijk als Salomo.

 

…. Lynne Dawson e.a. met de Lautten Compagney o.l.v. Wolfgang Katschner. Berlin Classics BC 1757-2.

 

…. Eva Maria Bundschuh, Helga Termer, Marga Schiml met het Berlijns Omroepkoor en Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Eberhard Büchner. Berlin Classics BC 2189-2.