HAYDN: CELLOCONCERTEN
Bij verschillende branden zijn heel wat werken van Haydn verloren gegaan. Het Eerste concert was bestemd voor Joseph Weigl sr., cellist uit het Esterházy orkest in Eisenstadt; het werd pas in 1961 teruggevonden. Nummer 2, overbekend, was bestemd voor Anton Kraft, de latere eerste cellist uit dat ensemble. Het derde ging verloren, het vierde is vermoedelijk van Giovanni Battista Costanzi (1704-1778) en dateert uit 1772, een obscuur vijfde concert in C zou uit veel later tijd zijn namelijk van David Popper (1843-1913).
Achtergronden
Drie celloconcerten H. VIIb nr. 1 in C, nr. 2 in D en nr. 4 in D staan te boek onder Haydns naam, maar alleen het eerste tweetal is authentiek. Het vanouds bekendste eerste concert in C ontstond waarschijnlijk in de periode 1761 tot 1765 en begint met een deel waarin het op grote virtuositeit aankomt; een vrolijke stemming beheerst het hele werk. En het adagio bevat een lange, heel innemende melodie.
Het tweede concert in D staat eveneens bekend om de bijzondere schoonheid van het middendeel, maar het eerste deel is wat lang voor wat het inhoudelijk te bieden heeft. In de finale wordt weer een uiterste aan virtuositeit verlangd. Hoewel het werk in 1783 ontstond toen Haydn op het hoogtepunt van zijn kunnen was, maakt het zijn beloften niet geheel waar.
Het Concert in C dat lang verloren was gewaand, werd pas in 1961 in de Rademin verzameling uit het Praags Nationaal Museum teruggevonden in de vorm van een kopie van een niet-autografisch manuscript. Het ontstond in de eerste periode van Haydns dirigentschap bij vorst Esterházy, in de tijd dat ook de symfonieën nr. 6, 7 en 8 ontstonden. In die werken gaf Haydn prominente rollen aan solo instrumenten; het is dus best mogelijk dat hij zo onder de indruk was van de prestaties van Weigl dat hij een apart concert voor hem schreef.
De geschiedenis van het Concert in D is niet minder turbulent. Kort na de eerste publicatie rond 1804 verscheen het in een versie voor fluit en orkest van Carl Friedrich Ebers (die later de woede van Von Weber wekte door diens klarinetkwintet als pianosonate uit te geven) en in 1890 herorkestreerde de Belgische musicoloog Gevaert het voor symfonie orkest, waarbij hij hele brokken orkest tutti coupeerde. Zo werd het werk decennia lang gespeeld totdat in de jaren vijftig vorige eeuw Haydns manuscript opdook en bleek dat hij het was die het werk in 1783 had geschreven. Die ontdekking ontkrachtte ook de theorie dat niet Haydn, doch Kraft de auteur van het concert zou zijn.
Beide werken zijn georkestreerd voor dezelfde bezetting, bestaande uit twee hobo’s, twee hoorns en strijkorkest. Ze zijn uiteraard ook in de gangbare driedelige vorm.
De opnamen
Aan het begin is het noodzakelijk om het materiaal te sorteren en te schiften. De ongedateerde opnamen vallen af omdat ze niet konden worden beluisterd. Zinloos was het om Christina Walewska en Heinrich Schiff in het verhaal te betrekken omdat hun Philipsopnamen niet meer courant zijn. Jammer, want zij behoren tot het kleine groepje uitblinkers.
Bij een eerste nadere selectie vielen ook Miklos Perenyi, Ralph Kirshbaum, Anne Gastinel en Jian Wang af.
De vermoedelijk oudste opname van alleen het concert in C is van Emmanuel Feuermann uit 1935. Curieus voor een keertje om te ervaren hoe het werk destijds door een bekende grootmeester werd gespeeld.
Bij de modernere opnamen begint de reeks bij Jacqueline du Pré. Waar het aan ligt, is moeilijk vast te stellen, maar zo goed als ze is in de celloconcerten van Dvorak en Elgar, zo matig overtuigt ze hier. Dat ligt aan wat romantiserende overdrijvingen en een schijnaar teveel aan zelfbewustzijn. Bovendien is het tweetal concerten ongelukkig verspreid over twee cd’s. Aan warmte en intensiteit mankeert het niet, eerder is er teveel. Het ene concert wordt gedirigeerd door Daniel Barenboim met wie ze net was getrouwd, het andere door John Barbirolli.
Om de levendigheid van het tweetal concerten uiterst virtuoos naar voren te brengen, was Mstislav Rostropovitch natuurlijk de ideale persoon. Hij heeft een voorkeur voor (erg) snelle tempi en een grote, bruuske toon waarmee hij de fijne teerheid die sommige andere cellisten aan de dag leggen ontkent. Maar de vaart en het engagement waarmee hij alle hoekdelen uitvoert, hebben iets onweerstaanbaars. Ook de beide adagio’s zijn exquisiet. In het licht van de meer authentieke uitvoeringspraktijk is het totale resultaat langzamerhand wel lichtelijk ‘over the top’.
Dat blijkt duidelijk wanneer hierna als eerste interpreet in historisch verantwoord perspectief Christophe Coin wordt beluisterd. Daar klinkt alles veel subtieler, kleinschaliger, helderder.
Van Mischa Maisky is bekend dat hij nogal een zelfbewuste egotripper kan zijn; klassiek repertoire ligt hem dan ook minder dan romantisch waarin hij beter kan zwelgen. Om deze redenen beklijven zijn uitvoeringen niet als de meest stijlgetrouwe.
Wat dat betreft is Yo-Yo Ma een veel passender vertolker en ook een meester op zijn instrument, een verfijnd virtuoos die niet in staat blijkt een lelijke toon op zijn instrument te produceren, om maar te zwijgen van een ongelukkige intonatie. Men voelt een volkomen engagement in alles wat hij doet. De cello mengt prachtig met het orkest dat hem geen moment overstemt. De integratiekwaliteit is hier het bijzondere.
Van EMI kreeg de veelbelovende debutante Han Na Chang een kans. Ze gaat met het nodige zelfvertrouwen door alle bewegingen, maar biedt behalve de nodige verfijning verder weinig eigens en dus weinig toegevoegde waarde. Ook het orkest begeleidt vrij routineus. Een hoogtepunt is wel het mooi uitgesponnen langzame deel uit het Concert in D.
In het beste geval kunnen ‘authentieke’ uitvoeringen slechts naar de geest van het vroegere streven en moeilijker naar de letter daarvan. Niettemin komt Anner Bijlsma dichter bij dat ideaal in de buurt dan menig ander. Hij zet ons een zonnige Haydn voor die er plezier in moet hebben gehad om de virtuositeit van zijn solocellisten op de proef te stellen. Hij geeft lenige, maar tevens ook scrupuleus klassieke en evenwichtige verklankingen met in het Concert in D zelfs een sprankje romantiek in het langzame deel, gevolgd door een briljante, geestige finale. Zijn snelle passagewerk in de hoge registers is prachtig. De statige waardigheid van het Concert in D komt geheel tot gelding; de vertolking is goed geproportioneerd en Bijlsma gebruikt zijn eigen aanpassingen van cadensen uit die tijd.
Met zijn vroeg achttiende eeuwse Domenico Montagnana cello zorgt Truls Mørk voor een vrij ongewone teerheid. Hij kan een krachtige toon produceren zoals bij de inzet van het concert in C. Over het geheel komen beide werken elegant en geanimeerd met precies de juiste mate aan expressieve vrijheid naar voren. Het Noorse orkest begeleidt attent, maar de hobo’s en hoorns hebben het wat moeilijk in de galmende kerkakoestiek.
Met het ensemble Florilegium gaat Pieter Wispelwey ook op de ‘authentieke’ tour. Wat volgt zijn twee hoogst gemotiveerde en geïnspireerde uitvoeringen met een lichtelijk geslepen karakter; het klankweefsel is steeds mooi open en helder. De hoekdelen verlopen in snelle tempi maar dankzij de zuivere articulatie van de solist doen ze geen moment jachtig aan. De langzame middendelen gaan daarentegen mogelijk net wat te langzaam waardoor hun elegante karakter wat aan glans inboet, maar een voortdurend engagement staat buiten kijf.
Niet minder stijlbewust is Steven Isserlis; hij moet aanzienlijk zijn gestimuleerd en geholpen door de geweldige begeleiding van het Europees kamerorkest. Hij speelt elegant, maar neemt de langzame delen wel wat snel, al overdrijft hij gelukkig niet in de finales. De toets is steeds licht.
In de reeks historiserende uitvoeringen maakt Hidemi Suzuki met La petite bande een heel goede indruk. Aan virtuositeit, lichtheid, fraaie toon, gevoeligheid en verfijning geen gebrek. Vooral de finales profiteren hiervan: ze klinken spetterend virtuoos en meeslepend. Kuijken en zijn ensemble staan over de hele linie nogal snelle tempi voor.
Dat bij Jean-Guihen Queras de Latijnse inslag op de achtergrond goed hoorbaar is, zal geen verbazing wekken. Ook hij baseert zich op de oude uitvoeringspraktijk en had zich wat dat betreft nauwelijks betere partners kunnen wensen dan de Freiburgers. Wat resulteert zijn twee mooie, gave interpretaties waarop niets is aan te merken, maar waaruit uit geen duidelijke persoonlijkheid spreekt.
Als begin twintiger bespeelt Gautier Capuçon de cello al met het meesterschap en de beheersing van een oude rot. Het lichte karakter van zijn voordracht en de helderheid van zijn spel verraden iets van de Franse celloschool. Het hoogste register met name klinkt prachtig bij hem. Charme en waardigheid gaan hier hand in hand. Met dirigent Harding bestaat volkomen overeenstemming over de tempokeus die eerder mikt om een galante stijl dan op het tonen van ongeremde virtuoze vaart. De articulatie is beiderzijds aan de luchtige kant en het Concert in C munt uit door zijn verfijnde, echt klassieke inslag. Nog spiritueler, flitsender en energieker komt het Concert in D uit de verf met het adagio als een meditatief rustpunt, de finale sprankelt aristocratisch.
De samenwerking van Quirine Viersen met Jan Willem de Vriend en zijn Combattimento Consort waarmee wordt gestreefd naar de oude muziekpraktijk met moderne middelen werpt mooie vruchten af. Luister bijvoorbeeld naar de reactie op het dramatische en komische potentieel van Haydns bravura episoden met hun royale sprongen en staccato herhaalde noten. Maar wat ook in herinnering blijft is de souplesse van de cantabile frasering en het kleurengamma tot in de zachtste gedeelten.
De lage prijs, de voortreffelijk klinkende opname en de levendige begeleiding zijn in het voordeel van de goed, maar niet echt bijzonder spelende Ludovit Kanta die wel opvalt met een stel interessante eigentijdse cadensen.
Niets tegen de briljante de briljante, enthousiaste manier waarop Antonio Meneses de solopartijen voordraagt, maar hij had er verstandiger aan gedaan om een dirigent in te huren want nu sluit de begeleiding soms niet helemaal en dat gaat bij herhaald beluisteren storen.
Conclusie
Gelukkig zijn er heel wat bovenmodaal goede opnamen; de uiteindelijke keuze richt zich echter vooral op Capuçon (zeker voor wie de drie gangbare werken bijeen wil hebben) en vervolgens voor de combinatie 1 en 2 op Wispelwey en Suzuki met eervolle plaatsing voor Mørk, Isserlis en Suzuki. Voor zon-, feest en andere hoogtijdagen natuurlijk ook nog Rostropovitch.
Discografie
Celloconcerten nr. 1, 2 en 4
2000. Maria Kliegel met het Keuls kamerorkest o.l.v. Helmut Müller-Brühl. Naxos 8.555041.
2000. Jan Vogler met de Virtuosi Saxoniae o.l.v. Ludwig Güttler. Berlin Classics BC 1717-2.
2002. Gautier Capuçon met het Mahler kamerorkest o.l.v. Daniel Harding. Virgin 545.560-2.
Celloconcerten nr. 1 en 2
1962. Mstislav Rostropovitch met het Moskou’s kamerorkest o.l.v. Rudolf Barshai. Brilliant Classics 92771 (10 cd’s), Yedang Entertainment YCC 0124.
1967 Jacqueline du Pré met het Engels kamerorkest o.l.v. Daniel Barenboim c.q. Londens symfonie orkest o.l.v. John Barbirolli. EMI 566.896-2 en 566.948-2(2 cd’s); 763.283-2 (3 cd’s).
1968. Pierre Fournier met de Luzern Festival Strings o.l.v. Rudolf Baumgartner. DG 477.5939 (6 cd’s).
1972. Christina Walewska met het Engels kamerorkest o.l.v. Edo de Waart. Philips 438.797-2 (2 cd’s), Brilliant Classics 93782/39..
1975. Mstislav Rostropovitch met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. EMI 749.305-2, 567.234-2.
1981. Lynn Harrell met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. EMI 769.009-2, 764.326-2.
1982 Christophe Coin met het de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 414.615-2.
1983. Julian Lloyd Webber met het Engels kamerorkest. Philips 412.793-2.
1983. Ofra Harnoy met het Toronto kamerorkest o.l.v. Paul Robinson. RCA 09026-60722-2.
1984. Reiner Hochmuth met de Poolse Kamerfilharmonie. Thorofon CTH CD 2001.
1985. Alexander Michejew met het Engels strijkorkest o.l.v. William Boughton. Nimbus NIM 5035.
1986. Mischa Maisky met het Europees kamerorkest. DG 419.786-2.
1987. France Springuel met I Fiamminghi o.l.v. Rudolf Werthen. René Gailly CD 87033.
1986. Miklos Perényi met het Liszt kamerorkest o.l.v. János Rolla. Hungaroton HCD 12121-2, Laser 14009.
1987. Heinrich Schiff met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 420.923-2.
1987. Arto Noras met het Slowaaks kamerorkest o.l.v. Bohdan Warchal. Opus 9350.2004.
1987. Ludovit Kanta met de Cappella Istropolitana o.l.v. Peter Breiner. Naxos 8.550059.
1988. Frantisek Horst met het Dvorák kamerorkest o.l.v. Petr Skvor. Panton 810829-2.
1989 Yo-Yo Ma met het Engels kamerorkest o.l.v. José-Luis Garcia. Sony SM2K 89984 (2 cd’s), MK 36674.
1989 Han-Na Chang met het Dresdens Staatsorkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. EMI 556.535-2.
1989. Anner Bijlsma met Tafelmusik o.l.v. Jeanne Lamon. Harmonia Mundi RD 77757.
1989. Mischa Maisky met London Sinfonietta. Ricordi 94019.
1990. Alexander Rudin met het Ensemble Musica Viva. Mandala MAN 4833.
1990. Aleth Lamasse met het Frans Intrumentaal van Frankrijk o.l.v. Jean-Pierre Wallez. Forlane FIORETTI 040.
1991. Truls Mørk met het Noors kamerorkest o.l.v. Iona Brown. Virgin 545.014-2.
1993. Alexander Rudin met het Georgisch kamerorkest o.l.v. Sauliua Sondeckis. Melodyia MEL 46030-2.
1994. Pieter Wispelwey met Florilegium. Channel Classics CCS 7395, CCS SEL 1498 (4 cd’s).
1996. Henri Demarquette met het Nationeel orkest Toulouse o.l.v. Alain Moglia. Arion PV 797051.
1996. Jean-Marie Gamard met het Paul Puentz orkest o.l.v. Paul Kuentz. Pierre Verany PV 730084.
1997. Han Na Chang met de Saksische staatskapel o.l.v. Giuseppe Sinopoli. EMI 556.535-2.
1996. Steven Isserlis met het Europees kamerorkest o.l.v. Roger Norrington. RCA 09026-68578-2.
1998. Hidemi Suzuki met La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuijken. Duitse Harmonia Mundi 74321-935482.
1998. Anne Gastinel met het Moskou’s Solisten ensemble o.l.v. Joeri Bashmet. Auvidis V4820.
1998. Jian Wang met het Gulbenkian orkest o.l.v. Mu Hai Tang. DG 463.180-2.
2000. Enrico Dindo met het Franz Liszt kamerorkest Boedapest. Assai 22240-2.
2001. Daniel Müller-Schott met het Australisch kamerorkest o.l.v. Richard Tognetti. Orfeo C 080031 A.
2003. Michal Kanka met het Praags kamerorkest. Praga 250.209.
2004. Alexandre Debrus met het Arpeggio kamerorkest o.l.v. Gilberte Boucher. Pavana ADW 7498.
2004. János Starker met het Schots kamerorkest o.l.v. Gerard Schwarz. Delos DE 3341.
2004 Jean-Guihen Queras met het Freiburgs barokorkest o.l.v. Petra Müllejans. Harmonia Mundi HMC 90.1816.
2006 Quirine Viersen met Combattimento Consort Amsterdam o.l.v. Jan Willem de Vriend. Et’cetera KTC 5251.
2007 Ludovit Kanta met de Capella Istropolitana o.l.v. Peter Breiner. Naxos 8.550059.
2007. Jens Peter Maintz met de Duitse Kamerfilharmonie Bremen o.l.v. Dávid Adorján. Berlin Classics BC 1632-2.
2008. Nicolas Altstädt met de Kamerakademie Potsdam o.l.v. Michael Sanderling. Genuin GEN 89148.
2008. Sebastian Comberti met het Orkest van de Age of Enlightenment. Cello Classics CC 1023.
2009. Sergei Istomin met het Apollo ensemble o.l.v. David Rabinovich. Passacaille 960.
2009 Antonio Meneses met Northern Sinfonia. Avie AV 2176.
2010. Wen Sinn Yang met de Accademia d’Archi Bolzano o.l.v. Georg Egger. Oehms OC 782.
2012. Harriet Krijgh met de Weense Kamerfilharmonie o.l.v. Claudius Traunfellner. Capriccio C 5139.
Celloconcert nr. 1
1965. Mstislav Rostropovitch met het Londens symfonie orkest. BBC BBCL 4198-2.
1967. Jacqueline du Pré met het Engels kamerorkest o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 747.614-2.
1968. Roland Pidoux met de Filharmonici van het Theater Bologna o.l.v. Angelo Ephrikian. Harmonia Mundi HMA 190.1030.
1973. Wolfgang Boettcher met de Camerata academica Salzburg o.l.v. Dietrich Fischer-Dieskau. Orfeo C 221901 A.
1982. Lluís Claret met het Engels kamerorkest o.l.v. George Malcolm. Harmonia Mundi HMC 90.5204.
1989. Matt Haimovitz met het Engels kamerorkest o.l.v. Andrew Davis. DG 429.219-2.
1992. William Conway met het Goldberg ensemble o.l.v. Malcolm Layfield. Meridian CDE 84177.
1997. Wolfgang Schmidt met het Orkest van het Ludwigsburg festival o.l.v. Wolfgang Gönnenwein. Koch 36481-2.
2003. Hidemi Suzuki met het Libera Classica orkest. TDK TDK-AD 804.
2004. Peter Bruns met het Mendelssohn kamerorkest Leipzig. Hännsler CD 98.477.
Celloconcerten nr. 1 en 4
1969. Esther Nyffenegger c.q. Claude Starck met het Keuls kamerorkest o.l.v. Helmut Müller-Brühl. Schwann 316024 F 1.
2008. Cercle de l’Harmonie. Eloquentia EL 0917.
Celloconcert nr. 2
1935. Emanuel Feuermann met orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Pearl GEMM CD 9442
1963. Mstislav Rostropovitch met het Engels kamerorkest o.l.v. Benjamin Britten. Decca 430.633-2, 478.1481.
1968. Franco Maggio-Ormezowski met het Parijs’ instrumentaal ensemble o.l.v. Jean-Pierre Wallez. Ades 14049-2.
1984. Ofra Harnoy met het Toronto kamerorkest o.l.v. Paul Robinson. Pro Arte CCD 399.
1985. Mari Fujiwara met het Nederlands kamerorkest o.l.v. Jean-Jacques Kantorow, Denon 33C37-7867.
1989. Christophe Coin met de Academy of Ancient Music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 425.642-2.
1992 Ralph Kirshbaum met het Engels kamerorkest o.l.v. Pinchas Zukerman. RCA 09026-62696-2.
1993. Reiner Ginzel met het Dresdens filharmonisch kamerorkest. Hänssler 98941.
2002. Alexander Rudin met het Georgisch kamerorkest o.l.v. Sauliua Sondeckis. Olympia OCD 228.
2003. Yo-Yo Ma met het Engels kamerorkest o.l.v. José-Luis Garcia. Sony SXK 69281.
Video
1975. Mstislav Rostropovitch met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. EuroArts 2072068 (dvd).
1985. Mischa Maisky met het Weens symfonie orkest. DG 073-4351 (dvd).