Verg. Discografieën

HÄNDEL: KLAVIERSUITES

HÄNDEL: KLAVIERSUITES NR. 1-8

 

Händel was zelf een virtuoos op de toetsinstrumenten uit zijn tijd: orgel en klavecimbel. Gedurende zijn verblijf in Italië nam hij deel aan de vele wedstrijden tussen klaviervirtuozen die aristocratische mecenassen graag organiseerden. Vooral de Romeinse kardinaal Ottoboni manifesteerde zich op dit gebied en hij liet Händel strijden met zijn Napolitaanse tijdgenoot Domenico Scarlatti.

 

Achtergronden

 

Bij dat optreden bestond volgens Händels eerste biograaf “een groot verschil in hun optreden. De kenmerkende uitnemendheid van Scarlatti moet hebben bestaan uit een zekere elegantie en subtiele expressie. Händel beschikte over een enorme brille en vingervaardigheid. Maar wat hem van alle vertolkers onderscheidde…. Was de verbluffende kracht en energie die hij ontplooide”.

Händel schreef ruim twintig suites voor klavier, maar de reeks van acht die het eerst werd gepubliceerd en die ook bekend staat als de 8 Great Suites is het bekendst.

Zoals eerder met zijn muziek was gebeurd, werd Händel gedwongen om zijn klaviersuites te herzien en te publiceren in een poging om verder verspreiding van roofkopieën te voorkomen. De bekende eerste reeks van acht verscheen in 1720 in druk, hoewel grote delen van het materiaal zeker van vroegere datum waren.

We komen in dit rijke materiaal een veelheid van stijlen tegen: Frans, Italiaans, Duits, soms binnen dezelfde suite. Zo bevat de schitterende tweede suite als eerste deel een aria-achtig adagio, maar culmineert in een fuga van enorme scherpzinnigheid en inventiviteit. Het referentiekader van Händel omvat een heel breed spectrum dat erg kosmopolitisch aandoet. Dat gaat van imitaties tot eenvoudige melodieën en dansvormen tot complexe fuga’s. Al horend zal de luisteraar vaak aangenaam verrast worden.

De Suite nr. 5 is het bekendst en het vaakst opgenomen vooral vanwege het laatste deel, een aria met variaties waarin volgens de legende duidelijk het geluid is te horen van een smid die op een aambeeld hamert. Vandaar de bijnaam The harmonious blacksmith.  

De eerste reeks bestaat uit nr. 1 in E HWV 426, 2 in F HWV 427, 3 in d HWV 428, 4 in e HWV 429, 5 in E HWV 430, 6 in fis HWV 431, 7 in g HWV 432 en 8 in f HMV 433.

De tweede aanzienlijk minder bekende en hier niet zo relevante reeks dateert uit 1733 en bestaat uit nr. 1 in Bes HWV 434, nr. 3, Chaconne G HWV 435, 3 in d HWV 436, 4 in d HWV 437, 5 in e HWV 438, 6 in g HWV 439, 7 in Bes HWV 440, 8 in G HWV 441. Daarnaast is er een nr. 9 HV 442 en loopt de voorraad Suites door met de nummering HMV 443-451 waarvan HWV 446 voor 2 klavecimbels is en HWV 444 en 450 uit een Partita bestaan.  

 

De opnamen

 

Logisch haast dat weer niet alle bestaande opnamen ter beschikking stonden. Maar de essentie is aanwezig; wel moet meteen verschil worden gemaakt tussen het gebruik van klavecimbel en piano.

Om volledige empathie te tonen met deze veelzijdige muziek en de diverse aspecten uit Händels wereld moet de vertolker een stevige greep hebben op stilistische zaken, zoals de ritmische vrijheden en de notes inégales, het aanbrengen van versieringen van verschillende aard.

Eerst de klavecimberversies.

 

Klavecimbel

 

De vermoedelijk enige die zich op wat onlogisch gegroepeerde separaat uitgebrachte cd’s over beide reeksen ontfermde, is Sophie Yates. Ze toont een precies passend stijlbesef, speelt met veel flair en grote levendigheid. De aanpak is intelligent, joyeus en kent uitdagende momenten. Op de Italiaanse Villa Medici in Briosco is ze prachtig opgenomen.

Wijlen Scott Ross speelde op een mooi klavecimbel uit 1733 en toont over de juiste inzichten te beschikken. Zo komt hij tot een heel goed resultaat.

Ook Colin Tilney is een overtuigende interpreet van dit repertoire dat hij met een nogal gespierde aanpak uitvoert. Hij bespeelt twee prachtige Hamburgse instrumenten uit het begin van de achttiende eeuw. 

Om verschillende redenen zorgde de Amerikaan Paul Wolfe voor iets bijzonders. Om te beginnen studeerde hij bij Wanda Landowska en verder liet hij een speciaal klavecimbel voor zich construeren door Frank Rutkowski die er de naam Queen Mary aan gaf. Het is een instrument van 2m70cm lengte met twee manualen, een bereik van vijf octaven en zeven pedalenen een luiregister. Eigenlijk hoogst on-barok dus eigenlijk, maar het klinkt geweldig met droge pizzicati en al. Wolfe benut de zo gegeven mogelijkheden voor een heel kleurige voordracht vol grote dynamische contrasten. De allemandes en sarabandes neemt hij plechtig traag, ook de op La folia gebaseerde sarabande varié uit Suite nr. 11.

Dan komen we bij hier minder bekende klavecinisten als Paul Nicholson die erg levendige, vrij intieme uitvoeringen geeft. Hij ornamenteert fraai, voert heldere betogen en schuwt waar nodig enige bravura niet.

Met de kopie van een (Zuid) Nederlands klavecimbel uit 1700 van Mietke onder zijn vingers komt ook Ludger Rémy tot heel persoonlijke, levendige interpretaties. Jammer dat zijn opname net wat te galmrijk is waardoor de contouren van het spel aan scherpte inboeten.

Ook Kenneth Gilbert speelt met echte flair en energie, maar bereikt geen toppositie.

 

Piano 

 

Zelfs gemeten aan de standaard die Sviatoslav Richter in de jaren zeventig in de luxe schuur waarin het Festival van Tours werd gehouden, was de opname die hij met zijn jongere landgenoot Andrei Gavrilov van de 16 Suites maakte in Château de Marcilly-sur-Maulne iets heel bijzonders. Dit is pure pianomagie en uit beider handen stroomt een opeenvolging van een echt barokke reeks heel verscheiden deeltjes vol esprit en vitaliteit. Luister naar Gavrilov in de allereerste Prelude en men hoort hoe authentieke en eigentijdse stijl congruent kunnen zijn. Nog mooier klinkt de Sarabande uit de zevende suite van hem. Een echte zwarte parel. De serieuze ceremoniële dansen uit nr. 11 en 13 komen naar voren als grote, geheimzinnige lichtstralen. Als mooie toegift bij deze economische, niet dure totaalpakket is daar nog Richters fraaie opname van Beethovens Pianosonate op. 31/2 uit 1961.

En dan Richter. Hij lijkt onwankelbaar te spelen om het even of het om speelse, om veerkrachtige of juist heel kalme delen gaat. Probeer de Gigue uit Suite nr. 5 of Air con variazioni om dat gewaar te worden. De tempokeus is steeds verstandig en de rustmomenten zijn heel sereen en vol toewijding.

Jammer dat Murray Perahia zich op Sony SK 62785 beperkte tot de nr. 2, 3 en 5 en nooit de reeks volmaakte. Ook op Sony kwam Daria van den Bercken met een keuze bestaande uit nr.  2,  3 , 7, de Chaconne in G, het Menuet in g en het Capriccio. 

 

Conclusie

 

Mee op grond van de bovenmodale opnamekwaliteit geniet Sophie Yates een kleine voorsprong op Nicholson en Wolfe.

Curieus dat Richter en Gavrilov 33 jaar geleden een soort gouden standaard bepaalden die bij de pianoversies sindsdien niet is geëvenaard. Wie aan een selectie genoeg heeft, kan bij de geweldige Murray Perahia terecht. 

 

Discografie

 

Klavecimbel

 

1973. Blandine Verlet. Auvidis E 8655 (2 cd’s).

 

1973. Colin Tilney. Archiv 427.170-2 (2 cd’s).

 

1976. Kenneth Gilbert. Harmonia Mundi HMA 190.447/8 (2 c

 

1984. Scott Ross. Erato 2292-45452-2, ECD 75195 (2 cd’s).

 

1987. Paul Wolfe. Lyrichord LEMS 8034 (2 cd’s).

 

1990. Alan Cuckson. Naxos 8.520017/8 (2 cd’s).

 

1991. Laura Alvini. Nuova Era 7033/4 (2 cd’s).

 

1995. Eberhard Kraus. EBS EBS 6101/2 (2 cd’s).

 

1998. Sophie Yates. Candos CHAN 0669/0688 (2 cd’s).

 

2001. Paul Nicholson. Hyperion CDD 22045 (2 cd’s).

 

2003. Ludger Rémy. CPO 999.940-2 (2 cd’s).

 

Piano

 

1979. Sviatoslav Richter en Andrei Gavrilov. EMI  586.540-2 (2 cd’s). Nrs. 9-16 op EMI 586.543-2 (2 cd’s).

 

1993. Keith Jarrett. ECM V31.1520.20.

 

2008. Ragna Schirmer. Berlin Classics BC 1645-2 (3 cd’s).

 

2008. Philip Edward Fisher. Naxos 8.572197/8 (2 cd’s).

 

2009. Lisa Smirnova. ECM 476.4107 (2 cd’s).