HINDEMITH: SYMFONISCHE METAMORFOSEN OVER THEMA’S VAN WEBER
Hoe HIndemith uitgerekend op Weber’s Vierhandige pianostukken op. 10 en op. 60 plus op de toneelmuziek bij diens Turandot, Prinzessin von China J. 75 kwam, zal wel altijd een geheim blijven al ligt het voor de hand om Léonide Massine als katalysator te beschouwen. Hoofdzaak en belangrijk is alleen dat hij op basis daarvan een prachtig orkestwerk schreef.
Achtergronden
Onder druk van de politieke omstandigheden hield Hindemith het tot 1938 in Duitsland uit, waarna hij eerst in Zwitserland onderkomen vond en daarna in 1943 in de V.S. Daar werden in 1943 de Sinfonische Metamorphosen über Themen von Carl Maria von Weber geschreven.
Als progressief vertegenwoordiger van de Duitse muziekwereld was hij daar onmiddellijk een doel geworden van lastercampagnes en werd uitvoering van zijn werken verboden. In zijn jonge jaren had de componist geen goed woord over gehad voor de (vroeg)romantiek, maar nu richtte hij dan toch een soort monument op voor een grote meester uit die tijd.
De titel van het werk moet serieus worden genomen, want Hindemith maakte geen eenvoudig variatiewerk, maar vertaalde Webers thema’s in zijn eigen klanktaal en schiep op deze manier een werk waarin hij een groot genoegen toont in het artistieke muziek maken.
Na het succes van zijn danslegende Nobilissima Visione voor Léonide Massine in 1938 schijnt deze het idee om eens nader naar de muziek van Weber te kijken als mogelijk geschikt balletmateriaal aan de hand te hebben gedaan. De componist leek dat aanvankelijk wel wat, hij maakte enige schetsen die Massine ‘te persoonlijk’ vond en Hindemith werd verder ontmoedigd toen bij hoorde dat Salvador Dali de decors en de kostuums zou verzorgen. De wens van zijn uitgever Schott om te zorgen voor een kleurig orkestwerk sprak hem meer aan.
De deeltjes nr. 4 en 7 uit de acht Vierhandige Pianostukken op. 60, J. Uit 1819 vormen het thematische materiaal voor het eerste en laatste deel – een vrolijk, vrij heftig allegro in zigeunersfeer met de ondertitel All’Ongarese en een parodistische mars die tot een van de pakkendste werd uit het hele orkestrepertoire.
In het tweede deel, een Oosters aandoend exotisch gekleurd scherzo wordt vrijelijk Webers ouverture op. 37, J. 75 uit 1809 bij Schillers toneelstuk Turandot geciteerd (Schiller greep terug op het achttiende eeuwse toneelstuk van Carlo Gozzi, waarvan Weber een thema had teruggevonden in Jean-Jacques Rousseau’s Dictionnaire de musique uit 1767) en dat ook de bron was van Puccini’s opera. Bij Hindemith klinkt de melodie eerst in de blazers, waarna een reeks variaties volgt die geleidelijk intenser wordt met het volledige orkest en in een climax eindigt.
Het derde deel, andantino vindt zijn basis in een sicilienne de 6 Klavierstücke op. 10 J 81-86 ook uit 1809 en wordt door de klarinet ingezet. Als geheel ontond zo een briljant en geestig orkestraal pronkstuk dat het toch ietwat ongeïnspireerde basismateriaal transformeert in een voor Hindemith glinsterend muziekstuk
Hun première beleefden de Metamorfosen in januari 1944 met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Artur Rodzinsky. De eerste choreografie is van George Balanchine in 1952.
Wie de oorspronkelijke muziek wil horen, kan voor Turandot gedeelten terecht bij Georgiadis (Naxos 8.550928) en voor de Pianostukkenop.60 bij Ivaldi/Lee (Arion ARN 26825/6).
De opnamen
Op papier staat een royaal aantal opnamen ter beschikking. In de praktijk zijn er maar een paar die echt de blijvende aandacht verdienen. Op de eerste plaats is er natuurlijk het waardevolle historische document van Hindemith zelf aan het roer in Berlijn (1950). Dan gaat het chronologisch gezien verder vooral om de strakke, heldere en kernachtige verklanking van Szell, vervolgens om beide versies van Abbado en tenslotte bovenal om Blomstedt die het soms geuite verwijt dat Hindemith saaie, cerebrale muziek schrijft met kracht bestrijdt in feestelijk spirituele uitvoering. Ook Sawallisch komt met het voor dit soort muziek ideaal toegeruste Philadelphia orkest tot een briljante interpretatie al zullen sommigen het leniger geluid van Blomstedt uit San Francisco verkiezen. Dat heeft ook met de wat ruimere akoestiek en het minder directe karakter van de opname in Memory Hall te maken. Uitbundig, vol zwier en trots klinkt verder de realisatie van Bernstein. Met een Amerikaans orkest had hij waarschijnlijk nog meer bereikt.
Panache, brille en humor – in het tweede deel – is ook wat we van Tortelier krijgen voorgezet, gesteund door een prachtig klinkende opname.
Conclusie
De beste aanbeveling blijft nog steeds Blomstedt. De overige genoemden kunnen worden beluisterd als alternatieven op basis van de gemaakte opmerkingen
Discografie
1947. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Arkadia 7859-2, Urania URN 22.125.
1952. RIAS Symfonie orkest Berlijn o.l.v. Ferenc Fricsay. EMI 575.109-2 (2 cd’s).
1953. Chicago symfonie orkest o.l.v. Rafael Kubelik. Mercury 434.397-2, 478.509-2.
1955. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Paul Hindemith. DG 474.770-2 (3 cd’s), DG 427.407-2, Membran 233335.
1957. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Rafael Kubelik. Andromeda ANDRCD 9032 (3 cd’s).
1957. WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Sergiu Celibidache. Orfeo C 725.085 R (5 cd’s).
1962. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. EMI 747.615-2.
1964. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony SBK 53258.
1967. Moskou’s filharmonisch orkest o.l.v. Kyril Kondrashin. Dante Lys LYS 568/73 (6 cd’s).
1968. Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. Decca 433.081-2, 478.53657, 480.661-2 (2 cd’s).
1969. Staatskapel Dresden o.l.v. Otmar Suitner. Berlin Classics BC 3041-2.
1976. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Gaetano Delogu. Supraphon SU 11.0665-2.
1977. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Eugen Jochum. BBC Legends BBCL 4176-2.
1987. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Herbert Blomstedt. Decca 421.523-2, 475.264-2 (3 cd’s).
1987. Queensland symfonie orkest o.l.v. Werner Andreas Albert. CPO 999.004-2.
1989. Israël filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 429.404-2.
1989. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Karl Anton Rickenbacher. Virgin 561.201-2.
1989. Atlanta symfonie orkest o.l.v. Yoel Levi. Telarc CD 80195.
1994. Philadelphia orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 555.230-2.
1994. Nieuw Zeelands symfonie orkest o.l.v. Franz-Paul Decker. Naxos 8.553078.
1994. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 447.389-2.
1994. Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. RCO Live RCO 11004 (14 cd’s).
1999. Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Sony SK 64087.
2000. BBC Filharmonisch orkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Chandos CHAN 9903.
2008. São Paulo symfonie orkest o.l.v. John Neschling. BIS SACD 1730.
2009. Borusan Istanboel filharmonisch orkest o.l.v. Sascha Goetzel. Onyx 4048.
2011. NDR Symfonie orkest Hamburg o.l.v. Christoph Eschenbach. Ondine ODE 1214-2.
Met onbekende opnamedatum
…... Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. Decca 478.5601 (15 cd’s).
Bewerking voor blaasorkest
2005. Koninklijk harmonie orkest Harelbeke o.l.v. Geert Verschaeve. World Wind Music WWM 500.128.
2009. Jong symfonisch blaasensemble Schwaben o.l.v. Tijmen Botma. World Wind Music WWM 500.156.