HÄNDEL: WATER MUSIC SUITES NR. 1-3 HWV 348/50
De Theems heeft op de Rijn, Donau, Seine en Tiber voor dat deze de première beleefde van een gedenkwaardige muziekuitvoering toen Händels Water Music daar voor het eerst tot klinken kwam en de muziek nu eens geen vaste grond onder de voeten had. In Engeland vierden regenten en adellijken op boten wel vaker hun feesten, liefst met ‘live band’ zogezegd. Maar hier ging het wel om een heel speciale gelegenheid.
Achtergronden
Op 17 juli 1717 genoten de Engelse koning George I en zijn gevolg van een uitgebreide, nogal kwistige tocht over de Theems van Lambeth naar Chelsea die in de Daily Courant als volgt werd beschreven:
“Many barges with Persons of Quality attended, and so great a Number of Boats, that the whole River in a manner was cover’d; a City Company’s barge was employ’d for the Musick, wherein were 50 instruments of all sorts, who play’d …. The finest Symphonies, compos’d express for the Occasion, by Mr Hendel;which his Majesty liked so well, that he caus’d it tob e plaid three times in going and returning.”
Wat de krant ‘Symphonies’ noemde waren in feite drie orkestsuites die samen bekend werden als de Water Music. De orkestsuite die in Duitsland was ontwikkeld in een poging om de formele elegantie van de Franse hofmuziek na te volgen, bestond uit een reeks contrasterende dansen naar voorbeelden die te vinden zijn in de opera’s en balletten van Lully – de belangrijkste componist van Lodewijk XIV. Aan die Franse elegantie voegde van Air, Menuet, Bourrée, Rigaudon, Gigue, Sarabande en Gavotte voegde Händel wat specifiek Engelse uitgelatenheid toe in de vorm van Hornpipes en landelijke dansen.
Een autograaf van de Water Music is niet te achterhalen zodat de volgorde van de dansen giswerk is. Waarover alle musicologen het eens zijn, is dat het om drie suites, achtereenvolgens in F, G en D groot gaat die elk voor verschillende instrumenten zijn. Dat verleent iedere suite een eigen karakter.
De eerste 12-delige suite in F is het stralendst en zelfs enigszins gezwollen met een bezetting van elk twee hobo’s, fagotten en hoorns plus strijkorkest. Opmerkelijk genoeg worden hier voor het eerst hoorns in de Engelse batrokmuziek gebruikt, ook al komen ze niet in ieder deeltje voor. De vijfdelge suite in G klinkt het intiemst en werd mogelijk gespeeld toen het koninklijke gezelschap dineerde in de villa van Lord Ranelagh in Chelsea.
De mengeling van blokfluit, fluit en strijkers heeft een duidelijk ‘binnenshuis’ karakter, waar ook de fijnzinnige opgewektheid van de Franse stijl dansen het zijne bijdraagt.
In de vijfdelige suite in D worden daaraan twee trompetten en pauken toegevoegd waardoor deze een martialer karakter krijgt.
Op de achtergrond speelt het verhaal dat de Water Music een zoenoffer van Händel was voor George I wiens dienst hij in aan het hof in Hannover had verlaten. Maar de werkelijkheid schijnt onschuldiger te zijn geweest. Verder is in dit werk weer goed te horen hoe de muziek van deze min of meer in Italië opgeleide Duitser Franse invloeden had geabsorbeerd.
De opnamen
Afgezien van August Wenzinger die al vroeg een poging ondernam om met aandacht voor de originele stijl en klank deze muziek te benaderen, duurde het tot 1971 voordat Franz-Josef Maier de volgende, niet geheel geslaagde, wat te Duits getinte poging op dit gebied waagde. De eerste die dat wel aardig lukte was oude muziek pionier Nikolaus Harnoncourt, maar hij werd meteen alweer overtroffen door John Eliot Gardiner die op kenmerkend vitale wijze met begrip voor de Engelse cultuur een soort lesje geeft op het gebied van articulatie en agogiek. Zijn gevoel voor een natuurlijke groei van de muziek en een fluctuerende spanning zijn hoogst aantrekkelijk. Het resultaat van vooral zijn Philipsopname klinkt nog steeds erg aannemelijk.
De koning zou ongetwijfeld verbaasd zijn geweest als hij deze muziek zo had kunnen horen als Trevor Pinnock deze laat klinken. Majestueus en fijnzinnig al naar gewenst met vooral prachtige bijdragen van de blazers. Het verwachte krakter klopt steeds mooi.
In 1993 tracht Jordi Savall hem naar de kroon te steken met een wat kleiner ensemble dat heel alert en met veel karakter reageert en vooral de ritmische zwier mooi naar voren brengt.
Uit weer een ander vaatje tapt de energieke Roger Norrington met een heldere, scherp gearticuleerde vertolking en grandeur bij de koperblazers.
Duidelijk nog weer ‘authentieker’ en feestelijker gaat Hervé Niquet te werk. Hij gebruikt een volle bezetting en zijn (natuur)hoorns en pauken zijn zeker het aanhoren waard. De dynamiek van de opname is erg groot en de akoestische omstandigheden in het wat galmende Arsenaal te Metz dragen bij aan de ruimtelijkheid.
Haast een geval apart is Federico Guglielmo die de drie suites ontmanteld en de muziek aaneengesloten en pakkend gespeelde volgorde laat horen.
Enigszins theatraal van inslag, maar vol mooie details doch helaas met extra toegevoegd slagwerk stelt Kevin Mallon de muziek voor met zijn Canadese ensemble. Voor een keertje best interessant.
En dan is daar de altijd vlotte kwieke, goed verzorgde lezing van Marc Minkowski die al zo menige muziek op levendige wijze een nieuw elan inblies. Hij beesteedt best de nodige aandacht aan wezenlijke details, maar kiest over het geheel nogal snelle tempi. Aan zijn engagement valt niet te twijfelen en zijn goed ingespeelde ensemble reageert alert.
Wie nog is geïnteresseerd in een regressieve, volbloed ‘filharmonische’ aanpak, kan heel goed terecht bij Riccardo Muti die een spirituele visie huldigt.
Gebed in een mooie documentaire over het hoe en waar van de oorspronkelijke uitvoering op de Theems is vooral de boeiende registratie van Andrew Manze bij de dvd opnamen zeer de moeite waard.
Conclusie
Het is dringen geblazen aan de top. Pinnock behoudt zijn vrij dominante grote waarde, van de dirigenten die na hem komen, zijn het op het hoogste niveau vooral Savall en Niquet die erg overtuigen en goed tegen herhaling vatbaar zijn. Kies uit de rest der genoemden wat op grond van de korte gegeven karakteristieken de moeite waard lijkt.
Discografie
1952. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Fritz Lehmann. Archiv 457.758-2.
1955. Stuttgarts kamerorkest o.l.v. Karl Münchinger. Decca 417.743-2.
1956. Schola Cantorum, Bazel o.l.v. August Wenzinger. DG 427.205-2.
1958. Paillard kamerorkest o.l.v. Jean-François Paillard. Warner 0927-48685-2.
1958. Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Philips 420.857-2, 475.6353 (6 cd’s).
1963. Bath festival orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. EMI 573.347-2.
1969. Berlijns omroeporkest o.l.v. Helmut Koch. Berlin Classics BC 18546-2.
1970. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Rafael Kubelik. DG 419.861-2.
1971. Collegium aureum o.l.v. Franz Josef Maier. Duitse Harmonia Mundi 05472-77414-2.
1971. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Argo 414.596-2.
1977. Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 842368.
1981. English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Erato ECD 88005.
1982. Los Angeles kamerorkest o.l.v. Gerard Schwarz. Telarc CD 3010.
1983. English Concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 471.723-2, 423.149-2 (6 cd’s).
1983. Linde Consort o.l.v. Hans Martin Linde. Virgin 561.656-2 (2 cd’s).
1983. Grande Écurie et la chambre du Roy o.l.v. Jean-Claude Malgoire. Sony SBK 48285.
1984. CBC Vancouver orkest o.l.v. Mario Bernardi. Dureco SMCD 5032.
1985. Schots kamerorkest o.l.v. Alexander Gibson. Chandos CHAN 8382.
1986. Virtuosi of England o.l.v. Arthur Davison. Classics for Pleasure 574.881-2.
1987. Praags Kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. EMI 767.774-2.
1988. Cappella Istropolitana o.l.v. Bohdan Warchal. Naxos 8.550109.
1988. New Classical philharmony o.l.v. George Randolph Warren. Intercord INT 820.704, Collins 91015-71.
1988. Boedapest strijkorkest o.l.v. Béla Bánfalvi. Laser 15607.
1988. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. EMI 749.810-2.
1991. English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 434.122-2, 464.706-2.
1991. Orpheus kamerorkest. DG 435.390-2.
1991. St. Luke’s orkest o.l.v. Charles Mackerras. Telarc CD 80279.
1993. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Hänssler 98939.
1993. Concert des nations o.l.v. Jordi Savall. Astrée Naïve ES 9920.
1995. Londens Festival orkest o.l.v. Ross Pople. Arte Nova 74321-30498-2.
1995. Engels kamerorkest o.l.v. Johannes Somary. Vanguard 889066 (3 cd’s).
1995. Tafelmusik o.l.v. Jane Lamon. Sony SK 68257, 88697-96443-2 (6 cd’s).
1996. Fondamento o.l.v. Paul Dombrecht. Passacaille 9513, Vanguard 99713.
1996. London Classical players o.l.v. Roger Norrington. Virgin 545.265-2.
1997. King’s Consort o.l.v. Robert King. Hyperion CDA 66967.
1998. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 747.145-2.
1998. Schots kamerorkest o.l.v. Nicholas McGegan. Classic FM 75605-57044-2.
2000. Filharmonisch barokorkest o.l.v. Nicholas McGegan. Harmonia Mundi HCX 395.010.
2002. Concert spirituel o.l.v. Hervé Niquet. Glossa GCD 921606.
2002. Boston Baroque o.l.v. Martin Pearlman. Telarc CD 80594.
2003. London Mozart Players o.l.v. Jane Glover. Resonance CDRSN 3024.
2004. Arte dell’arco o.l.v. Federico Guglielmo. CPO 777.312-2.
2005. Aradia ensemble o.l.v. Kevin Mallon. Naxos 6.110115, 8.55764.
2010. Les musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski. Naïve V5234.
Met onbekende opnamedatum
…… Philharmonica symfonie orkest o.l.v. Igor Ivanenko. Prisma PLD 1204.
…… Franz Liszt kamerorkest o.l.v. János Rolla. Hungaroton HCD 12756.
Oxford versie
Oxford Baroque o.l.v. Guy Williams. Isis CD 012.
Bewerking Loussier
2002. Jaques Loussier trio. Telarc CD 83544, SACD 63455.
Video
1987. Praags kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. EMI 492.400-9 (dvd).
1993. A musical journey. Naxos ……
2005. Aradia ensemble o.l.v. Kevin Mallon. Naxos 5110115 (dvd).
2005. English Concert o.l.v. Andrew Manze. BBC Opus Arte OA 930D (dvd).