Verg. Discografieën

JANÁČEK: STRIJKKWARTETTEN NR. 1 EN 2 (geactualiseerd)

JANÁČEK: STRIJKKWARTETTEN NR. 1 EN 2

 

Alexander Goehr citeert in zijn boek Finding the key (Faber, 1998) een uitspraak van de Oost-Duitse componist Hanns Eisler die Schönberg, Stravinsky en Janáček als de drie grootste muzikale vernieuwers van de Europese twintigste eeuwse muziek beschouwde: “Schönberg en Stravinsky zorgden voor nieuwe vormen en  talen, Janáček niet, maar hij was de echte vernieuwer van de expressie. Hij was ook de vernieuwer van het muzikale Realisme”.

 

Achtergronden

 

Dat is mogelijk ook een van de redenen waarom het zo lastig is om de componist een juiste plaats te geven in het grote schema van de muziekgeschiedenis. Hoe dat ging met Schönberg en Stravinsky, is eenvoudig in te zien. Eerstgenoemde schiep een nieuwe, controversiële en intussen weer verlaten vorm van ordening in de post Wagneriaanse bijna-chaos, de laatstgenoemde verleende een heel nieuwe status en vrijheid aan de ritmiek.

Maar Janáček? Janáček is noch progressief, noch conservatief omdat hij duidelijk niet behoort tot de hoofdstroom, maar evenmin tot een zijstroom. De opvatting om met iets geheel nieuws te komen telde kennelijk minder voor hem dan de drang om dringend noodzakelijk – vaak zelfs pijnlijk noodzakelijk – te zoeken naar nieuwe dramatische en expressieve waarheden.

De gewoonte of zelfs de traditie om programmatische en autobiografische elementen te vermengen, heeft een lange geschiedenis in de Tsjechische kamermuziek. Janáček had weinig belangstelling voor abstracte muzikale boodschappen en baseerde vrijwel al zijn kamermuziek op reeds bestaand materiaal. In het geval van de Kreutzersonate, zijn eerste strijkkwartet, greep hij terug op zijn levenslange hartstocht voor de Russische literatuur. Het drama, de hartstocht en zelfs het geweld van Tolstoi’s gelijknamige novelle zijn essentieel voor zijn buitengewone werk.

Het is onwaarschijnlijk dat de creativiteit van de componist in zijn laatste twaalf levensjaren zo’n buitengewoon persoonlijk karakter zou hebben gehad  zonder zijn liefde voor die in de zomer van 197 in het kuuroord Luhačovice haar ontmoette en via deze eenzijdige verliefdheid voor een ware opleving van zijn scheppend vermogen zorgde. Zijn strijkkwartet nr. 2 is de muzikale tegenhanger van zijn aan haar geschreven epistels. Al is de programmatische invloed hier wellicht wat minder dan bij het eerste kwartet, Toch is er geen twijfel mogelijk over de vurigheid van zijn hartstocht.

Er is vaak en niet zelden met enige verbazing op gewezen dat alle werkelijk belangrijke werken van Janáček dateren uit zijn late middelbare tijd en zijn oude dag. Het is opmerkelijk dat iemand van ver in de zestig en in de zeventig muziek kan hebben gecomponeerd die zo jeugdig aandoet en die zo is vervuld van passie en energie. Mogelijk is dat ook de sleutel tot de buitengewone directheid waarmee hij spreekt: hij heeft nog zoveel te zeggen en weet dat hem daarvoor niet veel tijd meer rest. Geen wonder dat hij zo weinig tijd nam voor pretentie, dat hij wars van cosmetische opsmuk en gewild modernisme. Dat blijkt haast nergens duidelijker dan uit de beide strijkkwartetten.

Het eerste, dat binnen een week in 1921 werd geschreven toen hij 69 was, is een nogal explosieve reactie op Tolstoi’s korte verhaal De Kreutzer-sonate; het tweede met de ondertitel Intieme brieven ontstond aan paar maanden voor ’s componisten dood en kan gelden als zijn laatste liefdesbetuiging aan Kamila Stösslová – de jonge vrouw die zoveel van zijn late werken heeft geïnspireerd hoewel ze zijn gevoelens nooit schijnt te hebben beantwoord. Het is muziek waarvan de intensiteit en de energie haast van de gedrukte pagina springen, vooral in het tweede kwartet. Janáček schijnt in grote lijnen te hebben gecomponeerd zonder rekening te houden met de gangbare regels volgens welke een strijkkwartet wordt gemaakt. Janáčeks beide strijkkwartetten behoren tot de beste in hun genre. Ze bevatten buitengewone structuren en plotseling sterk contrasterende stemmingen.  Beide werken stellen zware eisen aan de uitvoerenden. Maar dat gevoel van zuiver fysieke (in)spanning, van het zich begeven naar de grenzen van de mogelijkheden van de instrumenten – dat alles draagt bij aan de grote expressieve kracht van deze muziek. Sporen van teerheid en ‘intieme’ droefheid zijn te vinden naast passages die het haast uitschreeuwen van het lachen of juist wanhoop.

 

Strijkkwartet nr. 1

 

Door alle tijden heen had Beethoven veel invloed, ook buiten de directe muziekwereld. Het pakkende eerste Presto uit zijn Kreutzer-sonate diende Leo Tolstoi later als titel voor zijn verbitterde en tragische novelle De Kreutzer-sonate  over de teleurstellingen in de liefde van een ongelukkige vrouw binnen en buiten het huwelijk en de moord van haar jaloerse echtgenoot en dat op zijn beurt inspireerde Janáček tot het componeren van zijn eerste strijkkwartet. Janáček citeert ook het begin van het presto uit die sonate aan het begin van het derde deel van zijn kwartet. Maar waar Tolstoi partij koos voor de echtgenoot, maakte Janáček citeert ook het begin van het allegro uit die sonate aan het begin van het derde deel van zijn kwartet er geen geheim van openlijk de kant te kiezen van de ongelukkige vrouw.

Diezelfde Kreutzer-sonate inspireerde ook de op het conservatorium gevormde Margriet de Moor tot haar gelijknamige boek met de ondertitel Een liefdesverhaal (uitg. Contact 2001).

Het eerste kwartet, gebaseerd dus op Tolstoi, ontstond binnen een week in 1921 en biedt dus het portret van de in een liefdeloos leven heersende jaloezie. Milan Skampa, de altist van het Smetana kwartet, heeft getracht om uit te vinden welke passages uit die novelle van Tolstoi in het kwartet worden uitgebeeld. Toen hij het exemplaar van de novelle in de nalatenschap van de componist ontdekte, was hij verbaasd over de door de componist onderstreepte passages.

Het is mogelijk om verwantschappen te zoeken tussen de gebeurtenissen in die novelle en de muziek maar het is verstandiger eventuele programmatische verbanden te vergeten en simpelweg van de bijzondere lyrische en dramatische inventiviteit uit deze muziek te genieten. Wat niet wegneemt dat de componist natuurlijk in vier delen in een heel eigen taal een drama schetst.

 

Strijkkwartet nr. 2

 

Ook de barenstijd van het tweede kwartet was betrekkelijk kort: drie weken in 1928 en ook hier is duidelijk sprake van een programmatische achtergrond. Dit kwartet met de titel Intieme brieven draagt met emotionele nadruk en een zekere wildheid ook het stempel van grote antagonismen, in dit geval die van hemzelf op 64-jarige leeftijd. Dit werk werd geïnspireerd toen hij verliefd raakte op zijn jonge studente Kamila Slösslová. Hij legde in dit werk al zijn gevoelens voor haar: twijfel, vreugde, bevrijding, wanhoop: heel elliptische muziek bij wijze van karakterstudie is het resultaat. Het stormachtige beginthema zou de componist kunnen vertegenwoordigen en het koele antwoord van de altviool Kamila’s reactie op zijn liefdesbetuiging. Maar het is verder futiel om over de buitenmuzikale achtergronden te speculeren. Waar het – in Janáčeks eigen woorden - op aan komt, is dat “Dit stuk in vuur en vlam is geschreven. Toen ik de eerste uitvoering hoorde, vond ik bevestigd dat het een werk is dat uit levend vlees in gehouwen. Ik geloof niet dat ik ooit nog een waarachtiger en dieper gevoeld werk zal schrijven”. Een maand later overleed hij.

Wie de uitgaven van de afzonderlijke partijen beschouwt, zal verrast zijn over hun chaotische aanzien. Er zijn verschillen in tempo- en articulatie aanduiding. In de praktijk moeten we daar maar niet teveel op letten. Iedere vertolking kan daardoor echter wel nieuwe verrassingen bieden. Voor de uitvoerenden is het tweede kwartet nog moeilijker te realiseren dan het eerste, zowel in fysiek als in emotioneel opzicht. Blijkbaar had de componist geen grein medelijden met de uitvoerenden, die maat na maat door snelle, polsblessures veroorzakende ostinati moeten worstelen.

Naast de strijkkwartetten van Debussy, Ravel en Bartók zijn Janáček kwartetten de superieure meesterwerken in dit genre uit de eerste helft van de twintigste eeuw. 

 

De opnamen

 

Het lijkt logisch om te veronderstellen dat de vele goede Tsjechische kwartetten zijn voorbestemd om met de nodige affiniteit de muziek van hun landgenoot het beste tot uitdrukking kunnen brengen. Maar bij die kwartetten gaat het meestal om Bohemers en niet om Moraviërs en de redenering is toch al te simplistisch om enige geldingskracht te hebben. In de meeste verklankingen wordt gebruik gemaakt van de standaard uitgaven uit 1945 en 1949, maar het was alweer Skampa die een herziene versie uitbracht en met het Smetana kwartet gebruikte. De verschillen lijken op het eerste gehoor miniem.

Het eerste niet-Tsjechische strijkkwartet dat een uitstekende indruk naliet is het Gabrieli kwartet met een autoritaire, verbeeldingsvolle lezing die uitblinkt door intensiteit en spontaniteit.

Het Smetana kwartet bijvoorbeeld verzorgt eerder eerbiedige, bloedserieuze vertolkingen dan een beeld te geven van de ontwikkeling van muzikale drama’s. Het klinkt prachtig, maar is teveel ontdaan van vitaliteit en empathie. Wat dat betreft is het wat grover spelende Vlach kwartet veel expressiever en indringender, maar hier komen de luchtiger passages juist wat tekort door een voortdurend aangehouden grote intensiteit.

Teleurstellend is ook het Lindsay kwartet dat wel recht doet aan de tere momenten maar de felle gedeelten laat ondergaan in een te grote golf van emoties.  Het Alban Berg kwartet speelt met een enorme concentratie bij zijn ‘live’ opname; veel felle intensiteit en een bewonderenswaardige nauwkeurigheid frapperen. Het Melos kwartet etst de melodielijnen scherper en laat horen dat er ook belangrijke elegante aspecten zijn. Ideaal, allesomvattend zijn deze opnamen echter niet. 

Het kan niet anders of het spel van het Talich kwartet boeit in hoge mate. Sentiment en drama genoeg, iets meer ironie was niet verkeerd geweest. Toch zijn deze gepolijste briljante interpretaties niet te versmaden.

Bij het Petersen kwartet kloppen de temporelaties niet geheel overtuigend, het Novák kwartet is aan de grove, brute kant zonder enig blijk van intimiteit. Veel beter bevalt het Juilliard kwartet met ook prachtige details, totdat die een wat overdreven indruk gaan wekken en het resultaat overgearticuleerd gaat klinken en de dramatisch emotionele loop der dingen in gevaar brengt. Iets dergelijks is het geval bij het Sedléček kwartet waar bovendien de intonatie soms faalt. Het Panocha kwartet blijkt beter thuis in het tweede dan in het eerste kwartet en ontloopt zo een zekere diskwalificatie niet. Het Vanbrugh kwartet levert technisch heel gave en goed verzorgde lezingen af, maar klinkt veel te onderkoeld.

Het Vogler kwartet vertoont in zijn interpretaties veel overeenkomst met het Berg kwartet, maar dan op een lager emotioneel pitje. Expressie en dieptewerking komen ook tekort bij het Doležal kwartet dat in het eerste strijkkwartet te oppervlakkig klinkt. Meer overtuigt het Nieuw Helsinki kwartet met een verinnerlijkte tristesse enerzijds en een behoorlijke felheid anderzijds; de dramatische vormgeving is heel overtuigend. Het Medici kwartet huldigt een gelijksoortige opvatting, is minder introvert, eerder mild en terughoudend, maar verder ook heel dramatisch. Toch ontbreekt het ook hier weer aan duidelijke passie.

Ook het Guarneri kwartet stelt wat teleur met vrij ongenuanceerd, weinig verrassend en lang niet contrastrijk genoeg spel. Die is wel te vinden bij het Janáček kwartet dat zijn naam alle eer aandoet in pakkende verklankingen vol tragisch momentum. Nog weer een graad feller en met meer pathos speelt het Talich kwartet dat met een paar opnamen is vertegenwoordigd. Alle ingrediënten voor passende uitingen zijn aanwezig in de eerste en laatste versie (Calliope), de tweede (Supraphon) heeft het bezwaar van een al te zoetelijk klinkende primarius. Mooi en goed is om te beginnen de expressierijkdom bij het zeer geëngageerde Pražák kwartet dat zijn mooiste momenten beleeft in de verfijnde weergave van het langzame deel uit nr. 2. Over het geheel is hierna het evenwichtige, goed doserende Stamitz kwartet.

Het Belcea kwartet speelt impulsief, breeduit en best ook dramatisch maar soms met wat overdreven gebaren. Niet echt idiomatisch Janáček, maar eerder als poging om de verwantschap met Dvorak en Smetana te onderstrepen.

Heel weloverwogen en op zeer hoog niveau klinken de registraties van het Brodsky kwartet. Misschien blijft alles net iets te bedachtzaam. De Nederlandse eer wordt hierna bijzonder hoog gehouden door het in eigentijdse werken doorknede Schönberg kwartet dat veel emotionele durf en een continu groot engagement toont. Het Leipzigs kwartet, altijd goed voor imposante uitvoeringen, beleeft met deze werken niet zijn beste niveau. De muziek klinkt krachtig genoeg, maar de innerlijke balans is niet ideaal. Wat jammer.

Overtuigender is dan weer het Emerson kwartet dat de ware persoonlijkheid van de componist weet te treffen en daarin zover gaan, dat ze de muziek haast operatrekken verschaffen. De expressie in de finale van het tweede kwartet is een klein wonder. Al zoekend neigt het Arcadia kwartet soms tot overstatement, maar deze Roemenen tonen wel de nodige affiniteit met dit idioom, dat gespannen en intens tot klinken is gebracht.

Als baas boven baas komt dan het Jerusalem kwartet dat voor twee bewonderenswaardige uitvoeringen zorgt. Prachtig reageren deze musici op de wisselende stemmingen, heel innig en persoonlijk klinken vooral de langzame delen. Zo ontstaat een veelzijdig emotioneel landschap. Tot voorlopig slot is daar dan nog het Doric kwartet met bovenal elegische, warmbloedige en heel levendige verklankingen waarin het karakter van de muziek intuïtief lijkt te zijn aangevoeld.

Als tegenwicht voor de uitgesproken Slavische opvattingen is daar nog de inbreng van het enthousiaste, jonge Franse Zaïde dameskwartet met een wat lichtere heldere, open versie die vooral gekenmerkt wordt door enthousiasme en verfijning. Er is voldoende aandacht voor expressieve details en de navolging van het geschrevene. Met briljant resultaat.

 

Afzonderlijke kwartetopnamen

 

Maar voor een vertolking van het eerste kwartet  waarin de gepassioneerde exuberantie haast het notenbeeld te boven gaat, moeten we bij de eerste opname van het Hagen kwartet (ECM) zijn, die helaas als herinnering aan het Lockenhaus festival op 2 cd’s is uitgebracht. De tweede poging op DG uit 1988 is duidelijk wat minder geslaagd, maar die eerste opname laat maat voor maat horen hoe jeugdig en turbulent het er bij de oude componist aan toe ging. Spannende, knap berekende discontinuïteit is troef. De Hagens overtuigen in het tweede kwartet veel beter op DG omdat ze niet schromen de privéwereld van de componist zo dicht mogelijk met een mengeling van gevoeligheid en intensiteit te benaderen. In deze categorie is het echter het Pavel Haas kwartet dat in het tweede kwartet met kop en schouders boven de rest uitstijgt, op de nodige afstand gevolgd door de leden van het Amerikaanse Avalon kwartet.

 

Viola d’amore optie

 

De opnamen van kwartet nr. 1 door het Diotima- en Mandelring kwartet zijn echt bijzonder. Waarom? Omdat de viola d’amore een kleine, maar vrij cruciale rol speelde in het leven en de muziek van de componist. Hij leerde het instrument kennen via zijn collega Rudolf Reissig op de orgelschool in Brno. Vervolgens duit het instrument op in enige opera’s en kreeg het een echt belangrijke rol in het tweede strijkkwartet waarin het ’s componisten hartstochtelijke verlangen en passie vertegenwoordigt. In een brief aan zijn geliefde Kamila Stösslová schreef hij: “Het hele werk wordt bijeen gehouden door een speciaal instrument: …. de viola d’amour …. in dit werk zal ik met jou alleen zijn”.

Helaas bleek die partij te moeilijk voor de oorspronkelijke altist van het Moravisch kwartet dat het werk introduceerde. Een verandering terug naar de alt bleek noodzakelijk. Maar in de jaren zeventig vorige eeuw reconstrueerde violist Milan Škampa het origineel dat hier op de bedoelde viola d’amore die een kwarttoon hoger is gestemd wordt gespeeld. Dit is gedocumenteerd in een nieuwe Bärenreiter uitgave.

Bij Diotima is deze rol toevertrouwd aan Garth Knox. Günter Teuffel speelt in het Mandelring kwartet op Reissigs vroegere instrument. Ook een vorm van authenticiteit en het klinkt vrij opzienbarend.

 

En dan is er nog de Australische opname van een zetting voor strijkorkest van het eerste kwartet. Richard Tognetti tekende daarvoor, mogelijk om te voorzien in nieuw repertoire voor strijkorkest. Hij toont wel gevoel voor passie en wanhoop in deze grootschaliger vorm maar het gaat ten koste van de intimiteit en de snelle, plotselinge wendingen. 

 

Conclusie

 

De tragiek van de cd verzamelaar is soms dat hij of zij na lang zoeken er wel achter komt wat de mooiste versies van bepaalde werken zijn, maar dat deze niet of niet meer beschikbaar zijn of dat hij zich de moeite en de extra uitgave moet getroosten  Summa summarum is er logisch genoeg niet één uitgave die ver boven de rest uitsteekt.

In de Tsjechische hoek heeft het Skampa kwartet een lichte voorkeur, maar Smetana-, Panocha- en Pražák blijven daar niet ver bij achter. Bij de anderen genieten het Jerusalem-, Emerson, Hagen- en zeker ook het Schönberg kwartet een voorrangspositie. 

 

Discografie

 

Kwartetten nr. 1 en 2

 

1957. Janáček kwartet. Supraphon SU 3460-2.

 

1961. Novák kwartet. Berlin Classics BC 92972.

 

1965. Smetana kwartet. Testament SBT 1075.

 

1969/70. Vlach kwartet. Panton 811.203-2.

 

1976/85. Smetana kwartet. Supraphon SU 0071-2.

 

1977. Gabrieli kwartet. Decca 430.295-2.

 

1984. Trávinček kwartet. Opus 9351-1755.

 

1985. Talich kwartet. Calliope CAL 9699, 5699.

 

1987/8. Medici kwartet. Nimbus NI 5379.

 

1988. Hagen kwartet. DG 427.669-2.

 

1988. Stamitz kwartet. Bayer BR 100.151.

 

1990. Lindsay kwartet. ASV CDDCA 749.

 

1990. Pražak kwartet. Praga  PRD 350005, Panton 710020-2.

 

1990. Talich kwartet. Supraphon 11.1354-2.

 

1991. Melos kwartet. Harmonia Mundi HMC 90.1380.

 

1991. Raphael kwartet. Globe GLO 5081.

 

1992. Manfred kwartet. Pierre Verany PV 79209-2.

 

1992. Vanbrugh kwartet. Collins 1381-2.

 

1992. Britten kwartet. EMI 754.787-2.

 

1993. Alban Berg kwartet. EMI 555.457-2.

 

1994. Tokio kwartet. RCA 09026-68286-2.

 

1995. Juilliard kwartet. Sony SK 66840.

 

1995. Panocha kwartet. Supraphon SU 0215-2.

 

1995. Vlach kwartet. Naxos 8.553895.

 

1996. Nieuw Helsinki kwartet. Finlandia 0630-17673-2, Warner 0927-49422-2 (4 cd’s)..

 

1996. Vlach kwartet. Panton 81.1203-2.

 

1996. Guarneri kwartet. Philips 456.574-2.

 

1996. Wihan kwartet. Studio Matous MK 0032-2.

 

1997. Guarneri kwartet. Philips 456.574-2.

 

1997. Pražák kwartet. Praga PRD 250.108.

 

2000. Martinu kwartet. Arco Diva UP 0036-2.

 

2001. Skampa kwartet. Supraphon SU 3486-2, SU 4003-2.

 

2001. Belcea kwartet. ZigZag Territories ZZT 010701.

 

2005. Talich kwartet. Calliope CAL 9333.

 

2005. Schönberg kwartet. Chandos CHAN 10405.

 

2006. Brodsky kwartet. Brodsky BRD 3503.

 

2006. Dante kwartet. Meridian CDE 84560.

 

2007. Bennewitz kwartet. Coviello COV 5080-2.

 

2007. Leipzigs kwartet. MDG MDG 307-1472-2.

 

2008. Diotima kwartet. Alpha 133.

 

2008. Emerson kwartet. DG 477.8093.

 

2009. Mandelring kwartet. Audite 92.545.

 

2012. Arcadia kwartet. Orchid ORC 100036.

 

2012. Arianna kwartet. Centaur CRC 3198.

 

2013. Jerusalem kwartet. Harmonia Mundi HMC 90.2178.

 

2014. Doric kwartet. Chandos CHAN 10818.

 

2014. Zaïde kwartet. Nomad Music NNM 004.

 

Strijkkwartet nr. 1 Kreutzer-sonate

 

1965. Smetana kwartet. Testament SBT 1074.

 

1975. Smetana kwartet. BBC Classics BBCL 4180-2.

 

1984. Dolazal kwartet. Accord 22031-2.

 

1984. Hagen kwartet. ECM 827.024-2, 0001305 (2 cd’s).

 

1990. Janáček kwartet. Emergo EC 3680-2.

 

1993. Vogler kwartet. RCA 09026-61816-2.

 

1995. Medici kwartet. Koch 36436-2.

 

1995. Enesco kwartet. Forlane 16538.

 

1998. Skampa kwartet. BBC Legends BBCW 1001-2.

 

1999. Amati kwartet. K & K KuK 66.

 

2005. Danel kwartet. Stradivarius STR 33870.

 

2005. Pacifica kwartet. Cedille CDR 9000009-2.

 

2005. Heine kwartet. Genuin GEN 86066.

 

2007. Pavel Haas kwartet. Supraphon SU 3922-2.

 

2007. Merel kwartet. Telos TLS 104.

 

2008. Schulhoff kwartet. VMS 202.

 

2008. Henschel kwartet. Neos 11006.

 

2009. Erlenbusch kwartet. Gideo Boss GB 004 (2 cd’s).

 

2012. Debussy kwartet. Evidence EVCD 001.

 

2013. Amphion kwartet. Nimbus NI 6289.

 

Orkestratie Tognetti

 

2000. Australisch kamerorkest o.l.v. Richard Tognetti. Chandos CHAN 10016, 10678.

 

Orkestratie Kovacic

 

2013, Wroclaw kamerorkest Leopoldinum o.l.v. Ernst Kovacic. DUX 0946.

 

Strijkkwartet nr. 2 Intieme brieven

 

1962. Janáček kwartet. Multisonic 310351-2.

 

1965. Smetana kwartet. Testament SBT 1075.

 

1975. Smetana kwartet. BBC Legends BBCL 4180-2.

 

1989/91. Petersen kwartet. Capriccio C10522.

 

1991. Sedláček kwartet. Panton 81.1189-2.

 

1999. Avalon kwartet. Channel Classics CCS 14898.

 

2005.Talich kwartet. Calliope 

 

2006. Pavel Haas kwartet. Supraphon SU 3877-2.