Verg. Discografieën

JANÁČEK:TARAS BULBA

JANÁČEK: TARAS BULBA 

 

In de driedelige Rapsodie voor orkest Taras Bulba naar een verhaal van Gogol wordt het tragische verhaal van de Kozakkenleider Taras Bulba en zijn beide zonen verteld.

 

Achtergronden

 

De Russische literatuur vormde steeds een dankbare inspiratiebron voor Janáček. Hij bezocht Rusland regelmatig en stichtte in 1898 in Brno een Russische Kring. Die invloeden uit de Russische literatuur zijn onder meer hoorbaar in zijn strijkkwartet nr. 3 ‘Kreutzer sonate’ (Tolstoi) en zijn opera’s Katja Kabanova (Ostrovsky) en Uit een dodenhuis (Dostojevsky).

Maar dus ook in de Rapsodie Taras Bulba uit 1915. Al in 1905 had hij hierover Gogols korte roman gelezen en zijn enthousiasme voor deze stof gold vooral de innerlijke kracht van het Russische volk onder buitenlandse bezetters. Die gedacht bleef hem trouw totdat hij tien jaar later dit gegeven in muziek vertaalde.

Hierbij gaat het om het verhaal van de Oekraïnse kozakkenleider Taras Bulba en zijn beide zonen in de oorlog van 1628 tegen de Polen. In de beide eerste delen – ‘Smrt Andrijova’ (de dood van Andrei) en ‘Smrt Ostapova’ (de dood van Ostap) - gaat het om de slag bij Dubno en de dood van zijn beide zonen; het derde deel – ‘Proroctví a smrt Tarase Bulby’ (voorspelling en dood van Taras Bulba) – om de gevangenneming van Taras en zijn executie. 

Maar tevens is elk van deze delen gebaseerd op een louterende episode uit Gogols verhaal over de worstelingen van de kozakkenhoofdman met de Poolse bezetters. In het eerste deel draait het om de buitenechtelijke liefde die is geschilderd in lange, verlangende melodielijnen zowel als de dood van de oudste zoon.

In de finale sterft Taras in een kenmerkend breed opgezette recapitulatie waarin ook de nobele, vastberaden onafhankelijkheid die boven pijn en dood uitgaat. Aan het orkestrale kleurenpalet wordt hier nog dat van een orgel toegevoegd.

In 1962 verfilmde J. Lee Thompson de geschiedenis met Yul Brynner als Taras Bulba, Tony Curtis als Andrei, Perry Lopez als Ostap, Christine Kaufmann als Natalia Dubrov en Sam Wanamaker als Filipenko. De muziek hierbij werd geschreven door Franz Waxman.

 

De opnamen

 

De discografielijst is weer aardig lang, maar er is geen aanleiding daarvan onder de indruk te raken want afgezien van langzamerhand verouderd materiaal en niet meer verkrijgbare opnamen is er het nodige dat niet aan de eisen van topkwaliteit – zowel interpretatief als opnametechnisch – voldoet. 

Het is wel grappig dat de oudst beschikbare opname van Rafael Kubelik stamt uit zijn tijd bij het Concertgebouworkest, in dit geval uit 1951. Dit oude document is nauwelijks meer representatief, maar er is een prachtige opname uit München (1970) die dat wèl is. Meteen vanaf het begin toont de dirigent een groot engagement en veel gevoel voor de typische orkestratie. Er is een mooi evenwicht tussen passie en subtiliteit. Het slot van het werk klinkt heel verheven en beheerst: een triomfantelijke apotheose. De latere (476.2196) is klankmatig voortreffelijk verbeterd. 

Van de niet-Tsjechische dirigenten is het Charles Mackerras die de meeste affiniteit met het idioom van Janáček toont. Zijn voortreffelijke uitvoering met het Weens filharmonisch orkest uit 1980 heeft nog niets aan glans verloren. Opvallend genoeg krijgt het werk hier meer stevigheid en gewicht dan gewoonlijk; de soms wilde dansritmen bezitten een fikse energie zodat het scenario van dood en kwelling veel betekenis krijgt.

De derde en laatste opname van Mackerras, zijn tweede voor Supraphon is al even geïnspireerd, mede dankzij de tijdens een zaaloptreden gemaakte opname. Extra aantrekkelijk is deze uitgave door de extra dvd.  Warmbloedig klinkt het werk, gedegen en plooibaar van opbouw, opwindend waar nodig.

De gedisciplineerde, helder opgenomen versie van Christoph von Dohnanyi uit Cleveland gooit ook nog hoge ogen.

Wanneer we verder luisteren naar bijvoorbeeld de jonge Simon Rattle, Jiri Bélohlávek, Frantisek Jilek, Ondrej Lenárd, John Eliot Gardiner, Andrew Davis, Jonathan Nott en Marek Janowski dan blijkt dat naar de letter alles aardig klopt, maar naar de geest de nodige wensen aan toegevoegde waarde onvervuld blijven.

Conclusie

 

Met de opnamen van Mackerras (op Decca 448.255-2 gekoppeld met de Suite Dansen uit Lach, Mládi het Capriccio voor piano linkerhand en kamerensemble en het Concertino voor piano en blazers op twee cd’s) of Kubelik (op DG 476.2196 met het Concertino en de Sinfonietta) is men voorlopig nog steeds het beste af.

 

Discografie

 

1951. Concertgebouworkest o.l.v. Rafael Kubelik. Q Disc MCCL 97018.

 

1952. Praags omroeporkest o.l.v. Bretislav Bakala. Multisonic 310184-2.

 

1954. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Talich. Supraphon SU 3823-2.

 

1955. Pro Musica orkest Wenen o.l.v. Jascha Horenstein. Vox 7803.

 

1961. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon SU 1929-2 011, Fidelio CD 1852, Supraphon SU 110609-2, EMI 575.091-2 (2 cd’s).

 

1970. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG 429.182-2, 439.437-2, 476.2196.

 

1978. NHK symfonie orkest Tokio o.l.v. Vaclav Neumann. King Int. KKC 2051/2 (2 cd’s).

 

1980. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. Decca 475.687-2 (9 cd’s), 448.255-2 (2cd’s), 410.138-2.

 

1981. BBC Symfonie orkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. Carlton 15658 9135-2.

 

1986. Brno Staats filharmonisch orkest o.l.v. Frantisek Jilek. Supraphon SU 111521-2.

 

1989. Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 430.204-2.

 

1990. Philharmonia orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 754.212-2 (2 cd’s), 747.048-2.

 

1990. Slowaaks omroeporkest o.l.v. Ondrej Lenárd. Naxos 8.550411.

 

1991. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur. Philips 432.983-2.

 

1991. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Jiri Bélohlávek. Chandos CHAN 9080.

 

1993. NDR Symfonie orkest Hamburg o.l.v. John Eliot Gardiner. DG 445.838-2.

 

1994.Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon SU 111965-2 031, 103400-2.

 

1993. Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. David Zinman. Philips 442.660-2.

 

1996. Koninklijk Zweeds filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Davis. Finlandia 3984-21449-2.

 

1999. Janácek filharmonisch orkest o.l.v. Christian Arming. Arte Nova 74321-67524-2.

 

2000. Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Petr Altrichter. RLPO Live RLCD 203.

 

2000. Concertgebouworkest o.l.v. Mark Elder. RCO Live 12004 (14 cd’s).

 

2002. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. Supraphon SU 3739-2(2 cd’s), SU 4042-2 (4 cd’s + dvd).

 

2005. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Jonathan Nott. Tudor TUDOR 7135.

 

2008. Brno Staats filharmonisch orkest o.l.v. Jakub Hrusa. Supraphon SU 3923-2.

 

2012. Berlijns Omroeporkest o.l.v. Marek Janowski. Pentatone PTC 5186-388.

 

Waxman: Taras Bulba 

 

1994. Alleen ‘De kozakkenrit naar Dubno’: Seattle symfonie orkest o.l.v. Cliff Eidelman. Vare VSD 5561.

 

Video

 

2002. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. Supraphon 7009-9 (dvd).