Verg. Discografieën

KODÁLY: HÁRY JÁNOS

KODÁLY: HÁRY JÁNOS (SUITE)

 

Voor het Hongaarse muziekleven – van de basisschool tot en met het wetenschappelijk onderzoek – had Zoltán Kodály een grote betekenis. Zijn compositorische oeuvre getuigt van een verwevenheid  van de plaatselijke folklore met de klassiek-romantische traditie, waaruit een even nationale als pretentieuze stijl voortvloeit.

 

Achtergronden

Dankzij de grote toegankelijkheid van zijn muziek waarin hij in vergelijking met Bartók veel directer elementen uit de volksmuziek overnam, was Kodály lange tijd aanzienlijk populairder dan zijn landsman en collega onderzoeker.

Kodály’s loopbaan was weinig spectaculair totdat hij afstudeerde aan de universiteit van Boedapest in 1905. Toen ontmoette hij Béla Bartók en samen bewerkstelligden ze een grote richtingverandering in de Hongaarse muziek. Kort nadat ze elkaar hadden leren kennen, ondernamen ze een ware pelgrimstocht om volksliederen te verzamelen. Het was de eerste van verschillende gezamenlijke expedities die veel bijdroegen aan het vestigen van hun eigen, heel verschillende identiteiten. Het was ook de lijm die zorgde voor een levenslange vriendschap.

Kodály herinnerde zich later de inspiratie die werd geput uit hun muziekstudies: “Deze visie van een goed educatief gevormd Hongarije dat herboren werd vanuit het volk zweefde ons voor ogen. We besloten ons verdere leven aan de realisatie daarvan te wijden.”

Die toewijding resulteerde in een band met Hongaarse volksliederen met een voorwoord van Kodály dat in 1906 werd gepubliceerd. Later datzelfde jaar ging zijn symfonisch gedicht Zomeravond in première.

In 1908 nam Kodály de leiding van de Liszt Academie over van zijn eigen leraar Franz Koessler en raakte hij zo betrokken bij de grondige opzet van een muzikaal curriculum voor het Hongaarse onderwijs. Samen met Bartók richtte hij een stichting op die de promotie en uitvoering van eigentijdse muziek moest bevorderen, een plan dat op de nodige officiële afwijzing en publieke onverschilligheid stuitte. Ook hun pogingen om meer belangstelling te wekken voor de eigen volksmuziek waren niet erg succesvol, hoewel het tweetal doorging met het vergaren van materiaal en informatie tot de Tweede Wereldoorlog uitbrak.

In 1923 lachte het succes Kodály toe dankzij het succes dat hij had met zijn Psalmus Hungaricus, een werk dat werd geschreven voor de vijftigste verjaardag van de vereniging van Boeda en Pest. Kort daarna kreeg hij een contract bij de muziekuitgever Universal dat aanleiding was voor de publicatie van tal van zijn werken.

In 1926 schreef hij zijn volksopera Háry János, en zangspel in vier avonturen met proloog en epiloog op tekst van Paulini en Harsányi op. 15, in 1932 gevolgd door de eenakter De spinkamer, een werk dat is geworteld in de folklore van Transylvanië. In 1933 werden Bartók en Kodály door de Hongaarse Academie van Wetenschappen uitgenodigd om een compendium met de Hongaarse volksmuziek samen te stellen; toen Bartók tegen het uitbreken van de oorlog naar de V.S. uitweek, zette Kodály dat werk voort; het project was in 1951 eindelijk afgerond en verscheen toen meteen in druk.

Gedurende de oorlog bleef Kodály in Hongarije en na de dood van Bartók in 1945 werd hij beschouwd als de grootste levende Hongaarse componist. Hij kreeg talrijke onderscheidingen en opdrachten, werd uitgenodigd als projectleider en docent. In die late periode schreef hij voornamelijk nog koorwerken en ondernam hij tournees als dirigent en spreker. Hij moet redelijk gelukkig zijn gestorven in de wetenschap dat zijn beide grootste ambities – de publicatie van zijn boeken met Hongaarse volksmuziek en de introductie van dagelijkse muzieklessen op de Hongaarse scholen – waren vervuld.

Kodály was en bleef zijn leven lang een conservatieve componist; hij toonde geen belangstelling voor het aanbrengen van veranderingen in de overgeleverde vormen en stijlen en hij wijdde zich primair aan de melodiek.Toch spreekt zijn muziek met een bijzondere stem, voornamelijk dankzij de gehanteerde mengvorm: naast de folklore uit eigen land vormden de muziek van Debussy, Bach, Palestrina en het Gregoriaans samen de componenten van zijn muziektaal. Het ontbrak Kodály mogelijk aan kosmopolitisch flair, maar zijn muziek is een onmiddellijk aansprekend en heel lonend alternatief voor het veeleisender idioom van zijn vriend en collega Bartók.

Háry János is het type van een Hongaarse baron von Münchhausen. Het gaat om de fantastische avonturen van een soldaat die volgens de componist “de verpersoonlijking is van de verbeelding waarvan de Hongaarse verhaalkunst getuigt”. Het complete ongeveer 100’ durende werk ging in oktober 1926 in première en had onmiddellijk het succes dat een dergelijke komische opera (of beter gezegd: toneelspel met muziek) toekomt.

Alleen: de constructie van het geheel is niet al te hecht en de oorspronkelijke taal vormt een handicap om het werk geschikt te maken voor export. Gelukkig zijn er wel twee volledige versies beschikbaar, de ene is 100% Hongaars met Ferencsik op Hungaroton, de andere is een herinnering aan opvoeringen tijdens het Edinburgh festival 1968. De Decca opname werd achteraf in Londense studio’s gemaakt en toont de betere geluidskwaliteit.

Voor normaal gebruik is de zesdelige orkestsuite die de componist zelf samenstelde op basis van de mooiste, kenmerkendste momenten uit het stuk. De luisteraar weet meteen waar hij aan toe is wanneer het orkest meteen aan het begin explodeert met een enorme muzikale ‘nies’ die duidelijk moet maken dat hetgeen wat volgt niet al te serieus moet worden genomen.

Tot de andere opmerkelijke episoden behoren een strijdscène met Napoleon die uiteraard in zijn eentje door János wordt overwonnen, een toonbeeld van een Weense klok, een weemoedig lied en een intermezzo met een belangrijke cimbalom solo. Het werk is voortreffelijk en heel kleurig georkestreerd met belangrijke solobijdragen van saxofoon, trompet, trombone en celesta. Deze suite kan gelden als het onderhoudendste werk van de componist. Met een uitvoeringsduur van ongeveer vijfentwintig minuten vormt het in de cd wereld natuurlijk een compositie die met andere werken – bijvoorbeeld de Dansen uit Marosszek en Galanta – kan worden aangevuld.

 

De opnamen

Temidden van de oudere opnamen – te beginnen met eentje van Mengelberg (voor wie Kodály in 1939 zijn Pauwvariaties schreef) uit 1940 – zijn vooral Szell en Ormandy uitblinkers. En laten we ook Fricsay niet vergeten met zijn heel pakkende, ooit in mono met geweldig hoge kwaliteit uitgebrachte lezing.

Dorati maakte tenminste drie opnamen van de suite; de oudste dateert uit zijn tijd in Minneapolis  toen daar in 1956 mee van de eerste mooie stereo-opnamen (‘Living Presence’) tot stand kwamen. die met de Philharmonia Hungarica is daarvan wel het mooist. Hij geeft alle melodieën een enorme, steeds passende lading mee dankzij prachtige solobijdragen en verleent het geheel prachtig kleur. Bovendien betrekt hij de luisteraar heel direct in het wonderbaarlijke en fantastische verhaal. Het ‘Lied’ is een fraaie orkestrale versie van het liefdeslied dat Háre zingt voor zijn Orzse; in het ‘Intermezzo’ heeft het cimbalom exact zijn juiste plaats gevonden en treffen de fraaie tenuti.

De Delos opname van Schwarz uit Seattle moet het vooral hebben van zijn warme, gulle akoestische ambiance, van het weldadige klankgemiddelde dat past bij een opgelegd romantische interpretatie. Als ‘runner-up’ kan ook Serebrier nog meedoen.

Dutoit geniet het voordeel van weer zo’n prachtig geluidsbeeld uit de akoestisch weldadige St. Eustache. Ook hij hem fraaie soli, met name in dit geval de saxofoon in de treurmars. De ritmiek is puntig, het orkestspel briljant en – zoals gezegd – de opname heeft demogehalte. Van de andere hieronder genoemde opnamen verdient ook die van Levi op het geluidstechnisch altijd sterk overtuigende Telarc label nog een goede aantekening.

Eigenlijk het beste van alle werelden – interpretatief en opnametechnisch – heeft Fischer die ook met een heel gemotiveerd Hongaars orkest werkt. Hij zorgt voor het optimum en typeert alle sfeer vrijwel ideaal: opwinding, treurnis, spot, uitgelaten, aardgebonden, waardig, passie, stoerheid. Het lijkt wel haast improviserend met nog mooi geloofwaardige rubati tot stand te zijn gekomen. Leuk ook dat als extra nog vijf andere miniaturen uit het Singspiel zijn opgenomen. Idiomatischer kan haast niet.

 

Conclusie

Alles bijeen treedt Fischer nipt als echte winnaar uit het Napoleontische strijdperk, op korte afstand gevolgd door Dutoit en Dorati (Hungarica orkest), die op hun beurt weer worden gevolgd door Schwarz, Serebrier en Levi.

 

Discografie

Compleet

Sándor Sólyom-Nagy, Klára Takács, Maria Sudlik, Balász Póka, Katalin Mészöly, József Gregor en Sándor Palacsó met het Ensemble van de Hongaarse Staatsopera o.l.v. János Ferencsik. Hungaroton HCD 12837/8-2 (2 cd’s). 1981

Peter Ustinov. Erszébet Komlóssy, László Palócz, György Melis, Zsolt Bende, Olga Szönyi en Margit László met het Edinburgh- en Brighton festival koor en het Londens symfonie orkest- en koor o.l.v. István Kertész. Decca 443.488-2 (2 cd’s). 1968

 

Suite

Hongaars nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Mátyás Antal. Naxos 8.550142.

 

Dresdens filharmonisch orkest o.l.v. Carl Garaguly. Edel ART 3145-2, 3695-2

 

Minneapolis symfonie orkest o.l.v. Antál Dorati. Mercury 432.005-2. 1956

 

Radio filharmonisch orkest Nederland o.l.v. Antál Dorati. Decca 448.947-2. 1974

Philharmonia Hungarica o.l.v. Antál Dorati. Decca 443.006-2 (2 cd’s). 1958

Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 444.322-2. 1994

Boedapest filharmonisch orkest o.l.v. János Ferencsic. Hungaroton HCD 12190. 1979

Boedapest festival orkest o.l.v. Ivan Fischer. Philips 462.824-2. 1998

 

Hongaars Staatsorkest o.l.v. Ivan Fischer. Nimbus NI 1771 (6 cd’s).

 

Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. DG 457.745-2.

Chicago symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8877. 1990

Londens symfonie orkest o.l.v. István Kertész. Belart 461.012-2 1964

 

Atlanta symfonie orkest o.l.v. Joël Levi. Telarc 80413. 1995

New York filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. Teldec 9031-77547-2.

Concertgebouworkest o.l.v. Willem Mengelberg. Archive Documents ADCD 115. 1940

Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 62404. 1962

Seattle symfonie orkest o.l.v. Rudolf Schwarz. Delos 8083.

 

Südwestfunk orkest Baden-Baden o.l.v. José Serebrier. BIS CD 875. 1996

Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 443.444-2. 1993

Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony 48162. 1969

Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 573.257-2.

NBC symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA GD 60279. 1947