KORNGOLD: SEXTET
Het is en blijft een unieke loopbaan: Korngold (1897-1957), door zijn als gevreesde vader, de Weense muziekcriticus Julius Kongold, opvolger van de nog gevreesder Eduard Hanslick aan de Neue Freie Presse, in toom gehouden kind dat als tienjarige al met eigen werk, de cantate Gold ter goedkeuring naar Mahler werd gestuurd, die hem met lof doorverwees naar Zemlinsky als leraar, als elfjarige al pianosonates en een ballet Der Schneemann schreef en als dertienjarige met een (door Zemlinksy geïnstrumenteerde) Pantomime aan de Weense Hofopera succesvol debuteerde en die vervolgens gelijktijdig in Hamburg en Keulen zijn bekende opera Die tote Stadt zag worden opgevoerd. Maar bij zijn dood als een der belangrijkste componisten van filmmuziek in Hollywood was hij in Europa nagenoeg vergeten. Intussen zijn gelukkig de nodige (eer)herstelactiviteiten voor dit wonderkind verricht. Getuige onder meer de veelheid opnamen van het Strijksextet in D op.10 uit 1915, het werk van een zeventienjarige.
Achtergronden
Niet de geringsten ontfermden zich meteen over Korngolds werken: Artur Schnabel voerde zijn pianosonates uit, Carl Flesch zijn vioolwerken, Nikisch, Muck, Weingartner, Busch en Mengelberg zijn orkestwerken en Richard Strauss leidde opvoeringen van zijn opera’s Der Ring des Polykrates op. 7 (1916) en Violanta op. 8 (ook 1916), waarin beroemdheden als Lotte Kehmann en Maria Jeritza meezongen.
Wetende dat Schönbergs Pierrot lunaire en Stravinsky’s Sacre globaal uit dezelfde ontstaansjaren dateren, is er weinig revolutionairs aan het sextet. Maar originaliteit valt het vierdelige werk van deze sybariet niet te ontzeggen. Het stuk is in de vertrouwde vierdelige vorm.
Het in de periode 1914-1916, dus tijdens W.O. I geschreven en meteen in 1917 gepubliceerde ruim een half uur durende sextet heeft de gangbare vier delen: 1) moderato-allegro, 2) adagio, 3) intermezzo – moderato con grazia en 4) finale – presto.
Inhoudelijk gaat het idioom van de milde, nostalgieke walswereld, hier in 6/8 en F groot uit het derde deel tot de expressionistische bijna oververhitting met tot slot in de finale. Het sensuele, haast erotisch aandoende langzame deel kijkt vooruit naar Korngolds opera Das Wunder der Heliane uit 1927. De originaliteit van het werk schuilt vooral in de hoogst persoonlijke harmonische structuur. Ook schuilt iets van de epische beeldende kwaliteiten van de heersende Jugendstil in het werk.
Van atonale of serialistische bevliegingen moest Korngold blijkbaar niets hebben want hij bleef steeds trouw aan de diatonische harmonie en bleef zich dus bewegen in de muzikale wereld van Zemlinsky, Schreker, Schmidt en R. Strauss. Zo gezien behoort Korngold in zijn prille Weense tijd tot de laatsten der romantici.
Dat hij uitgerekend voor de bezetting van een strijksextet koos, is ook best opmerkelijk. Want het strijksextet is qua bezetting enerzijds een logische vorm met een evenwichtige bezetting van steeds twee stemmen per partij – eerste violen, tweede violen, altviolen en celli – die de componist meer mogelijkheden biedt om tussen- of vulstemmen aan te vullen en de hoogste en laagste registers vollediger te benutten, anderzijds brengt die vorm ook risico’s op verstopping van die registers met zich mee.
Vandaar misschien ook dat de literatuur voor strijksextet niet zoveel werken bevat. Boccherini na weliswaar fiks het voortouw, maar daarna volgden eigenlijk alleen substantiële werken van Brahms (2 stuks), Tchaikovsky (Souvenir de Florence), Dvorak, Rimsky-Korsakov, Schönberg (Verklärte Nacht), Bridge, Milhaud en Van Delden, terwijl Richard Strauss het voorspel van zijn opera Capriccio ook aan een strijksextet toevertrouwde.
De opnamen
Enigszins kenmerkend voor de situatie rond de herontdekking van de vroege Korngold is het feit dat blijkbaar de eerste serieuze opname van zijn sextet pas in 1990 tot stand kwam.
Het zou oppervlakkig bezien misschien van voordeel kunnen zijn om een sextet uitgevoerd door een in deze samenstelling bestaand ensemble de voorkeur te geven. Immers, de leden van zo’n groep kennen elkaar door en door, zijn in principe altijd goed ingespeeld. Maar uitgaande van een bestaand strijkkwartet met aanvulling kan misschien een grondiger voorbereiding en een grotere inzet worden verwacht.
Bij deze inventarisatie ontbraken de niet meer verkrijgbare opname van de Weners, de eigen opname van het Berlijns filharmonisch sextet en het Berlijns sextet. Of deze veel verschil zouden hebben gemaakt, is dus niet na te gaan, maar er mag aan worden getwijfeld of het de nu ontstane voorkeuren zou hebben gewijzigd.
De oudste opname van het precies op maat zijnde Raphael ensemble was destijds meteen een voortreffelijke. Deze Engelsen doen alle aspecten van het werk op inventieve wijze recht met voorbeeldig en karakteristiek ensemblespel. Aan toewijding geen gebrek.
Het onbekende Amerikaanse Concertante laat allerminst anonieme geluiden horen, maar doet niet voor de beste rivalen onder. En dan is er de vooreerst nieuwste versie van het uitgebreide Engelse Doric kwartet. Het wordt beschreven als een jong ensemble, maar de foto’s tonen instrumentalisten die er niet meer zo piep uitzien. Dat terzijde: er wordt met jeugdig elan gemusiceerd. De muziek klinkt rijk genuanceerd, deel na deel krijgt het gewenste karakter en met name in het tweede deel wordt veel gevoel gelegd, maar ook de fellere expressie komt waar nodig niets tekort.
Conclusie
Hoe onterecht indertijd de kwalificatie door de New York Sun van de componist was: More corn than gold blijkt hier overduidelijk. De beluisterde vertolkingen doen feitelijk weinig voor elkaar onder en dan gaan kwesties van opnametechniek een grotere, mogelijk doorslaggevende rol spelen. De Hyperion opname klinkt mooi, maar vergeleken met de direktere, ruimtelijker, warmere klank van de Chandos uitgave blijft hij langzamerhand wat achter.
Het spijtige van de Kleos opname is dat deze waarschijnlijk nergens in Nederland uit voorraad leverbaar is en dus moet worden besteld. Dat is de gok, het risico waard want hij klinkt uitstekend.
Discografie
1990. Raphael ensemble. Hyperion CDA 66425.
1997. Flesch kwartet met Ian Humphries en David Bucknall. ASV CDA 1062.
1998. Weens Strijksextet. Pan Classics PC 10120.
2001. Berlijns Strijksextet. Et’cetera KTC 1043.
2005. Concertante. Kleos KL 5142.
2011. Filharmonisch Strijksextet Berlijn. Phil. Harmonie 06013.
2011. Doric strijkkwartet met Jennifer Stumm en Bartholomew LaFollette. Chandos CHAN 10707.
Bewerking voor strijkorkest Rundel
….. Kammerakademie Potsdam o.l.v. Peter Rundel, Oehms OC 242.