Verg. Discografieën

LISZT: PIANOWERKEN, SOLO

LISZT: DIVERSE SOLOPIANOWERKEN

 

Nog altijd geldt voor hiertoe uitgedaagde pianisten wat ongeveer 175 jaar geleden door een bedaagde criticus over een piano optreden van de virtuoos Liszt werd geschreven: “In Sekundenfrist wechselt Zartes, Kühnes, Duftiges, Tolles: das Instrument glüht und sprüht unter seinem Meister… man muß das hören und auch sehen, Liszt dürfte durchaus nicht hinter den Kulissen spielen: ein großes Stück Poesie ginge dadurch verloren…. Diese Kraft ein Publikum sich zum unterjochen, es zu heben, tragen und fallen zu lassen, mag wohl bei keinem Künstler, Paganini ausgenommen, in so hohem Grade anzutreffen sein… Es ist nicht mehr Klavierspiel dieser oder jener Art, sondern Aussprache eines kühnen Charakters überhaupt.”

 

Achtergronden

De muziek van de dankzij het huwelijk van Wagner met Cosima, Liszts dochter twee jaar oudere schoonvader van de grote operacomponist is de afgelopen decennia onderhevig aan een ware wedergeboorte na daarvoor jarenlang als bombarie te zijn afgedaan. Voor die renaissance kunnen diverse oorzaken worden aangevoerd. Om te beginnen hebben latere biografen en musicologen als Leibowitz en Nestler terecht gewezen op de progressiviteit van de componist.Ook Schönberg heeft gewezen op de geavanceerde harmoniek van de late Liszt, bijvoorbeeld in de gedaante van de ‘zwervende akkoorden’ in Nuages gris. Ook de tijdgeest heeft een rol gespeeld. Sinds de late jaren zestig is de belangstelling wat verschoven vanuit de ‘heilige’ naar de meer ‘triviale’ kunst. De Engelse musicoloog Wilfrid Mellers heeft daarover bijvoorbeeld gezegd: “Alleen bij Byron treffen we een dergelijk verband aan tussen aristocratische elegantie en revolutionaire kracht, tussen onbevreesde oprechtheid en pronkerige virtuositeit”. Zeer waarschijnlijk stond de grote populariteit van de virtuoos Liszt ook de populariteit van de componist Liszt in de weg.

Verder heeft een toenemend aantal pianisten van naam zich manueel en verbaal voor Liszt ingezet om hem te rechtvaardigen. En tenslotte is in Nederland de belangstelling voor Liszt gestimuleerd door het regelmatig terugkerende Liszt pianoconcours in Utrecht met zijn uitvloeisels. Gelukkig is inmiddels ook gebleken dat een benadering van Liszt vanuit de puur virtuoze kant bepaald niet van voordeel is. Liszt was in meerdere mate dan Chopin ook degene die het pianorecital uitvond. Het keerpunt in zijn carrière kwam in 1847 toen hij besloot kapelmeester in Weimar te worden nadat hij bijna dertig jaar als gevierd virtuoos door Europa was getrokken. In de tien jaar na revolutiejaar 1848 schreef en herschreef hij de meeste pianowerken waarvoor hij nu zo beroemd is. In 1860 toog hij gedurende vijf jaar naar Rome waar hij zijn muziek drenkte in religieuze gevoelens. Sinds 1869 verdeelde hij zijn tijd tussen Rome, Weimar en Boedapest en onderging naar lichaam en geest een verjongingskuur vol amoureuze geschiedenissen, maar hij ging ook meer lesgeven om in de jaren 1870 met zijn muziek een laatste en heel radicale fase in te gaan.

 

Bij gebrek aan een behoorlijke opusnummering wordt hieronder de nummering uit de Humphrey Searle catalogus (New Grove) met S-nummers aangehouden.

 

De opnamen

Wie uit is op een complete Lisztopname van alle pianowerken kan het makkelijkst en het snelst worden bediend door Lesley Howard, die op cd alle pianowerken in 57 delen heeft vastgelegd (Hyperion). Het betreft een heel ambitieus project dat ik grote lijnen goed is geslaagd. In muzikaal en technisch opzicht blijven weinig wensen onvervuld, bij vlagen treffen poëtisch inzicht, maar als het gaat om de uiterste distinctie, bevlogenheid en concentratie wordt niet aan alle wensen voldaan. Daar komt wat bij. Het is bij de vertolking van een dergelijk omvangrijk en geschakeerd oeuvre bijna onmogelijk dat één interpreet alle onderdelen even geweldig uitvoert (tenzij de luisteraar precies dezelfde opvattingen deelt) en het is dus veel boeiender de aandacht te verdelen over een aantal pianisten die elk op hun detailgebied het hoogste bereiken.

Zo kan om te beginnen worden afgerekend met de voorvorige generatie Lisztspecialisten die hun spel toevertrouwden aan Welte-Mignon-, Ampico- en andere zogenaamd ‘realistische’ pianorollen. Het is nauwelijks verwonderlijk dat ze nagenoeg geen positieve indruk meer maken. Natuurlijk zijn er nog best mooie blijken van het oude Lisztbeeld vol muzikale retoriek, willekeur en zelfdramaturgie. Vladimir Horowitz en György Cziffra zijn hier mooie voorbeelden van, in mindere mate ook iemand als Josef Bulva. Meer valt te bereiken met een terughoudend pedaalgebruik, een gestoken scherpe articulatie en aandacht voor constructief belangrijke details en niet voor een roes veroorzakende, op uiterlijkheden gerichte virtuositeit.

Wie zijn in dit grote panorama de belangrijkste (beste?) pianisten die zo goed mogelijk alle facetten van Liszts muziek recht doen? Dat zijn er gelukkig nogal wat, zoals uit deze alfabetische opsomming blijkt:  Martha Argerich, Claudio Arrau, Vladimir Ashkenazy Daniel Barenboim, Boris Berezovsky, Boris Berman, Jorge Bolet, Alfred Brendel, France Clidat, György Cziffra, Nikolai Demidenko, Stephen Hough, Jenö Jandó, Louis Lortie, Nikita Magaloff, Murray Perahia, Mikhail Pletnev, Philip Thomson, Roberto Szidon, Earl Wild en Krystian Zimerman. Hieronder komt u successievelijk een aantal van hen tegen.

Gezien het overzichtskarakter van dit relaas is voor een at andere opzet dan gewoonlijk gekozen. Een conclusie is overbodig nu van elk opus meteen de mooiste opnamen zijn vermeld.

 

Discografie

Années de pèlerinage I Suisse S 160, II Italie S 161 en III S 162

Dante Alighieri, de middeleeuwse Italiaanse dichter schiep met zijn Goddelijke komedie een belangrijk brok wereldliteratuur. Een compositorische reflex op de lectuur van Dante vormt Liszts eendelige, maar onderverdeelde Fantasia quasi sonata waarin vooral het ‘Inferno’ gedeelte dat Dante aan het begin van zijn boek schildert de meeste luisteraars sterk fascineert. De beide eerste banden van Années de pèlerinage ontstonden in de jaren 1830 maar werden tot in de jaren ’70 aan revisies onderworpen; zij bieden misschien wel het beste overzicht van de veelzijdige talenten van Liszt. Het derde deel dat is samengesteld tegen de wil van de componist en dat postuum is gepubliceerd, bevat over het geheel inferieur materiaal. Dit vormt een sterk contrast met de uiterlijke glitter en virtuositeit van bijvoorbeeld de études. Het gaat hier in essentie om lyrische miniaturen, waarin het scheppen van sfeer belangrijker is dan het construeren van een letterlijk verhaal. Het eerste deel, op basis van een reis door Zwitserland bevat onder andere Au bord d’une source en Vallée d’Obermann, beide fraaie landschapimpressies. In het tweede, aan Italië gewijde deel, gaat het vooral om onderwerpen op het gebied van kunst en literatuur. De muziek is hier eigenlijk nog fraaier. Sposalizio en Petrarca sonnet 104 vormen een paar echte hoogtepunten. Daarentegen is Après une lecture du Dante – Fantasia quasi sonata een uitgesproken terugblik op de overmoedige jeugdfase van de componist in de vorm van een supervirtuoze herevaluatie.

In de vertolkingen van Lazar Berman uit 1977 (DG 437.206-2, 3 cd’s) en Stephen Hough (Virgin 561.439-2) glijdt deze muziek zonder een zweem van pompeus gedoe nooit af tot banaliteit; in tegendeel: hij doet doorleefd aan en bij vlagen orgiastisch. Eveneens de moeite waard is Jorge Bolet (Decca 410.160-2 en 410.161-2) in beide eerste bundels.

 

Ballade no. 2 in b S 171

Bolet (Decca 411.803-2), Leslie Howard (Hyperion CDA 66301). 

 

6 Consolations S 172

Bolet (Decca 417.523-2); Daniel Barenboim (DG 435.591-2).

 

 

Czárdás macabre S224

György Sebök (Erato 4509-984676-2). 

12 Etudes d’exécution transcendante S 139

Liszt publiceerde de Douze études en douze exercises in 1826 toen hij vijftien was. Later breidde hij ze op één na alle om de basis te leggen voor de schier onmogelijk lastige Grandes études uit 1838 (de bedoeling was er vierentwintig te schrijven, maar het bleef bij twaalf). Begrip voor de technische beperkingen van andere virtuozen kreeg tenslotte de overhand en in 1852 publiceerde hij een ‘herziene’ versie onder de titel Douze études d’exécution transcendante, een opus dat hij aan zijn leraar Czerny opdroeg. Dit is ook de (nog altijd hels lastige) vorm - met voor tien der studies verbeeldingsvolle subtitels – waarin de werken tegenwoordig worden uitgevoerd.

In iedere pianistengeneratie zijn er slechts weinigen die deze materie soeverein de baas zijn op een manier zoals Liszt die zich idealiter moet hebben voorgesteld. Helaas zakken veel vertolkingen weg in een tumultueus moeras van toonladders en arpeggio's die feitelijk slechts als achtergrond moeten dienen. Het vasthouden van een eenmaal gekozen tempo is een ander probleem want de grote melodieën moeten zingen en doorstromen alsof de myriaden andere noten nauwelijks ook aanwezig zijn.

Claudio Arrau (Philips 416.458-2) was een van de weinigen die in staat was dit geheel overtuigend en juist gestalte te geven. Ook Jorge Bolet overtuigt op een nuchterder manier (Decca 414.601-2). Gek genoeg werden doorgaans de mooiste vertolkingen van deze materie door Russen gegeven, maar het zal moeilijk zijn om aan hun interpretatief superieure prestaties te komen: Lazar Berman (Melodia 74321-25180-2), Ovchinikov en Boris Berezovsky (Teldec 4509-98415).

 

6 Etudes d’exécution transcendante d’après Paganini S 140

Deze Paganini-études uit 1838 vormen nog steeds een monument in de 19e eeuwse pianoliteratuur; ze droegen opnieuw veel bij aan de ontwikkeling van de moderne pianotechniek en werden vroeger bijkans onspeelbaar geacht. Ze zijn in goede handen bij Nikita Magaloff (Philips 456.339-2, 2 cd’s).

 

3 Etudes de concert S 144 (Il lamento, La leggierezza, Un sospiro)

Jorge Bolet (Decca 417.523-2), Claudio Arrau (Philips 416.461-2). 

2 Etudes de concert S 145 (Waldesrauschen en Gnomenreigen)

Jorge Bolet (Decca 417.253-2), Murray Perahia (Sony 47180). 

10 Harmonies poétiques et réligeuses S 173

Leslie Howard (Hyperion CDA 66421/2).

 

19 Hongaarse rapsodieën S 244

Ook wanneer Bartók en Kodaly in de 20e eeuw een preciezer muzikaal beeld geschilderd van wat we in musicis onder ‘Hongaars’ moeten verstaan dan de 19e eeuwse romantici Liszt en Brahms, bevatten Liszts Hongaarse rapsodieën toch duidelijk door de zigeunerwereld beïnvloede trekken. De negentien Hongaarse rapsodieën bevatten deels formidabel lastige muziek vol specifieke kruiden en kleuren, ook al blijft het quasi- of pseudo zigeunermuziek. De componist kwam voor het eerst in 1840 bij zijn terugkeer naar Hongarije in contact met zigeunermuziek en hij werd aangenaam verrast en dus ook geïnspireerd door de blijken van overgave en extase die uit deze aanstekelijke muziek sprak. Hoewel deze rapsodieën volledig op zichzelf staan, kunnen ze ook als entiteit worden beschouwd, als een uit verschillende bestanddelen gevormd logisch geheel. Bij het eerste vijftiental (de laatste vier dateren uit de jaren 1880) is die eenheid het grootst. De botsingen tussen tempi, tonaliteiten en ritmen vormen een belangrijk bestanddeel van deze stukken en hier en daar worden zelfs de timbres van het typische zigeunerorkest (bestaande uit soloviool, klarinet, cimbalom en strijkers) duidelijk. De laatste vier hebben met andere late werken van Liszt gemeen, dat ze een abstracter, introspectiever, zelfs gekwelder karakter hebben.

Voor die ene, in menig opzicht nog altijd onovertroffen versie van deze muziek zorgde nog altijd György Cziffra met zijn rond 1993 op 72-jarige leeftijd ontstane 2e opname (EMI 747.370-2, 567.554-2). Maar een minder opgejutte versie leverde toch ook met veel verve en panache Roberto Szidon (DG 423.925-2).

2 Légendes S 175 (St. Franciscus legenden)

Nikolai Demidenko (Hyperion CDA 66616)

Alfred Brendel (Philips 446.924-2, 2 cd’s).

 

3 Liebesträume S 541

Achter de vleugel van de liefde te dromen, vond Liszt tenminste driemaal van belang. Men meent in deze muziek een tenor te horen smachten en inderdaad waren deze Liebesträume ooit gedacht als begeleiding van een tenor die tekst zong. Vooral Jorge Bolet (Decca 410.115-2), Leslie Howard (Hyperion CDA 66593), Daniel Barenboim (DG 435.591-2) en Kathryn Stott (Conifer  75605-51753-2, 2 cd’s) laten de vleugel naar vermogen zingen.

 

4 Mephisto walsen S 515, 216 en 696

Met name de 1e Mephistowals – een orkestwerk dat in 1881 voor de piano werd gereduceerd – is een ongeveer tien minuten durend vol romantische beelden (inclusief een viool, nachtegalen, sterrenlicht en dorpsdansen) feest voor virtuozen en nog steeds een van de populairste pianowerken. Kortom: nadrukkelijke virtuozenmuziek met een uitgesproken contrast tussen verbluffende diablerie en verleidelijke lyriek. Opnieuw komen we Bolet (Decca 410.257-2) en Murray Perahia (Sony 47180) temidden van vele anderen – van Vladimir Ashkenazy tot Earl Wild – tegen.

 

Pianosonate in b S 178

Deze is al uitgebreid afzonderlijk in een andere Vergelijking behandeld. Met Zimerman, Argerich en Pollini is men het beste af. Grappig genoeg betreft het alle drie DG opnamen (respectievelijk 431.780-2, 437.252-2 en 427.322-2), terwijl op dat merk ook Pogorelich (429.391-2) en Pletnev (457.629-2) niet oninteressant zijn.

 

Rapsodie espagnole S 254

Karaktertekening van elk der variaties en een breed gamma aan toonkleuren zijn hier van wezenlijk belang. Daarvoor zorgen vooral Murray Perahia (Sony 47180) en Roberto Szidon (DG 453.034-2, 2 cd’s).

 

4 Valses oubliées S 215

Leslie Howard (Hyperion CDA 66201).

 

 

Late pianowerken  

- waaronder La lugubre gondola S 200 en Nuages gris S 199; Unstern: sinistre, disastro S 208

Terwijl de tijdgenoten van Liszt meer en meer noten in hun stukken schreven en haast wanhopig trachtten Wagner in dat opzicht te overtreffen, ging Liszt bewust de tegengestelde richting uit in zijn late (laatste) pianowerken. Met hun ruwe dissonanten en hun afgeslankte klankweefsel, hun ontkenning van een absolute toonaard en niet zelden ook hun gebrek aan een duidelijk thema wordt hier haast profetisch vooruitgelopen op Debussy, maar nadrukkelijker nog op de klankwereld van Schönberg en Webern. Veel van die stukken getuigen van een obsessie met de dood en berouw. Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in La lugugbre gondola, één van de vier werken op het thema van Wagners dood, twee maanden voordat die in 1883 in Venetië plaatsvond. Botsende akkoorden en ideeën zonder doel of richting suggereren een leegte en een moedeloosheid die uiterste desolaat aandoen. Leslie Howard ontfermt zich over dertig van deze late werken (hyperion CDA 66445), waarvan er vijf nooit eerder zijn opgenomen.

 

 

Liedtranscripties

Maar weinig componisten hebben een zo blijkbaar onverzadigbare honger naar de muziek van anderen getoond dan Liszt, die ook meer dan wie ook tijd heeft besteed om daar transcripties van de maken. In onze ogen en oren die op elk gewenst moment de originelen ter beschikking hebben, lijkt dat verspilde energie. Maar in Liszts dagen was het een godsgeschenk voor het publiek en andere componisten die zo aan de piano tenminste van dat veelal normaal onbereikbare moois konden horen en uitvoeren. Leslie Howard is een der zeer weinigen die de mammoetopgave op zich nam om de ongeveer honderd liedbewerkingen integraal uit te voeren en op te nemen. Zijn compendium onthult niet alleen een grote verscheidenheid aan de mogelijkheden waarmee Liszt zijn materiaal benaderde, maar ook de onvoorspelbaarheid van zijn keuzes. Soms, zoals in de bewerking van Beethovens concertaria Adelaïde wint de pianovirtuoos het: hij verbindt de beide delen met een concertachtige cadens en verlengt het coda met veel bravura. Maar Mendelssohns Auf Flügeln des Gesanges biedt dan weer simpele nabootsende subtiliteiten en in Schumanns Widmung en Frühlingsnacht krijgen de gevoelens de vrije loop. En de vijf liederen uit Schumanns Liederalbum für die Jugend worden letterlijk genoeg gevolgd zodat ze ook echt door kinderen kunnen worden gespeeld. Zelfs zijn latere fantasieachtige transcripties van Rubinsteins exotische twee Asra liederen getuigt van een kernachtige beperking der middelen die wijst op de economie van zijn late werken.

Howard (Hyperion CDA 66481/2, 66951/2, 66957/9) reageert goed op de sfeer en de stemming van deze liederen en slaagt er heel behoorlijk in om op pianistische wijze de ‘zanger’ van elk lied te suggereren. Murray Perahia (Sony 66511) maakte een keuze van vier liedbewerkingen, Jorge Bolet (Decca 414.575-2) van twaalf.

 

Operatranscripties

De operatranscripties zijn van heel andere aard: grootschaliger, meer op effect gericht, vol pianistische pyrotechniek. Ook deze vervulden trouwens een dubbelrol. Enerzijds stelden ze Liszt in staat om een fraai bravura repertoire te scheppen zonder dat dit een zwaar beroep deed op zijn oorspronkelijke creatieve vermogens, aan de andere kant hielp hij zijn collega operacomponisten met zijn bijdragen aan een publiek vóór de tijd waarin dat de beschikking had over radio en grammofoon. Het was juist vaak dankzij deze transcripties dat een groter publiek kennis maakte met de opera’s van Rossini, Berlioz, Wagner, Verdi, Tschaikovsky, Bellini, Mozart, Donizetti, Gounod en Meyerbeer.

Soms volgde hij het origineel maat voor maat, zoals in zijn bewerkingen van Rossini en Wagner die hij van zichzelf al volmaakt vond, maar van de zestig stukken in dit repertoiresegment is een behoorlijk deel beter dan dat origineel. Het is curieus te bedenken dat Liszt zelf al op 13-jarige leeftijd een opera componeerde maar dat hij zich verder verre hield van dit genre; zijn enthousiasme voor het werk van anderen was er mogelijk des te groter om. Wie wil proeven van dit moois, is om te beginnen goed af met Howard (Hyperion CDA 66371/2, 66861/2). Wie met een geringer aantal genoegen neemt, kan bij Jorge Bolet (Decca 410.257-2) terecht

Concertparafrasen

Leslie Howard (Hyperion CDA  66346, 66371/2, 66433).