Verg. Discografieën

LISZT: ÉTUDES D'EXÉCUTION TRANSCENDENTE

 

LISZT: 12 ÉTUDES D’EXÉCUTION TRANSCENDANTE

 

Liszt publiceerde de Douze études en douze exercises in 1826, toen hij 15 was. Op één na breidde hij ze later uit om zo de basis te leggen voor zijn afschuwelijk lastige Grandes études uit 1838 (24 stuks waren bedoeld, maar het bleef bij 12). Ontvankelijk voor de technische moeilijkheden van andere virtuozen herzag en publiceerde hij in 1852 een ‘gemakkelijke’ versie die 12 nummers omvat en

de titel Douze études  d’exécution  transcendante meekreeg.

 

Achtergronden

Hij droeg dit opus dat achteraf het nummer S 139 kreeg op aan zijn leermeester Czerny. Het is in deze duivelslastige vorm, met fantasievolle en dichterlijke titels voor toen van de  twaalf études. Net als bij Chopin wordt telkens in één werk een technische moeilijkheid aan de orde gesteld. Gelukkig wordt meestal het complete werk  uitgevoerd. Die titels luiden:

 

1 Preludio

2 Fusées

3 Paysage

4 Mazeppa

5 Feux follets

6 Vision

7 Eroica

8 Wilde Jagd

9 Ricordanza

10 Appassionata

11 Harmonies du soir

12 Chasse-neige

 

Als geheel in dit opus een van de grootste en belangrijkste documenten van de muzikale romantiek en een mijlpaal in de historie van de pianomuziek. Het opus voerde tot niets minder dan het ontstaan van de moderne pianotechniek. In hun ontstaanstijd (1831) behoorden de stukken tot de moeilijkst uitvoerbare en eigenlijk ook nu nog is er maar een handjevol pianisten dat ze met gezag kan spelen.

De revisies uit 1851, ontdaan van de oorspronkelijke pyrotechniek, staan echter op het programma van heel wat solisten. Wanneer ze goed worden uitgevoerd, rijst de muziek ver uit boven een pure show om een niveau van intense emotionele overtuigingskracht te bereiken.

De vereiste techniek gaat veel verder dan pure virtuositeit en maar al te vaak gaan uitvoeringen helaas ten onder in een tumultueuze zee van toonladders en arpeggio’s die Liszt alleen bedoelde als achtergrondtint. Het handhaven van een eenmaal gekozen tempo vormt een ander probleem want de belangrijke melodieën moeten stromen ben zingen alsof de myriaden andere noten er nauwelijks zijn. De ware uitdaging van deze stukken schuilt dus eerder in de expressie, die echter alleen volkomen kan worden bereikt met behulp van een volkomen technische beheersing.

Het is de opgave van de pianist om die pianotechnische vaardigheid aan te wenden om bijvoorbeeld zowel het ragfijne ‘Feux follets’, als de sprongen in ‘Mazeppa’, de tremolo’s in ‘Chasse-neige’ en de zware akkoorden van ‘Wilde Jagd’ mooi uit de verf te laten komen.

Al met al vormen deze twaalf stukken zo ongeveer het ultieme test van quasi-orkestrale virtuositeit en van het vermogen om noblesse en waarachtige welsprekendheid te realiseren.

 

De opnamen

 

György Cziffra was in de jaren vijftig een pianist die zowel hooglijk bewonderd werd om zijn duivelskunstenaarachtige virtuositeit als verguisd vanwege zijn op hol geslagen misinterpretaties, juist op Lisztgebied. Hij verbluft en ergert tegelijk met zijn eigenzinnigheden. De oudere mono opname kan niet geheel recht doen aan zijn voordracht. In kringen van sommige pianoliefhebbers had de Roemeen charisma met zijn vertoon van bravoure, zijn zuivere en heldere articulatie en zijn geweldige technische capaciteiten, maar na een paar keer beluisteren verlangt men toch naar een genuanceerder spel met meer diepgang.

 

Heel spijtig is het dat Lazar Berman op latere leeftijd het maken van opnamen schuwde. Twee keer nam hij wat mogelijk Liszts opus magnum is op in Rusland en hij zorgde beide malen voor mee de beste interpretaties, maar de opnamen zijn niet alleen in beperkend monogewaad, er is waarschijnlijk ook moeilijk aan te komen.

 

Datzelfde geldt feitelijk voor Sviatoslav Richter en zijn oudere ‘live’ opname. Ook een geweldige interpretatie die echter uit de aandacht is verdwenen, zo die in het Westen al bestond.

 

Claudio Arrau behoorde ooit tot het selecte groepje pianisten dat dit werk in een stabiele, goed gedefinieerde opname vastlegde en zo met Berman voor een soort gouden standaard zorgde. Arrau kon pretenderen dat hij een verre, maar wel directe band met Liszt had omdat hij had gestudeerd bij Lisztleerling Martin Krause. Met de zo verworven techniek kon hij een enorm rijke toon produceren. Het is haast een wonder dat hij die ook op hoge leeftijd kon behouden. Diepte en brille in de vertolking zijn het resultaat. ‘Mazeppa’ klinkt nog heel atletisch, ‘Feux follets’ poëtisch.

 

Hij stond bekend als groot Lisztvertolker, de Cubaan Jorge Bolet en deed in die hoedanigheid in de jaren tachtig regelmatig ons land aan met recitals. Op latere leeftijd begon de techniek hem enigszins in de steek te laten en voor veel subtiliteit hoefde men ook niet bij hem te zijn.

 

Met de Hongaar Laszló Simon treedt een hier onbekende Hongaarse pianist in het strijdperk die over het wapentuig beschikt om Liszt in al zijn aspecten recht te doen. Dat gebeurt dan ook in een prachtig klinkende registratie. Interpretatief hadden we hooguit op iets meer eigen inzicht, een iets hogere meerwaarde mogen hopen.

 

Heel gedegen is de voordracht van Lesley Howard die de verdienste heeft al Liszts pianowerken, inclusief die uit verborgen hoeken, te hebben vastgelegd. Ambitieus, heel muzikaal  en respectabel met vaak mooie poëtische momenten, maar zonder veel eigenheid en distinctie. Aan zijn geweldige techniek ligt het niet, misschien staat de Engelse voorname terughoudendheid het volledig opbloeien van de muziek wat in de weg.

 

De opname van Russell Sherman kan men puur auditief op cd of met beeld erbij via dvd ondergaan. In het laatste geval bestaan de extra’s uit een weinig zeggend interview en flitsen van een soort masterclass. Het maakt alles een nogal pretentieuze en quasi diepzinnige indruk die niet echt imponeert. Aan verbaal beleden fantasie ontbreekt het hem niet, maar zijn vertolking van het werk waar het eigenlijk om gaat doet aarzelend, ja zelfs vermoeid aan en ‘Feux follets’ vormt hierbij een treurig dieptepunt.

 

Een geval apart is de Engelse pianiste Joyce Hatto. In het ‘Awards’ herfstnummer 2006 van Gramophone kreeg ze nog een lovende kritiek en werd haar opname van dit werk nog onderscheiden, in 2007 werd ze als een muzikale Gutenberg ontmaskerd als plagiatrice. De ruim honderd opnamen die haar man uitbracht waren grotendeels samengesteld uit gemanipuleerd of direct gestolen materiaal van anderen, in dit geval van Laszló Simon (BIS, 2 stuks) en Minoru Nojima (Reference, eentje). ‘Hattogate’ was ontstaan en het is beter om haar verder te vergeten.

 

De interpretaties van Jenö Jandó ontbreekt het misschien aan de uiterste frisson in de felste nummers, maar over de hele linie genomen worden ze niet ontsierd door eigenzinnige, sensationele attributen of hysterie. Introspectie zoekt men echter vergeefs.

 

Het materiaal was gezochte kost voor Russische pianisten. De voortreffelijke opnamen van Richter, Ovchinikov en Berezovsky verschenen, herverschenen en verdwenen dan weer geheel. Of nog makkelijk aan Lazar Bermans oude uitgave is te komen? Het geluid is in mono, maar de voordracht is biologerend door de overtuigingskracht en de haast visionaire vaart die eigenlijk onovertroffen is.

 

Een raadsel is en blijft Vladimir Ovchinikov, de Russische meesterpianist die een fantastische uitvoering op maat met precies de juiste virtuoze en expressieve blijken verzorgde en waar nodig de deeltjes een haast symfonisch karakter gaf. Bij hem zijn virtuositeit en gevoeligheid volmaakt in evenwicht. Vreemd dat hij zo’n strovuur was waarvan we verder niets meer hebben gehoord. En jammer dat men hem alleen kan ondergaan door een weliswaar goedkope, maar zeker niet door ieder gewenste doos met tien cd’s van Briljant Classics aan te schaffen.

 

Als jonge pianotitaan nam Boris Berezovsky alle lastige technische horden in deze muziek met schijnbaar gemak. Daardoor kon hij zich volledig aan de expressie wijden. Hij begint heel gespierd in ‘Preludio’, maar toont een grote mate aan subtiliteit in ‘Feux follets’, waarmee hij de legendarische Sviatoslav Richter in Praag uit 1958 benadert. Soms verleidt het feit dat hij redelijk ver boven de materie staat hem bijna tot nonchalant spel zonder dat de precisie daarvan in gevaar komt. Probeer de syncopen in ‘Wilde Jagd’. Dat de Russische beer ook heel fijnzinnig kan spelen, toomt hij in ‘Ricordanza’. Door Busoni ooit bestempeld als ‘een bundel vergeelde liefdesbrieven’. Aanduidingen als dolce, con grazia (ed intimo sentimento) wordt recht gedaan. ‘Chasse neige’ had een iets impressionistischer aanpak verdient. Aan het slot van de reeks blijft men bewonderend achter, maar heeft men weinig strijd met de materie gemerkt, alsof men per helikopter de Mount Everest heeft beklommen.

 

De opname van François-René Duchable verraadt een goed niveau, is wat dat betreft in gezelschap van Howard, toont Franse helderheid, maar laat geen diepere indrukken na.

 

Tot de onbekende nieuwkomers behoort de in 1964 geboren Bulgaar Vesselin Stanev. Hij lijkt primair een bezonnen vertolker die zich het beste thuis voelt in deeltjes als ‘Paysage’, ‘Vision’ en ‘Harmonies du soir’. Hij weet ook goed raad met de rusteloosheid van ‘Appassionata’, maar schiet tekort in bijvoorbeeld het slome ‘Feux follets’. Helemaal overtuigend is deze pianist dus niet als het om virtuositeit en inzicht gaat, maar een mooie opnameklank kreeg hij wel mee.

 

Hierna is de prestatie van de jonge, frêle, 22-jarige Duits-Japanse Alice Sara Ott niet gering. Ze is verder de enige pianiste die zich in de opnamestudio waagde om dit lastige werk op te nemen. Hoeveel tijd het vergde om tot dit resultaat te komen, vermeldt de tekst niet. Wat haar spel betreft doet ze niet onder voor grotere virtuozen en men moet zich niet laten bedriegen door een na een pittig begin wat onnauwkeurige ‘Preludio’. Aan passie en vuur ontbreekt het haar verder niet en soms, zoals in ‘Mazeppa’ neemt ze het pedaal te baat om een geluidsstorm te scheppen. Op den duur gaat dat wel storen, want ondanks de mooie kleuring en de fraaie pianoklank gaat zo nogal wat detail verloren. In ‘Chasse-neige’ heerst teveel vaagheid. Toch gaat het hier om een heel boeiende verklanking van een zeer interessante pianiste die het met haar warmbloedige, van uiterlijk vertoon gevrijwaarde voordracht waard is dat ze – na de Walsen van Chopin en voordat ze Pianoconcerten van Tchaikovsky en Liszt – had opgenomen hier de mooie kans krijgt om zich nadrukkelijk te manifesteren.

 

Conclusie

Wie met wat mindere geluidskwaliteit genoegen neemt, is uitstekend af met Berman. Denk verder vooral aan Berezovsky, Arrau en Simon, geef Ott een kans en verpoos even bij Cziffra. De enige interessante video opname, die 6 augustus 2002 werd gemaakt tijdens het Festival in  La Roque d’Anthéon, komt van Berezovsky.

 

Discografie

 

1956 György Cziffra. EMI 562.799-2, 574.512-2 (5 cd’s).

 

1959 Lazar Berman. Melodyia 74321-25180.

 

1959 Sviatoslav Richter. Praga PR 254.057.

 

1974 Claudio Arrau. Philips 416.458-2, 456.339-2 (2 cd’s).

 

1985 Jorge Bolet. Decca 467.801-2 (9 cd’s).

 

1986 László Simon. BIS CD 369.

 

1989 Lesley Howard. Hyperion CDA 66357.

 

1989 Russell Sherman. Albany TROY 028-2.

 

1990/2004 Joyce Hatto. Concert Artists CACD 9259-2.

 

1994 Jenö Jandó. Naxos  8.553119.

 

1996 Boris Berezovsky. Teldec 4509-98415-2, Warner 2564-60125-2.

 

1998 François-René Duchable. EMI 556.684-2.

 

2009 Alice Sara Ott. DG 477.836-2.

 

2009 Vesselin Stanev. Sony 88697-65844-2.

 

Met onbekende opnamedatum

 

…. Lazar Berrnan. Melodyia 74321-25172-2.

 

…. Michele Campanella. Nuovo Era 6736, Oehms OC 257.

 

…. Nelson Goerner. Cascavelle VEL 3029.

 

…. Freddy Kempf. BIS CD 1210.

 

…. Sergio Fiorentino. Concert Artists CACD 9201-2.

 

…. Jerome Rose. Monarch Classics M 20032.

 

…. Vladimir Ovchinikov. Brilliant Classics 93786 (10 cd’s).

 

…. Christopher Taylor. Liszt digital LD 005.

 

Video

 

2002 Boris Berezovsky. Naïve  DR 2104 (dvd).

 

…. Russell Sherman. Avie AV 2174 (dvd).