LUTOSLAWSKI: PAGANINIVARIATIES
Niccoló Paganini heeft zich nooit kunnen voorstellen dat zijn vierentwintigste Caprice voor soloviool uit 1805 het thema daarvan het uitgangspunt zou worden van een reeks van de veelsoortigste variatiewerken (met als enige uitzondering de zeventiende eeuwse Iberische dans, La Folia).
Achtergronden
Naast zijn eigen variaties zijn er die van Liszt, Brahms, Rachmaninov, Thalben Ball, Rochberg, Szymanowski, Blacher, Joseph Horowitz, Andrew Lloyd-Webber, Ichiyanigi en natuurlijk Witold Lutoslawski. Zie hiervoor ook het artikel 'Paganinivariaties' in de rubriek Fonografie Muziek.
De Poolse componist (1913-1994) begon op prille leeftijd zijn carrière als pianist/componist. Op vijftienjarige leeftijd verraste hij zijn leraar Maliszewski met een Poéme en twee jaar later met een Dans van de chimera die zijn eerste in publiek uitgevoerde werk werd.
Tijdens de oorlogsjaren 1940/45 toen openbare concerten verboden waren, sloeg Lutoslawski zich als cafépianist door het leven. Samen met de andere bekende Poolse componist Andrzej Panufnik vormde hij een pianoduo dat beschikte over een tweehonderdtal werken, voor het grootste deel bestaande uit arrangementen van composities van Bach via Beethoven tot Tchaikovsky. Daartoe behoorde ook een transcriptie van die Paganini Caprice. Deze Wariacje na temat Paganiniego voor twee piano’s uit 1941 werden gespaard bij de grote brand van Warschau in 1944.
De componist volgt daarbij het variatieschema van Paganini nauwkeuriger dan de andere componisten (thema, 11 variaties, finale), maar hij wijkt daar harmonisch en stilistisch duidelijk van af. Maar meer dan bij de andere componisten wordt het thema in chromatisch opzicht gekruider behandeld en is de harmonische dubbelzinnigheid groter. In dat opzicht volgde hij Liszts voorbeeld.
Het eindresultaat vis veel meer dan alleen maar een transcriptie van het ene medium naar het andere. Lutoslawski’s pikante en verbeeldingsvolle uitvergroting van Paganini’s tengere model behoort duidelijk tot het idioom van de twintigste eeuw en staat wat dat betreft niet ver van Bartók af.
In 1978 keerde Lutoslawski naar het werk terug en breidde hij het iets uit in een nieuwe vorm voor piano en orkest. Die werd voor het eerst in november 1979 uitgevoerd door Felicja Blumenthal met het Florida filharmonisch orkest onder Brian Priestman.
In deze vorm volgen op het Allegro capriccioso thema twaalf variaties die net als in de pianoversie getuigen van een grote bravura virtuositeit. Er wordt met drie elementen gegoocheld: met vioolmuziek, pianomuziek en orkestmuziek. Dat harmonische en melodische materiaal komt afwisselend of in contrapunt aan de beurt.
De opnamen
Van een uitgebreide vergelijking kan helaas geen sprake zijn omdat zoveel theoretisch presente opnamen simpelweg niet snel en eenvoudig verkrijgbaar zijn. En dan nog: de lijst is beslist niet volledig, want op internet circuleren nog opnamen van Enrico Pace en Igor Roma en van Bruno Vlahek met het Symfonie orkest van de Kroatische omroep o.l.v. Tomislav Facini. Mij staat bij dat ook de zusjes Labèque het werk tenminste één keer hebben vastgelegd, maar het resultaat is onvindbaar. Frappant is trouwens dat de lijst opnamen wordt gedomineerd door vrouwelijke duo’s.
Martha Argerich is een pianiste die de luisteraar klaar wakker kan schudden met een enkele frase. Aan passie en virtuositeit heeft het deze ooit ‘wilde boskat’ nooit ontbroken. Bovendien weet ze haar partners en vrienden tot het uiterste te inspireren. Dat geldt voor de bekende Nelson Freire (1982), zowel als de onbekende Giorgia Tomassi (2003) en Mauricio Vallini (2007). Concentratie is steeds evident, routine komt niet voor. Haar meest jongere huidige vrienden bloeien in haar aanwezigheid op.
Argerichs bewonderaars zullen haar liefst willen horen èn zien. Daartoe biedt de tijdens het Verbier Festival 2007 gemaakte en op dvd uitgebrachte opname een goede gelegenheid. Met Gabriela Montero schittert ze in dit lievelingsstuk van haar; Montero speelt knap op gelijkwaardige hoogte.
Conclusie
Wie over een goed geïntegreerde beeld + geluid weergavemogelijkheid beschikt (bijvoorbeeld door de luidsprekers van de muziekinstallatie ter weerszijden van het tv toestel te plaatsen en daarnaar over te schakelen) is ideaal af met de in 2007 gemaakte dvd, die ook veel ander moois bevat.
Punt met alle cd opnamen van Argerich is, dat ze deel uitmaken van uitgebreider recitals. Een straf hoeft dat zeker niet te zijn. Kies voor de cd kant ook liefst de goed ingespeelde opnames uit Lugano van 2003 of 2007.
Wat de overige genoemde uitgaven betreft mag iedereen een gok wagen; er bevinden zich vast heel mooie onder, jammer alleen dat ze niet in mijn cd speler belandden.
Discografie
Voor pianoduo
1977 Duo Marie Nosowska en Barbara Halska. Olympia OCD 394.
1982 Duo Martha Argerich en Nelson Freire. Philips 446.557-2 (2 cd’s).
1997 Duo Ann Martin-Davis en Susan Legg. ASV DCA 1046.
2003 Duo Martha Argerich en Giorgia Tomassi. EMI 562.970-2 (2 cd’s).
2007 Duo Martha Argerich en Mauricio Vallina. EMI 518.333-2 (2 cd’s).
….. Duo Güher en Süher Pekinel. Berlin Classics BC 1118-2.
….. Duo Berkhemer en Nadim. Ambitus 97943.
…. Duo Deondra Brown en Desirae Brown. RCA 82876-77255-2.
….. Duo Julian Lerche en Ingeborg Herkomer Corona Classic CCC 0133-2.
….. Duo Joshua Pierce en Dorothy Jonas. Koch 37013-2.
…. Duo Paola Biondi en Debora Brunialti. Dynacord CDS 439.
voor piano en orkest
1995 Bernd Glemser met het Pools Nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Witt. Naxos 8.553423.
…. Peter Jablonski met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca476.7671/
arrangement Ptasazynska (1978)
1995 Safri duo en Slowaaks duo. Chandos CHAN 9398.
Arrangement voor pianola
1998 Rex Lawson. Piano AEOLUS 1001.
voor blaasorkest
…. London Brass. Warner 3984-23495-2.
Video
2007 Martha Argerich en Gabriela Montero. Medici Arts 307.805-8 (dvd).