LEHÁR: DIE LUSTIGE WITWE
Om Franz Lehár tegen de kritiekloze overmacht van zijn grootste bewonderaars te beschermen, valt de zangers ‘die hem heel eenvoudig’ zo luchtig als Mozart zingen het eenvoudigst, al volbracht zelfs iemand als Richard dat kunststukje niet altijd.
Achtergronden
Het verhaal van de Lustige Witwe uit 1905 behelst een absurde aristocratische intrige om te verhinderen dat de rijke weduwe, Hanna Glawari, trouwt met een Fransman en daarmee een fictief Balkanland, Pontevedrino, berooft van haar fortuin.
In volkomen typische operettestijl blijkt de uitverkoren kandidaat, Danilo, om te verhinderen dat Hanna er met die Fransman vandoor gaat haar vroegere minnaar te zijn. Natuurlijk gebeurt er onderweg in de intrige veel meer. Lehár strooit in de muziek aardig wat pittige Balkankruiden, onder andere volksdansen en Hanna’s bekende ‘Viljalied’. Een vilja is een Montenegrijnse woudgeest in de lokale folklore. Bovendien was Danilo’s kostuum bij de wereldpremière een kopie van dat van de kroonprins van Montenegro. De eveneens beroemde ‘Lustige Witwe wals’ biedt bovendien nog aanknopingspunten met de muziek uit Franse nachtclubs om de mix te vergroten.
Die Franse achtergrond is geen wonden, want het libretto van Victor Léon en Leo Stein is gebaseerd op een oud Frans stuk, L’attaché d’ambassade van Henri Meilhac (medelibrettist van Carmen, Manon en La vie parisienne). Zij pasten het werk aan een modernere smaak aan en voegden de nodige politieke satire toe.
Dat zou alles niet zo belangrijk zijn geweest als Lehárs muziek er niets iets heel pakkends aan had toegevoegd. Zelfs Mahler bewonderde ‘Lippen schweigen’ en de ‘Lustige Witwe wals’. De orkestratie is treffend en subtiel en de balans tussen komedie en pathos heel effectief.
Geen wonder dat de operette een groot succes werd. Al voordat de componist zijn zesendertigste verjaardag vierde vonden honderd opvoeringen plaats. Ook buiten Oostenrijk sloeg het stuk aan, in Frankrijk als La veuve joyeuse, in Italië als La vedova allegra, in Engeland als The merry widow, in Spanje als Viuda alegre en in Japan als Yokina mibodshin.
De opnamen
De fonografische geschiedenis van het werk begon met losse 78t platen met de bekendste aria’s en het is frappant dat de eerste volledige opname een Engelstalige was, in de V.S. voor Columbia gemaakt door Goddard Lieberson met Dorothy Kirsten en Robert Rounseville in de hoofdrollen.
Grote verschillen in uitvoeringsduur treden op wanneer de (gesproken) dialogen wel of niet worden uitgevoerd. Zo ja, dan vergt het werk ongeveer anderhalf uur, zo niet dan is het met een minuut of tachtig gebeurd. Met een groeiend aantal het Duits niet beheersende luisteraars in Nederland is wat te zeggen voor de meeste van dialogen ontdane uitvoeringen al mist men dan toch iets essentieels.
Een andere kwestie betreft de keuze van een tenor of een bariton als Danilo. Beide opties zijn in de diverse opnamen te horen en eventuele transposities spelen een ondergeschikte rol.
De eerste serieus te nemen en eigenlijk nog steeds geweldig goede opname werd daarna in Londen gemaakt met de ervaren operettedirigent Otto Ackermann op de bok. Hij kon beschikken over het jonge stel Emmy Loose (Valencienne) en Nicolai Gedda (Camille) plus de supercharmante Erich Kunz (Danilo). De toen 39-jarige Elisabeth Schwarzkopf (Hanna) was op de top van haar kunnen en haar lichte gemaniëreerdheid die elders vaak stoort, past hier mooi. Ze domineert het gezelschap duidelijk. Emmy Loose heeft een Stem die precies past bij de ‘plichtgetrouwe echtgenote Valencienne en Nicolai Gedda herinnert op erg positieve wijze aan Tito Schipa. Erich Kunz blinkt met fraaie stem uit in ‘Maxim’s lied’.
De mono opname klinkt zo goed als mag worden verwacht en gelukkig klinken de violen niet scherp of glazig. Ook de balans tussen zangers en orkest is vrijwel ideaal.
De kleine bezwaren betreffen de toevoeging van de pas veel later gecomponeerde ouverture en de coupure van het ‘Zauber’ duet van Camille en Valencienne.
Decca pakte vijf jaar later uit met een echt Weense productie onder leiding van Robert Stolz I, zelf operettecomponist en iemand die Lehár nog goed had gekend en reeds in 1907 deze operette had gedirigeerd. De bezetting is een merkwaardige mix met de Oostenrijkse Hilde Güden als Hanna (een rol die ze verder nooit op toneel zong) en de Deen Per Grundén als een best overtuigende Danilo. Toch overtuigt het tweede paar Emmy Loose (Valencienne) en Waldemar Kmennt (Camille) beter. Ook hier weer is de ouverture toegevoegd. De opname klinkt redelijk, al lijkt het ‘Viljalied’ uit een galmkamer te komen.
In 1962 trad Elisabeth Schwarzkopf opnieuw aan als Hanna, nu onder de Joegoslavische dirigent Lovro von Matacic, een man met grote ervaring in het Oostenrijkse; hij zorgt hier voor veel overgave in de meer onstuimige gedeelten. De jaren begonnen hoorbaar te tellen voor Schwarzkopf, al laat ze natuurlijk nog prachtige dingen horen als een Hanna die allure paart aan een zekere geheimzinnigheid. Ook de Camille van Gedda is een herhaling, maar minstens zo goed als voorheen. Hanny Steffek is een bevallige, heel overtuigende Valencienne, maar Eberhard Wächter als Danilo biedt, hoe goed hij ook is, niet de charme van Kunz. Dit is zonder meer nog een van de meest magische, pakkende uitgaven van het werk.
Jammer en eigenlijk nodeloos is het werk met een speelduur van 79’40” over twee cd’s verdeeld.
Op hoge leeftijd maakte Robert Stolz II nog een opname, nu in Berlijn en met een goeddeels Duitse rollenbezetting. Dat is te horen, want over de hele linie ontbreekt het wat aan de gekruide ingrediënten die zo kenmerkend waren voor de Oostenrijkse dubbelmonarchie. Ook bij de dirigent was de spiritualiteit teveel geweken.
Op de vrij langzame tempi van Herbert von Karajan is nogal kritiek gekomen; het werk zou daardoor een te pompeus karakter krijgen. Enige rechtvaardiging schuilt in het gegeven dat de Pontevedrijnse diplomaten nogal pompeus zijn, maar of dat voldoende rechtvaardiging is? Als steeds klinkt de muziek in handen van deze dirigent heel welluidend. Opvallend in de bezetting is Elisabeth Harwood als Hanna. Ze heeft deze rol ook vaak op toneel gezongen en haar ‘Viljalied’ behoort tot de mooiste. Naast haar is René Kollo een viriele en charismatische Danilo. Teresa Stratas is een pronte Valencienne en Werner Hollweg een gepassioneerde Camille. Als geheel is deze set dus verrassend toch erg goed.
Dat het blijkbaar in München lastig kan zijn om de ware Weense muzieksfeer op te roepen, bewijzen Heinz Wallberg en zijn team. Bij de zangers maken Helen Donath (Valencienne) en Siegfried Jerusalem (Camille) een stijlvoller indruk dan Edda Moser (Hanna) en de bruuske Hermann Prey (Danilo). Charme is in de hele uitvoering nogal ver te zoeken.
Een geval apart is de EMI opname uit 1993 met Franz Welser-Möst als muzikaal bevelhebber. Deze opname is gebaseerd op een concertante uitvoering in de Londense Royal Festival Hall waarin Dirk Bogarde als Negus een Engelse tekst van Tom Stoppard voordroeg terwijl de zangers in het Duits zongen. Hoewel zeker Felicity Lott (Hanna) en Thomas Hampson (Danilo) heel fraaie dingen laten horen, ontbreekt het ook hier aan het ware stijlbesef en klinkt de muziek te voornaam Engels. Voor één keer is het leuk Bogarde te horen, maar zijn inbreng leent zich nauwelijks voor herhaald beluisteren.
In datzelfde jaar ging John Eliot Gardiner naar Wenen om daar met het beste orkest van die stad voor een kosmopolitische productie te zorgen. Hij toont een verrassend goed gevoel voor de Weense sfeer te bezitten. De Philharmoniker moeten deze muziek wel in hun bloed hebben, dus dit natuurlijke en idiomatische uitgangspunt is voortreffelijk. Voeg daarbij veel finesse en glans. Hij nam zijn Monteverdikoor mee uit Engeland, beschikte over twee Amerikaanse zangeressen, Cheryl Studer (een Hanna die niet het optimum uit het ‘Viljalied’ haalt, maar dat goedmaakt met ‘Dummer, dummer Reitersmann’) en Barbara Bonney (Valencienne), een Deense Danilo (de heel geraffineerde en losbandige, maar o zo menselijke Bo Skovhus) en alleen Rainer Trost (Camille) als min of meer allochtoon. Hoe pakt dit uit met zo’n internationaal gezelschap? Eigenlijk best goed, vooral in termen van ongeforceerde helderheid en boven de materie staan. Onverwacht maakt bijvoorbeeld Bo Skovhus een glansrol van zijn Danilo; misschien hadden de betrouwbare Studer en Bonney beter hun rollen kunnen verwisselen al overtuigen ze ook zo redelijk. Bonney en Trost vormen we een heel jeugdig klinkend stel gelieven. Enig vlekje op het geheel vormt Bryn Terfels overdreven buffo als baron Zeta. Maar gelukkig zijn de dialogen wel aanwezig.
Dat er ook zonder sterrenbezetting een heel behoorlijke realisatie mogelijk is, toont Helmut Froschauer aan. Hij beschikte over een verrassend levendige Hanna van Pamela Coburn en een prachtig pittige Danilo van Michael Heltau. De rest van de bezetting blijft ietsje onder dat niveau, maar kan ermee door. Interessant is een zelden gehoord voorspel van de derde akte in plaats van de gangbare herhaling van het ‘Viljalied’. Pluspunt is verder dat de volledige dialogen aanwezig zijn.
Beeldopnamen
In allerlei archieven moeten heel wat verfilmingen van Die lustige Witwe sluimeren. Onder meer van Sadler’s Wells uit 1958, een Mexicaanse productie met Plácido Domingo en zijn echtgenote Marta Ornelas uit 1963 en eentje met Gwyneth Jones en René Kollo uit 1979. Maar laten we dankbaar zijn voor wat er wèl is.
Om te beginnen een opname uit San Francisco met Erich Kunzel als dirigent. Hier ontmoeten we opnieuw Bo Skovhus als een ideale Danilo met als heel behoorlijke tegenspeelster Angelika Kirchschlager. Juist omdat Skovhus de opvoering helemaal draagt, is het zonde dat zijn grote solo aan het eind van de eerste akte ‘Wie die Blumen im Lenze erblühn’ is overgenomen door Hanna. Voor de rest horen en zien we prestaties iets boven de middelmaat.
Hierna is het een puur genoegen om naar Zürich terug te keren voor een uitvoering die zich op heel hoog niveau afspeelt met Dagmar Schellenberger (een vlotte, eigentijdse Hanna) en de onverwacht heel idiomatische Rodney Gilfry (Danilo) omgeven door louter heel goed functionerende andere zangers. De regie waarvoor Helmuth Lohner tekende, plaatst de handeling misschien iets te nadrukkelijk in de revuesfeer in de slotakte, maar overtuigt verder wel. De decors en kostuums van Rolf Langenfass zijn bont, maar geestig.
Conclusie
Wie niet terugschrikt voor monogeluid is haast nog het beste af met de opname van Ackermann. Anders met die van Von Matacic of Gardiner. Bij de video opnamen komt eigenlijk alleen Welser-Möst in aanmerking.
Discografie
1953. Elisabeth Schwarzkopf, Erich Kunz, Anton Niessner, Emmy Loose, Nicolai Gedda e.a. met het Philharmonia orkest en –koor o.l.v. Otto Ackermann. EMI 769.520-2, 585.822-2, Regis RRC 1163.
1958. Hilde Güden, Waldemar Kmennt, Emmy Loose, Per Grundén, Karl Dönch e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Robert Stolz. Decca 458.549-2 (2 cd’s).
1962. Elisabeth Schwarzkopf, Eberhard Wächter, Hanny Steffek, Nicolai Gedda e.a. met het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Lovro von Matacic. EMI 747.178-8, 567.370-2, (2 cd’s).
1965. Margit Schramm, Rudolf Schock, Dorothea Chryst, Benno Kusche e.a. met het koor van de Duitse Opera en het Berlijns symfonie orkest o.l.v. Robert Stolz. Eurodisc 88697-9877-2 (2 cd’s).
1973. Elisabeth Harwood, René Kollo, Teresa Stratas, Zoltan Kélémen, Werner Hollweg e.a. met het Berlijns filharmonisch orkest en het Ensemble van de Deutsche Oper o.l.v. Herbert von Karajan. DG 435.712-2 (2 cd’s).
1979. Edda Moser, Hermann Prey, Helen Donath, Siegfried Jerusalem e.a. met het Ensemble van de Beierse omroep o.l.v. Heinz Wallberg. EMI 769.940-2 (2 cd’s).
1993. Felicity Lott, Thomas Hampson, Elzbieta Smytka, John Aler e.a. met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Franz Welser-Möst. EMI 555.152-2 (2 cd’s).
1993. Cheryl Studer, Bo Skovhus, Barbara Bonney, Rainer Trost, Bryn Terfel e.a. met het Monteverdikoor en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. John Eliot Gardiner. DG 439.911-2.
1997. Pamela Coburn, Michael Heltau, Karl Fäth, Juan José Lopera e.a. met Solisten van de Keulse Musikhochschule, Tamburizza Ensemble en WDR Symfonie orkest o.l.v. Helmut Froschauer. Capriccio 60077-2 (2 cd’s).
Video
2001. Yvonne Kenny, Bo Skovhus, Angelika Kirchschlager, Gregory Turay, Carlo Hartmann e.a. met het Ensemble van de San Francisco Opera o.l.v. Erich Kunzel. Opus Arte OA 0836 (dvd).
2004. Dagmar Schellenberger, Rodney Gilfry, Ute Gfrerer, Piotr Beczela e.a. met het ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Franz Welser Möst. ArtHaus 100.451 (dvd).
Engelstalig
1988. Joan Sutherland, Anson Austin, Anne Maree McDonald, Ronald Stevens e.a. met het Ensemble van de Sydney Opera o.l.v. Richard Bonynge. Kultur Video KLT D0005D (dvd).