MOZART: MIS IN c GROSSE MESSE KV 427
De Mis in c-klein die terecht de bijnaam Grosse Messe kreeg is de enige mis van Mozart die niet in opdracht werd geschreven, maar hoogstwaarschijnlijk ter gelegenheid van zijn huwelijk met Constanze Weber.
Achtergronden
Amtsmusik waren de ruim tien missen en vespers die Mozart in zijn beginjaren in Salzburg schreef. Hoe goed en mooi die werken ook zijn, het ontstaan van zijn kerkmuziek verliep langs gebaande, conventionele banen. In vergelijking daarmee is de als fragment overgeleverde Mis in c KV 427 een grote uitzondering.
Mozarts belofte om na zijn huwelijk met Constanze een mis te schrijven en deze bij gelegenheid van de introductie van zijn vrouw in Salzburg uit te voeren, was niet slechts een handige lippendienst. Hij begon in augustus 1782, kort na zijn huwelijk op 4 augustus, aan dit ambitieuze werk.
Waarschijnlijk had hij de partituurbladzijden tot en met het ‘Et incarnatus est’ in zijn bagage toen hij eind juli 1783 met zijn jonge vrouw na een paar keer uitstel op reis ging naar Salzburg. Aan het ‘Sanctus’ en ‘Benedictus’ heeft hij mogelijk na aankomst in Salzburg nog gewerkt. Want volgens het voorwoord bij de Neue Mozart-Ausgabe van Bärenreiter van Monika Holls en Karl-Heinz Köhler kan het werk in tegenstelling tot notities uit vroegere Mozartuitgaven kan het werk pas eind oktober zijn uitgevoerd.
In het dagboek van Mozarts zus Nannerl is te lezen over een repetitie voor de uitvoering op 23 oktober in het ‘capellHaus’ en over de uitvoering zelf de daaropvolgende zondag 26 oktober in de kerk van het Benedictijnenklooster St. Peter waaraan ‘die ganze Hofmusik’ meewerkte. Het kan haast niet anders of het gaat hier over de bewuste grootser en complexer mis.
Omdat de bescheiden krachten van St. Peter (een klooster dat overigens niet ressorteerde onder Mozarts voormalige dienstheer, de aartsbisschop) slechts uit ongeveer tien zangers en even zoveel instrumentalisten bestond moest het ensemble worden aangevuld met andere krachten.
Volgens het bericht van Nannerl zong haar schoonzus Constanze de beide soli; nauwe vrienden van de familie Mozart zoals Francesco Ceccarelli of Michelangelo Bologna en de tenor Giuseppe Tomaselli waren verdere solisten.
Dit is wat van het ordinarium van de (hoog)mis rest:
Kyrie compleet
Gloria compleet
Credo slechts fragmenten van de beide eerste gedeelten, ‘Patrem omnipotenten’ en ‘Et incarnatus est’
Sanctus compleet op een van de dubbelkoren na.
Benedictus een ontbrekend dubbelkoor in het da capo van het Osanna.
Agnus Dei ontbreekt geheel.
Maar zelfs aan de resterende gedeelten mankeert materiaal: van het Sanctus en het Osanna hebben we bijvoorbeeld alleen een apart particella van de ‘extra’ instrumenten – hout- en koperblazers plus pauken.
In 1783 was het ondenkbaar dat een onvoltooid liturgisch werk als deel van de eredienst werd uitgevoerd (net zo min trouwens als een concertante uitvoering).
Hier begint de speculatie. Heeft Mozart het werk toch afgemaakt in Salzburg en zijn gedeelten zoekgeraakt? Bestonden de aanvullingen uit stukken uit andere missen van Mozart of uit passend Gregoriaans?
Ook recent Mozartonderzoek heeft dit raadsel niet kunnen oplossen.
Zoals gebruikelijk heeft het onvolledig nagelaten werk te beginnen bij pater Fischer en Joseph Drechsler en daarna in de twintigste eeuw Schmitt (1901), H.C. Robbins Landon (1956) en een aantal volgende musicologen ertoe gebracht om voor aanvullingen te zorgen. We noemen hier Franz Beyer (1992), Helmut Eder (1987), Richard Maunder (1990), Robert Levin (1991), Philip Wilby (2004), Benjamin -Gunnar Cohrs (2010), Louis Langrée (2011) terwijl ook dirigenten als Gardiner, Vad en Krivine ook nog hun steentje bijdroegen.
Opvallend is wel dat Mozart op grond van de situatie in Salzburg afzag van het gebruik van klarinetten, hoewel hij verder wel een groot orkest verlangde met onder meer drie trombones. Gedeelten uit deze mis werden later in Wenen hergebruikt in de cantate Davidde penitente.
Waarschijnlijk met Constanze voortdurend in gedachten is deze mis wel een heel persoonlijke uiting geworden. Het subito piano in ‘Qui tollis’ maakt zo’n diepe indruk, dat daarbij vergeleken het hele Requiem aan betekenis verliest en alleen het tweede gedeelte van Beethovens Missa solemnis de vergelijking kan doorstaan met dit plechtige en godvrezende werk. Veel van die plechtigheid is te danken aan de bewust ‘antieke stijl’ van het werk. Het begin van het ‘Credo’ bijvoorbeeld verraadt Mozarts grote belangstelling voor de muziek van Händel; de barokke fuga gaat terug tot de oude traditie. De soli volgen meer het operamodel en laten fraaie coloraturen horen, stijlcontrasten versterken de expressieve kant
De opnamen
De onvolledigheid van de compositie stelde niet alleen de uitvoerenden voor problemen, maar bemoeilijkt mogelijk ook de keuze van de luisteraar. Daarom is het goed eerst op dit punt mede wat orde op zaken te stellen.
Voor de oudste opnamen van Moralt, Jochum, Paumgartner en Grossmann stond niet meer dan de achterhaalde versie Schmitt ter beschikking en afgezien van het feit dat hun uitgaven niet meer goed genoeg klinken (zeker die van Grosmann klinkt beroerd) en bezitten hooguit nog curiositeitswaarde.
Vandaar dat het pas interessant gaat worden bij Fricsay in 1959 met een voor die tijd heel fraaie interpretatie.
Aan de bleke, onpersoonlijke kant is hetgeen Gönnenwein laat horen, Nogal oninteressant dus.
De donkerder kanten van de mis worden wat naar voren gehaald door Davis die vitaal te werk gaat en vooral veel te danken heeft aan de solistendames Donath en Harper. Het is een vrijs stoere, maar nog wel Mozartiaanse vertolking geworden.
De inbreng van Kiri te Kanawa en Ileana Cotrubas tilt de uitvoering van Leppard direct een stuk boven het gemiddelde uit en is niet te groots van opzet.
Dat Marriner de mis tweemaal opnam is niet zo verwonderlijk. Groot zijn de onderlinge verschillen niet met zijn consistente, best goede opvatting. Van die twee goede, maar zeker niet geweldige vertolkingen verdient de tweede een lichte voorkeur.
Het lijkt wel of Karajan vooral de Händeliaanse pracht van de mis voorop stelt in een grootschalige realisatie die als steeds bij hem prachtig is afgewerkt en heel sonoor klinkt. Jammer dat de houtblazers nogal worden overspoeld door de strijkers en de opnamebalans ook in meer opzichten niet optimaal is. Bij de solisten is Hendricks de uitblinkster.
De eerste versie met ‘authentiek’ karakter stamt (uiteraard) van Harnoncourt. Bij hem gaat de aandacht vooral uit naar zijn voortreffelijke orkest dat ook haast de hoofdrol lijkt te spelen. De opname blijft interessant als eerste behoorlijk geslaagde onderneming richting originaliteit. Hij koos voor de versie van Beyer.
De rechtstreekse kerkopname van Bertini (Eder) is eigenlijk best geslaagd en klinkt vooral in de vocale gelederen goed; het orkest had beter kunnen zijn.
De tweede die zich met oude instrumenten en goede ideeën over de juiste uitvoeringspraktijk meldde, is Gardiner. Het resultaat is een heel fraaie interpretatie in alle geledingen op zeer hoog niveau met een eervolle vermelding voor Rolfe Johnson. Wat net als in zijn dvd opname opvalt, is dat hij uitgaat van de oude versie Schmitt met wat eigen correcties.
McNair toont glans en passie in ‘Et carnatus’ en ontroering in ‘Christe’ en voor de rest is sprake van een doorwrochte, heel gaaf gerealiseerde interpretatie.
Bij Levine zingen de sopranen uit het koor nogal vibratorijk wat enigszins uit de toon valt, maar voor het overige is de koorinbreng fraai en kerenachtig. Individueel zijn de solisten heel goed met Kathleen Battle als uitblinkster in het ‘Laudatum domine’, maar als ensemble voegen ze zich niet ideaal in ‘Quoniam’ en erg fijnzinnig pakt de dirigent het werk niet aan.
De opname van Shaw klinkt op zichzelf heel mooi, maar des te merkwaardiger is het dat de klankbalans zo ten nadele van het koor is ingesteld. Mogelijk om te verdoezelen dat het nogal gemaniëreerd zingt.
Van iemand als Welser-Möst hadden we meer mogen verwachten dan een bescheiden, recht toe recht aan lezing die nergens opbloeit.
Het dirigaat van Hogwood die Maunder als uitgangspunt neemt, leidt bij eerste kennismaking tot een gevoel van een zekere afstandelijkheid, maar zijn gebruik van een quasi oud instrumentarium is ook meteen een de helderheid bevorderend pluspunt. Als steeds is het een groot genoegen om Auger te horen en aangezien zij in het kwartet veruit de belangrijkste is, telt dat meteen als pluspunt. Maar ook Dawson en Ainsley zijn uitstekend en de bas van Thomas klinkt imposant.
Een grote zorg voor vocale detailafwerking kenmerkt de visie van Schreier (Eder), maar misschien daardoor slaagde zijn interpretatie beter in detail dan als waardig geheel.
Vrij stoer, maar ook wat afstandelijk is de opvatting van Solti die in het Weense klimaat nauwelijks verzachting onderging. Dat verwijt van uitdagende grootschaligheid zou ook Bernstein te maken zijn, ware het niet dat hij het werk van treffende, toegegeven misschien wat te romantische expressie voorzien. Bij hem zijn Frederica van Stade en Arleen Auger bij de solisten sterke pluspunten.
Jammer dat het koor wat te ver naar achteren lijkt geplaatst in de opname van Neumann want verder gaat het om een heel homogene, frisse en stijlvolle verklanking met goede solisten. Respectvol klinkt de lezing van Abbado, mooi gedetailleerd ook en toch vrij groots, maart op een bepaalde manier toch wat te afstandelijk.
De eerder Franse dan Oostenrijkse inslag van de vrij kleinschalige producties van Corboz en Kuentz hebben voor een keer best wat aantrekkelijks, maar kunnen zich in het grote geheel niet handhaven.
In dit gezelschap maakt Herreweghe helaas een wat slome, hoekige, misschien al te eerbiedige indruk met het orkest. Het koor ageert gelukkig levendiger en sopraan Oelze is uitstekend in ‘Et incarnatus est’, Larmore heel treffend in ‘Laudamus te’.
De Denonuitgave van Parrott (Maunder) zal niet meer zo makkelijk verkrijgbaar zijn. Een ramp is dat niet, want grote betekenis bezat deze niet.
Ook Rilling verzorgde met zijn Stuttgartse ensembles twee opnamen. Maar hij gebruikte wel verschillende uitgaven: eerst Eder, daarna Levin. Daarbij is de tweede uitgave het interessantst en best geslaagd.
Ronduit teleurstellend routineus en bovendien in voortdurend veel te vlotte tempi is wat de anders zo betrouwbare gids Christie laat horen.
Altijd goed voor verrassingen is McCreesh (versie Maunder), ditmaal valt hij op door de keuze van snelle tempi, oude instrumenten en een klein koor van nauwelijks meer dan dertig leden. Helder en indringend klinkt de muziek; de solisten zijn top en juist de beide hoge stemmen van Tilling en Connolly excelleren.
Wat Halász laat horen is over de hele linie goed, maar niet opvallend geslaagd en daarmee redt je het niet. Dan liever Matt (Maunder) die beschikt over het uitstekende Europese jongerenkoor, maar over een minder goed orkest en matige solisten.
Kleinschaligheid is ook bij Krivine troef. De dirigent zorgt voor een soepele, vlotte interpretatie die een heel helder karakter heeft. Het ensemble is heel homogeen en de dirigent pikt kieskeurig uit de aanvullingen van Robbins Landon en Eder, maar voegt daar nog wat eigen ideeën aan toe.
Van Matt is de opname onbekend, maar hij hanteert Maunder.
Langrée werkt vanuit ongeveer dezelfde basis maar dan van hemzelf en hij heeft het geluk te kunnen beschikken over de dames Dessay en Gens. Het resultaat is al met al imponerend. Met matig resultaat koos Loré voor de aloude Schmitt uitgave.
Op ongeveer dezelfde lijn zit Christophers, maar die is daarin niet consequent genoeg. Interessant voor fijnproevers is wel dat hij de versie Eder koos. Het resultaat klinkt goed, homogeen maar in feite niet goed genoeg in dit dicht bezette veld.
Beeldopnamen
Het verwondert dat Gardiner voor zijn niet parallel op cd verschenen eerste opname met beeld die werd is geregistreerd met zijn eigen ensemble in Barcelona werd gemaakt, in het prachtige Palau de la musica Catalana. De tweede beeldopname uit 2008 is gemaakt bij gelegenheid van de verlening van de Nobelprijs in Stockholm (met moderne instrumenten dus) uitgaat van de oude versie Schmitt met wat correcties van hemzelf in het ‘Credo’ en herschreven partijen van de strijkers in ‘Et incarnatus’.
Het is op zichzelf ook best interessant om de religieuze mis een keer omgeven te zien door profane dans, zoals bij Kocsár, die stukken van Kurtág en Pärt inlast met leden van het Leipzigs ballet.
Conclusie
Aan het eind van de speurtocht moeten we vaststellen dat geen enkele opname met kop en schouders boven de rest uitsteekt. De meest betrouwbare is bij herhaling (ook op cd en dvd) Gardiner. Probeer Karajan of Bernstein voor een ouderwetse aanpak, Hogwood voor een authentieke en Langrée, Krivine of McCreesh voor een bijzondere plus Kocsár vanwege de extra dans.
Discografie
1955. Teresa Stich Randall, Hilde Rössl-Majdan, Waldemar Kmennt, Walter Berry met het Weens symfonie orkest en Weens Kamerkoor o.l.v. Rudolf Moralt. Retrospective RET 042, Archipel.
1956. Anneliese Kupfer, Irmgard Seefried, Lorenz Fehenberger, Kim Borg met Koor en Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum. Orfeo C 205891 B.
1957. Agnes Giebel, Valérie Bak, Fritz Wunderlich, Friedheim Hesselbruch met het Bachkoor Stuttgart en Koor en orkest van de Zuidduitse omroep o.l.v. Hans Müller-Kray. MCPS 600021 (2 cd’s).
1958. Wilma Lipp, Christa Ludwig, Murray Dickie, Walter Berry met het Weens Oratoriumkoor en het Pro Musica orkest Wenen o.l.v. Ferdinand Grossmann. Preiser PR 90053.
1959. Maria Stader, Annelohre Cahnbley, George Maran, Walter Raninger met het Salzburgs Mozarteum orkest en -koor o.l.v. Bernhard Paumgartner. Orfeo C 397951 B.
1959. Maria Stader, Hertha Töpper, Ernst Häfliger, Ivan Sardi met het koor van de St. Hedwigskathedraal en het RIAS orkest Berlijn o.l.v. Ferenc Fricsay. Tahra TAH 690, DG 463.612-2, 431.638-2 (2 cd’s).
1963. Edith Mathis, Helen Donath, Theo Altmeier, Franz Crass met het Zuidduits kamerorkest- en Madrigaalkoor o.l.v. Wolfgang Gönnenwein. EMI 767.059-2, 569.276-2, 767.220-2 (2 cd’s).
1971. Helen Donath, Heather Harper, Ryland Davies, Stafford Dean met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Colin Davis. Philips 438.800-2, Decca 470.132-2.
1973 Kiri te Kanawa, Ileana Cotrubas, Werner Krenn, Hans Sotin met het John Alldis koor en het Philharmonia orkest o.l.v. Raymond Leppard. EMI 747.385-2, 928.273-2.
1979. Margaret Marshall, Felicity Palmer, Anthony Rolfe-Johnson, Gwynne Howell met de Academy of St. Martin-in-the Fields en –koor o.l.v. Neville Marriner. Philips 420.891-2, 446.197-2.
1981. Barbara Hendricks, Janet Perry, Peter Schreier, Benjamin Luxon met de Weense Singverein en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 439.012-2, 477.5754.
1983. Krisztina Láki, Zsuzsanna Dénes, Kurt Equiluz, Robert Holl met het Koor van de Weense Staatsopera en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 8.43120 ZK, Warner 2564.67611-1 (13 cd’s).
1986. Arleen Auger, Doris Soffel, Thomas Moser, Stephen Roberts met het Keuls omroeporkest en -koor o.l.v. Gerry Bertini. Phoenix 116 (2 cd’s), Capriccio CAP 71068 C 7161 (10 cd’s).
1986. Sylvia McNair, Diana Montague, Anthony Rolfe-Johnson, Cornelius Haaptmann met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v, John Eliot Gardiner. Philips 420.210-2, 422.519-2 (9 cd’s).
1987. Kathleen Battle, Leila Cuberli, Peter Seiffert, Kurt Moll met het koor van de Weense Staatsopera en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. DG 423.664-2, 459.409-2.
1987. Edith Wiens, Delores Ziegler, John Aler, William Stone met het Atlanta symfonie orkest en -koor o.l.v. Robert Shaw. Telarc CD 80150.
1987. Edith Wiens, Felicity Lott, Laurence Dale, Robert Lloyd met het Londens filharmonisch orkest en -koor o.l.v. Franz Welser-Möst. EMI 520.949-2, 762.033-2, CfP 575.770-2.
1988. Arleen Auger, Lynne Dawson, John Mark Ainsley, David Thomas met het Westminster kathedraal koor en de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Decca 425.528-2.
1989. Barbara Hendricks, Pamela Coburn, Hans-Peter Blochwitz, Andreas Schmidt met het Leipzigs omroepkoor en de Staatskapel Dresden o.l.v. Peter Schreier. Philips 426.273-2.
1989. Audrey Michael, Bernarda Fink, Mark Tucker, Michel Brodard met het Vocaal- en Instrumentaal ensemble Lausanne o.l.v. Michel Corboz. Cascavelle VEL 3089, VEL 1011, VEL 3158 (7 cd’s).
1989. Barbara Schlick, Monika Frimmer, Christoph Prégardien, Klaus Mertens met het Keuls kamerkoor en het Collegium Cartusianum o.l.v. Peter Neumann. EMI 754.099-2.
1989. Barbara Schlick, Mechthild Georg, Alexander Stevenson, Philip Langshaw met het Kuentz kamerorkest en -koor o.l.v. Paul Kuentz. Pierre Veranay PV 730041.
1989. Diana Montague, Michael Chance, Christoph Prégardien, Franz-Josef Selig met het Keuls kamerkoor en het Collegium Cartusianum o.l.v. Peter Neumann. EMI 028.458-2, Virgin 561.769-2 (5 cd’s).
1990. Barbara Bonney, Arleen Auger, Hans-Peter Blochwitz, Robert Holl met het Berlijns Omroepkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Sony SK 46671.
1990. Arleen Auger, Frederica von Stade, Frank Lopardo, Cornelius Hauptmann met het Koor en het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Leonard Bernstein. DG 431.791-2, 477.9996, 469.460-2 (6 cd’s), 477.6697 (6 cd’s).
1990. Elizabeth Norberg Schulz, Sofie von Otter, Uwe Heilmann, René Pape met het Weens filharmonisch orkest en het Koor van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 433.749-2.
1991, Christiane Oelze, Jennifer Larmore, Scot Weir, Peter Kooy met het Collegium vocale Gent en het Orchestre des Champs-Elysées o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 90.1393, 80.1393.
1991. Sheila Armstrong, Dominique Labelle, Jeffrey Thomas, Richard Morrison met het Händel & Haydn Society koor en het Early Music festival orkest, Boston o.l.v. Andrew Parrott. Denon CO 79573.
1991. Christiane Oelze, Ibolya Verebics, Scot Weir, Oliver Widmer met de Gächinger Kantorei en het Bach Collegium Stuttgart o.l.v. Helmut Rilling. Hänssler CD 98.979, 98145.
1993. Kiri te Kanawa, Sofie von Otter, Anthony Rolfe-Johnson, Robert Lloyd met de Academy of St. Martin-in-the-Fields en -koor o.l.v. Neville Marriner. Philips 438.999-2.
1996. Eldar Aliev, Lynda Russell, Mila Vilotjevic, James McLean met Athesis koor en Orkest van Padua en Venetië o.l.v. Peter Maag. Arts 47385-2.
1998. Ingeborg Wenglor, Ingrid Czerny, Rolf Apreck, Theo Adam met het Berlijns Omroeporkest en –koor o.l.v. Helmut Koch. Berlin Classics BC 2112.
1998. Viktoria Loikianetz, Norine Burgess, Herbert Lippert, Robert Holzer met het Hongaars omroepkoor en Nicolaus Esterházy Sinfonia o.l.v. Michael Halász. Naxos 8.554421.
1999. Patricia Petibon, Lynne Dawson, Joseph Cornwell, Alan Ewing met Les arts florissants en de Sacqueboutiers de Toulouse o.l.v. William Christie. Erato 3984-26093-2, 2564-65889-3, Warner 2564-60333-2.
2001. Malin Hartelius, Stella Doufexis, Marcus Ullmann, István Kovács met het Claire Colle koor, Cambridge en het Mozarteum orkest, Salzburg o.l.v. Ivor Bolton. Orfeo C 588021 V.
2001. Valentina Farcas, Annemarie Kremer, Daniel Sans, Christof Fischesser met het Europees kamerkoor en Camerata Würzburg o.l.v. Nicol Matt. Brilliant Classics 93951, 94264 (11 cd’s).
2002. Bozena Harasimovicz-Hass, Katarzyna Suska, Ole Hedegaard, Ule Stovring-Larsen met het Torunska symfonie orkest en Chorus Soranus o.l.v. Knud Vad. Scandinavian Classics 220537-205.
2004. Camilla Tilling, Sarah Connolly, Timothy Robinson, Neal Davies met het Gabrieli Consort & Players o.l.v. Paul McCreesh. DG 478.5409, 4775744.
2005. Sandrine Piau, Anne Lise Sollied, Paul Agnew, Frédéric Caton met Accentus koor en de Kamerfilharmonie o.l.v. Emmanuel Krivine. Naïve V 5032, V 5043.
2005. Diana Damrau, Juliane Banse, Lothar Odinius, Markus Marquardt met de Gächinger Kantorei en het Bach Collegium Stuttgart o.l.v. Helmut Rilling. Hännsler CD 98227.
2006. Natalie Dessay, Véronique Gens, Topi Lehtipuu, Luca Pisaroni met Le concert d’Astrée o.l.v. Louis Langrée. Virgin 359.309-2.
2006. Gabriele Hierdeis, Alison Browner, Marcus Ullmann, Markus Volpert met de Keulse Kantorei en het orkest van de Bach Akademie o.l.v. Volker Hempfling. AVI 8553147 (2 cd’s).
2009. Diana Higbee, Blandine Staskiewicz, Xavier Mauconduit, Jean-Louis Serre het het Frans Oratorium koor en -orkest o.l.v. Jean-Pierre Lore. Erol EROL 200033.
2010. Gillian Keith, Tove Dahlberg, Thomas Cooley, Nathan Berg met het Ensemble van de Händel & Haydn Society o.l.v. Harry Christophers. Coro COR 16084.
….. Barbara Schlick, Edith Wiens, Jerolitsch, Faulstich met het Domkoor Bremen en het Bachorkest Bremen o.l.v. Wolfgang Helblich. MdG G 1122 (lp).
…… Solisten met het Alsfelder vokaalensemble
en Febiarmonici o.l.v. Wolfgang Helbich. MdG 9061363-6.
Video
1990. Arleen Auger, Frederica von Stade, Frank Leopardo, Cornelius Hauptmann met koor en Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Leonard Bernstein. DG 073-4240 (dvd),
1991. Barbara Bonney, Anne Sofie von Otter, Anthony Rolfe-Johnson, Alastair Miles met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 074-312-1 (dvd).
2005. Eunyee You, Marie-Claude Chappuis, Werner Güra, Friedemann Röhlig met het Gewandhausorkest en het Operakoor Leipzig o.l.v. Balázs Kocsár (in balletvorm). EuroArts 2054608 (dvd).
2008. Miah Persson, Ann Hallenberg, Helge Ronning, Peter Mattei met het Monteverdikoor, het Eric Ericson kamerkoor en het Stockolm filharmonisch orkest o.l.v. John Eliot Gardiner. Medici Arts 2057438 (dvd).