ORFF: CARMINA BURANA
Er zijn componisten die hun roem aan één enkel werk te danken hebben. Tot diegenen behoort Carl Orff. Zijn lekker sappige Latijn-Middelhoogduits hommage aan de late Middeleeuwen en Wein, Weib und Gesang aan de lente, de kroegjool en uiteraard de liefde op basis van onder andere in kloosters teruggevonden dertiende eeuwse teksten - dat alles vergezeld van een geheven wijsvinger richting rad des (nood)lots – behoort inderdaad tot de populairste koorwerken uit de twintigste eeuw.
Achtergronden
In de jaren twintig van de vorige eeuw streefde de Münchense Günther Schule naar een “Herleving van de door de natuur gegeven eenheid van muziek en beweging, muziek en dans”. Het resultaat: een omvangrijk Schulwerk –van Carl Orff (1895 – 1982) en een methode om de jeugd te winnen voor goede muziek. Het Orff instrumentarium met veel slagwerk deed ook bij de meeste Nederlandse muziekscholen zijn intrede.
De methodiek was gebaseerd op de aanname dat iedereen een zekere muzikale aanleg moest hebben en dat beweging en muziek onafscheidbaar zijn. Daarom werden de jonge studenten in hun cursussen onderworpen aan een gecoördineerde opleiding op het gebied van muziek, gymnastiek en dans.
Daarnaast was hij gefascineerd door de klassieke tragedie, het Beierse boerenleven, primitieve muziekvormen en Christelijke mystiek. Dat alles bijeen leidde in 1936 tot het ontstaan van zijn koorwerk Carmina burana waarin hij een verbinding legde tussen onder andere aan Stravinsky ontleende bruïtistische klanken en Middeleeuws taalgebruik – (potjes)Latijn, Middelduits en –Frans).
De première in Frankfurt was een sensationeel succes. Hoewel zijn volgens sommigen terecht niet geheel van Nazismetten vrij geoordeelde muziek op de nodige bezwaren is gestuit – net als zijn Beierse streekgenoot RIchard Strauss schreef hij muziek voor de Olympische spelen van 1936 in Berlijn en schreef hij nog controversiëler nieuwe toneelmuziek bij Shakespeare’s Midsummer Night’s Dream ter vervanging van die van de ‘entartete’ Jood Mendelssohn – genoot en geniet vooral deze elementaire, hedonistische Carmina burana nog steeds grote populariteit, juist ook bij jongeren. Tot Orffs verdediging is wel aangevoerd dat hij in wezen een volkomen apolitiek iemand was die alleen voor zijn werk leefde.
Hoewel het werk tegenwoordig vrijwel altijd wordt uitgevoerd als koorwerk met solisten, is Carmina burana oorspronkelijk een voor het toneel bedoelde ‘scenische cantate’. Orff baseerde zoals al opgemerkt zijn materiaal op een reeks teruggevonden Middeleeuwse Latijnse teksten waarin Christelijk mededogen is vermengd met de wereldse geneugten, maar dat laatste element zet hier de dominante toon, zoals snel kan worden vastgesteld aan de hand van de ondertitels voor de drie delen na het begin/slotkoor ‘Fortuna imperatrix mundi’, namelijk:: ‘Primo vere’ met ‘Uf dem Anger, ‘In taberna’ en ‘Cour d’amours’, ‘Blanziflor et Helena’.
De muziekstijl van het werk grijpt in hoge mate terug op Stravinsky’s Les noces en Oedipus rex. Die relatie wordt heel duidelijk in Orffs gebruik van het koor en in de uitermate percussieve orkestratie. Maar in tegenstelling tot Stravinsky maakt Orff weinig gebruik van langgerekte melodieën, thematische ontwikkeling of polyfonie. Het is een en al ritme. Vandaar de term neoprimitivisme, Stravinsky had het zelfs over ‘Neo Neanderthal’. Maar die ritmische vaart geeft Carmina burana wel zijn karakter vol wilde overgave. Anderzijds liep Orff met zijn gebruik van eindeloze herhalingen als structureel principe al jaren vooruit op de composities van Cage en Harrison uit de V.S. en ook al decennia vooruit op de minimal music.
De nogal simpele, direct aansprekende muziektaal van Carmina burana met zijn mengeling van Stravinskyaanse ritmische geestdrift en passages vol romantische gloed en weelderigheid werd vanaf de première in Frankfurt op 8 juni 1937 door het publiek in het hart gesproken en ook nu nog spreekt de muziek vooral jongeren nog aan.
De opnamen
Is het verrassend dat van Orffs robuuste, wellustige scenische cantate inmiddels ruim 75 opnamen ter beschikking staan? En dan is de lijst vermoedelijk nog niet eens volledig (stand najaar 2014). Keuze te over derhalve. Wie verder in het detail gaat, moet wel in de gaten houden dat naar het heden toe meer counter tenoren ter vervanging van gewone tenoren worden ingezet. Wat de voorkeur verdient, is een kwestie van opvatting en smaak.
De meeste van al deze opnamen onderscheiden zich slechts door het niveau van de solisten, het koor en het orkest en uiteraard door de opnamekwaliteit van de vele amateuruitvoeringen. Misschien niet zo’n wonder, gegeven Orffs educatieve bedoelingen en de bewuste bedoeling om het werk met zijn melodieuze minimalisme geschikt te maken voor een brede populistische smaak.
Een van de nieuwere opnamen, die van Marin Alsop is helaas ook meteen de slechtste sinds lang. Slechte, slordige uitspraak en articulatie van solisten zowel als koor: in het beste geval is het resultaat ongeïnspireerde, niet echt geëngageerde routine al toont de dirigente veel gevoel voor ritme.
Eugen Jochum en Ferdinand Leitner behoorden tot de eersten die het werk medio jaren vijftig van de vorige eeuw voor DG vastlegden (Jochum als ik me goed herinner op een 25cm lp). Beiden hadden de imprimatur van de componist zelf, wat best nog wat over de kwaliteit zegt. Bij de opvallend dynamische Jochum in zijn tweede versie uit 1967 treffen de prachtige, roomkleurige, hoogst verleidelijke inzet van Gundula Janowitz, waardig en geweldig mooi, heel puur, bekoorlijk en licht sensueel in ‘Stetit puella’; Stolze is met zijn fraaie falsetto een ideale geroosterde zwaan en Fischer-Dieskau een (te?) aristocratische, rijk geschakeerde abt; hij is daar haast onherkenbaar! In de fraai geremasterde vorm komt nog beter naar voren hoeveel aandacht de dirigent aan het detail schenkt – vooral op het punt van articulatie en tempo. Als geheel heeft de uitvoering veel vaart en de koren bezitten grote kracht. De opname had hooguit wat directer mogen klinken.
Frappant genoeg hebben een paar van die oudste opnamen door digitale verdoeking aan nieuwe glans en waarde gewonnen. Neem naast Jochum ook Eugene Ormandy uit 1960. Zijn verklanking is nu in verjongde sacd vorm beschikbaar. Heel heldere, pittige opname waaruit blijkt dat alle betrokkenen veel plezier aan hun onderneming beleefden. De solisten vonden een volmaakt evenwicht tussen vocale accuratesse en een levendige uitbeelding, het koor schuwt nauwelijks wat passende ruigheid, gevoegd bij veel zwier en esprit en Ormandy’s orkest projecteert een ideale combinatie van pittige kracht en warme gloed.
Daarna volgde in 1956 de 33-jarige Wolfgang Sawallisch met een door de componist geautoriseerde versie. In mono nog, maar best goed gedaan en eigenlijk nog pakkend klinkend. Laten we ons beperken tot de daarna uitgebrachte mooiere.
Bij Telarc is het altijd primair de geweldig goede, natuurlijk en levensecht aandoende opnamekwaliteit die treft. Dit geldt ook voor de opname van Robert Shaw uit 1980. De dirigent gaat tamelijk snel en erg metrisch te werk. Daardoor komt het Cours d’amour gedeelte er wat bekaaid af. Als geboren koorleider zorgde de dirigent voor voortreffelijke resultaten in die discipline, alleen de jongetjes vallen wat tegen. De drie solisten zijn goed, niet geweldig.
Wie een gok wil wagen, kan ook eens proberen naar de onbekender, lastiger te verkrijgen maar verder heel treffende verklanking van David Hill (Virgin) die boven de middelmaat uitstijgt maar niet tot de eredivisie kan doordringen.
Bij Riccardo Muti staat de dramatiek van de compositie voorop: snelle tempi, grote dynamische contrasten zijn troef. Opwindend klinkt het wel, maar ook enigszins ademloos. Uitstekende solisten, een matig volwassenenkoor, heel goede jochies, maar helaas schiet de opnamekwaliteit nogal tekort. Vaagheid heerst.
Bij Rafael Frühbeck de Burgos klinkt het werk wat te tam door een gebrek aan vitaliteit, maar de lyrische gedeelten zijn wel goed geslaagd. Zij getuigen van verbeelding en toewijding. Aan precisie geen gebrek bij koor en orkest. Het koper imponeert in de heel helder klinkende opname. Lucia Popp is bewonderenswaardig in ‘Amor volat’, Unger toont zijn achtergrond als liedzanger in de kroegscène.
Een uitstekende troef in opnametechnisch opzicht biedt Felix Slatkin, maar de zijn interpretatie is verder in geen enkel opzicht opmerkelijk. Vergeten dus maar.
De heruitgave op Warner Apex van Zubin Mehta’s Teldec opname uit 1992 is heel homogeen van aard met goede solisten, een degelijk koor en een echt puberaal klinkend jongenskoor. Sumi Jo is in de sopraanpartij verleidelijk, maar iets te intellectualistisch, Skovhus is eerder fel en grof dan subtiel. De dirigent gaat gedegen te werk, maar toont niet al te veel verbeelding. De opname is erg galmrijk.
Seiji Ozawa waagde zich tweemaal aan het werk, in beide gevallen met spontaan, fris, lichtgewicht resultaat. De eerste keer, in Boston ging hij vrij nadrukkelijk te werk met een lichtelijk oppervlakkig eindresultaat. Bij de solisten imponeert Milnes het meest, Kolk klinkt wat geknepen, hoewel dat misschien tijdens het roosteren van de zwaan verklaarbaar is. Een eerder effectieve dan volkomen geslaagde versie. De Berlijnse digitale remake verdient de voorkeur. Hier klinkt het werk namelijk frisser, vitaler, spontaner. Hoogtepunt is het Cours d’amour gedeelte met een geweldig verleidelijke Edita Gruberova. Indrukwekkend ook de inbreng van Thomas Hampson als abt. De opname bezit demo kwaliteit.
Een aangename verrassing uit onverwachte hoek bood Eduardo Mata in 1980. Storend zijn hooguit wat kleine imperfecties in de realisatie, maar die worden aardig gecompenseerd door de vrolijke, ongedwongen aanpak. Het kathedraalkoor is overtuigender dan het koor van het symfonie orkest., maar klinkt niet echt jongensachtig. Uitstekende solisten, de fijnzinnige Aler als gemaltraiteerde zwaan voorop. De opname heeft uitstekende allround kwaliteit.
In 1975, verscheen een briljante, verleidelijke en opzwepende uitgave van André Previn op EMI die Orffs opus magnus in al zijn exuberantie voorschotelde en van een aanstekelijke uitbundigheid was vervuld. Veel aandacht is besteed aan de ritmische veerkracht. Vooral de drie solisten verrichtten uitstekend werk: Sheila Armstrong klinkt heel verleidelijk in haar liefdesliederen waarin ze expliciet duidelijk maakt dat het over fysiek beleefde liefde gaat; tenor Gerald English en vooral de hier geweldige bariton Thomas Allen klinken ook erg positief. Het jongenskoor geeft blijk van begrip voor de tekst. Hier worden op pantheïstische wijze de geneugten des levens bezongen. Aan opwinding en uitbundigheid geen gebrek. De opname heeft nog opvallend grote kwaliteit.
Michel Plasson die zich hinderlijk nadrukkelijk zelf voor de compositie opstelt en zich te buiten gaat aan eigenzinnigheden (meteen het begin is teveel staccato en te weinig pesante), komt tot een omstreden, maar wel apart resultaat. Zijn koor produceert soft focus pianissimi en kernachtige fortissimi. De grote lichtpunten vormen de inbreng van de solisten: Nathalie Dessay heel teer en subtiel in ‘Stetit puella’, Lesne en Hampson samen in een heel geslaagd ‘Si puer cum puella’.
Herbert Blomstedt moest het in 1990 in San Francisco vooral van de uitstekende, briljante Decca opnametechniek hebben. De precieze klankregie zorgt voor een optimale verstaanbaarheid van de gedeclameerde teksten en orkestrale details (slagwerk!) komen mooi uit de verf. Het jongenskoor en het gewone koor zingen met hoorbaar plezier en zorgen samen voor passie en energie. Lynne Dawson is een meiske vervuld van sensuele onschuld, Kevin McMillan een karikaturaal zalvende abt en John Daniecki een geleidelijk steeds verder verkleurende zwaan. Geen gebrek aan sfeer.
Voor wat bijzonders zorgde ook Günther Wand met zijn fraai uitgewerkte heldere visie. Vooral het orkestaandeel is bij hem bijzonder fraai met mooi uitkomende soli. De enige misrekening is een te snel “Blanziflor et Helena” koor. De zangers zijn matig, de opname is heel gedetailleerd. Tenslotte haalt ook deze versie de eindronde niet.
In beide opnamen van Richard Hickox onderscheidt zich vooral het koor heel positief; de solisten zijn boven de middenmaat en als goedkope aanbieding heeft de versie 1992 best wat aantrekkelijks.
Ook Christian Thielemannn overtuigt maar matig. Hij ageert teveel in klassieke geest, mist vaart door nogal trage tempi en boeit alleen in de langzamer, lyrischer momenten Gek genoeg gaat hij haast te verfijnd te werk waardoor hij waar élan mist. Wel overtuigend zijn de solisten: David Kuebler die geen moeite heeft met de hoge tenor tessitura als geroosterde zwaan en in ‘Dies, nox et omnia’, Oelze die sterk herinnert aan Janowitz en die erg puur klinkt in ‘In trutina’ en ‘Dulcissima’. Het meest overtuigt hier echter bariton Simon Keenlyside met zijn briljante, frisse, karakteristieke inbreng.
Ritmische virtuositeit in optima forma is het kenmerk van de heel levendige en mooi afgewerkte uitvoering door Eduardo Mata met puike Londense krachten die voor een homogeen hoogstaand resultaat zorgen. En wie het werk eens met een licht Slavische inslag wil horen, moet de lichtelijk ‘andere’, maar heel enthousiaste verklanking van Gaetano Delogu eens proberen.
Erg veel plezier valt te beleven aan hetgeen Charles Dutoit laat horen. De dirigent volgt scrupuleus de aanwijzingen uit de partituur, zonder daarbij pedant te worden zoals Profiterend van een voortreffelijke opnamekwaliteit (de beroemde heldere Saint Eustache sound) worden bij Dutoit details uit de orkestratie en de articulatie heel duidelijk terwijl het totaal ook overeind blijft. De tempokeus lijkt precies juist en de vertolkers bracht hij op dezelfde lijn. Stanford Olsen klinkt als ‘geroosterde zwaan’ passend spookachtig, Beverly Hoch heeft een wat ijle stem, maar fraseert expressief en klinkt in haar ‘in trutina’ solo echt sensueel. Bariton Mark Oswals begint wat zwaarwichtig, maar zingt de baritonsoli met veel aplomb. Alle lof ook voor het koor en het is bijzonder goed dat in nr. 19, het koor “Si puer cum puellula” de solisten duidelijk met het koor meezingen zoals in de partituur wordt gevraagd. Het resultaat klinkt heel geëngageerd en behoort nog steeds tot de mooist klinkende versies.
Bij Simon Rattle gaat het om een compilatie van drie ‘live’ uitvoeringen in Berlijn eind 2004. Mogelijk stimuleerde de aanwezigheid van publiek alle vertolkers tot bijzondere, echt zinderende prestaties. Hoe dan ook er wordt uitermate geconcentreerd en enthousiast gemusiceerd. Rattle zet er meteen vanaf het begin van ‘O Fortuna’ vaart in en ‘In Taberna’ raast ook als een sneltrein voorbij, maar is wel heel pakkend
Uitblinker bij de solisten is Gerhaher als bespottelijke Abbas Cucaniensis. Matthews blinkt uit in de sopraansoli.
Bij de nieuwkomers is het vooral Daniel Harding die indruk maakt en zelfs deels een nieuw licht werpt op het overbekende werk. Het gaat om een erg duidelijke, heldere, goed doortekende studio opname waarin toch voortreffelijk de sfeer van een ‘live’ vertolking heerst. Wie graag veel nuancen wil horen, kan hier terecht. De aandacht richt zich mee daardoor vooral op de inbreng van koor en orkest. Vooral de koorzang is op het perfectionistische af met behoud van karakter en sfeer. Een betere intonatie mag men niet verwachten.
Gelukkig werken de solisten ook op dit niveau. Petibon bouwt haar aandeel mooi op vanuit een onschuldig begin in ‘Amor volat undique’ tot een ware extase in ‘Dulcissime’. Bijna zo goed als Lucia Popp en dat is echt een compliment. De onbekende Hans-Werner Bunz toont een vurige verliefde te zijn en Christian Gerhaher een waardige, superieure Abbas Cucaiensis. Geen wonder dat het geheel een warme aanbeveling meekrijgt.
Fijnzinnigheid stond hier niet hoog op de prioriteitenlijst toen hij dit werk componeerde. Meestal blijkt dat ook uit de manier van uitvoeren. Maar voor wie nu eens wat meer subtiliteit wil ervaren, biedt de opname van Kristjan Järvi uitkomst. ‘O Fortuna’ zorgt voor een pittig, maar niet bombastisch begin. In ‘Primo vere’ wordt de lente vrolijk en wel robuust, maar zonder enige nadrukkelijkheid begroet. Het klinkt meteen bekoorlijker en warmer. De vrouwenstemmen maken het verlangen naar hun minnaars in ‘Floret silva nobilis’ minzaam kenbaar. Steeds wordt gezocht naar een juiste expressie. Zo klinkt tenor Marco Panuccio niet overdreven dronken, maar eerder geamuseerd in de kroegscène. Ook de andere solisten spelen hun rol passend en koor en orkest munten vooral ook uit in subtiliteiten. Zo vormt deze uitgave een nuttig alternatief voor het gangbare.
Bewerkingen
Zo talrijk als de opnamen van de standaard vorm van Carmina burana zijn, zo betrekkelijk schaars zijn die van de kleinschalige bewerking die de componist zelf maakte om het werk passend te maken voor uitvoering op scholen en door kleinere ensembles. Dit sluit enigszins aan bij zijn in het Schulwerk beleden idealen.
Het bekendst is die van Wilhelm Killmayer. Hij bracht de begeleiding terug tot twee piano’s en slagwerk. Maar er zijn meer bewerkingen, niet alle van duidelijker herkomst, onder meer voor synthesizers. Interessanter en belangrijker is de waarschijnlijk met advies van Hannequin verzorgde eigen bewerking van Jos van Immerseel. Hij gebruikt gewoon zijn Anima Eterna ensemble, in dit geval een gereduceerd aantal strijkers (op darmsnaren) en modern slagwerk (waaronder piano en celesta). Het resultaat klinkt energiek, levendig vrij fel en is als alternatief een beduidende aanwinst.
Van de diverse opnamen in deze vorm verdient de nieuwste van Rupert Huber de warmste aanbeveling. Niet alleen heeft hij het koor tot in de puntjes voorbereid voor een expressieve en messcherpe zang, hij beschikte ook over een stel voortreffelijke solisten, voorop bariton Stephan Genz als belangrijke abt, meteen gevolgd door landgenote Lenneke Ruiten met haar heerlijk jeugdige sopraanstem die niet de minste moeite heeft met de onwaarschijnlijke hoogten uit ‘Cour d’amours’, maar ook heel vervoerd, raak, vol zelfvertrouwen zingt. Een Bravo waard! Tenor Christoph Genz weet met al de op hem wachtende moeilijkheden – het falsetto als geroosterde zwaan bijvoorbeeld – raad en maakt terecht van ‘In taberna’ een grotesk tafereel. Ook op de instrumentalisten is niets negatiefs te zeggen.
De opname is kraakhelder en hier zijn gelukkig de vocale solisten eens niet te prominent, maar in goede balans opgenomen.
Aardig is dat we ook een opname aantreffen met een vaardige, over het geheel goede Nederlandse inbreng onder leiding van Frank Deiman. Lof is op zijn plaats en het resultaat is van meer dan Nijmeegs belang.
Voor wie eens een wat afwijkende vorm wil horen, zijn daar de totaal slagwerk gerichte versie van Killmayer en de verder tot pianobegeleiding versimpelde manier van Chumachenko.
Video
Van de diverse dvd’s is de oudere van Kurt Eichhorn het beste geslaagd, zeker in de gekozen gevisualiseerde vorm dankzij de regie van Jean-Pierre Ponelle. Het voornaamste decor wordt gevormd door een kerkruïne waarin de zangers in Middeleeuwse kostuums optreden; de handeling heeft soms enigszins surrealistische trekken, een techniek die vooruit lijkt te lopen op de virtuele werkelijkheid van de huidige digitale tijd.
De episode van de geroosterde zwaan wordt door een dronken monnik ingeleid met op de achtergrond een echte zwaan tijdens het roosteren aan het spit. Lucia Popp, ook in M.E.se dracht, klinkt en oogt hoogst bekoorlijk; Hermann Prey torst als bariton de zwaarste last; alle waardering ook voor het koor. De geluidskwaliteit is niet ideaal, maar kan er goed mee door. Interessant is de toevoeging van een lang interview met Orff in het Duits (Engels ondertiteld), verder verlucht met illustraties en foto’s.
Conclusie
Eigenlijk….. eigenlijk is het nog nooit gelukt om de tweede opname van Jochum – met Janowitz – van de eerste, authentieke plaats te verdringen. Van de andere oudere opnamen houdt die van Ormandy ook nog aardig stand.
In hun kielzog volgen Harding, Rattle, Ozawa (Philips), Previn (EMI, niet DG). Nog een trapje lager landen Plasson, Hickox (Regis) en Mata. Vergeet echter het minder opjuttende alternatief van Järvi jr. (Sony) niet.
Bij de bewerkingen steekt die van Jos van Immerseel een stuk boven de rest uit.
Discografie
1954. Elisabeth Söderström, Gösta Bäckelin, Set Svanholm met het Stockholms univedrsiteitskoor en het Stockholms filharmonisch orkest o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. BIS CD 421/4 (8 cd’s).
1955. Rose-Marie Pütz, Barry McDaniel, Michael Cousins, Roland Herrmann met het Tölzer Knabenchor en koor en orkest van de Keulse omroep o.l.v. Ferdinand Leitner. Arts 43001-2.
1955. Elfriede Trötschel, Paul Kuen, Hans Braun met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum. DG 445.078-2, 474.131-2 (2 cd’s).
1956. Agnes Giebel, Paul Kuen, Heinz Cordes met kinderkoor en koor en orkest van de Keulse omroep o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 764.237-2.
1958. Virginia Babikian, Clyde Hager, Guy Gardner het het Houston symfonie orkest en –koren o.l.v. Leopold Stokowski. EMI 253.844-2.
1960. Jutta Vulpius, Hans-Joachim Rotzsch, Kurt Rehm met het Leipzigs omroepkoor en –orkest o.l.v. Herbert Kegel. Edel 2332 CCC
1960. Janice Harsanyi, Rudolf Petrak, Harve Presnell met het Rutgers universiteitskoor en het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony SBK 47668, SS 6163.
1961. Milada Subrtová, Jaroslav Tománek met het Tsjechisch filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Václav Smetácek. Supraphon 110321-2.
1965. Lucia Popp, Gerhard Unger, Jeremy Noble, Raymond Wolanski met het Wandsworth jongenskoor en het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. EMI 769.060-2, 572.156-2, 574.747-2.
1965. Lucia Popp, Gerhard Unger, Raymond Wolanski, Jeremy Noble, het Wandworth school jongenskoor en het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. EMI 574.747-2.
1966. Gerda Harman, Richard Brunner, Rudolf Knoll met het Salzburgs Mozarteum koor en –orkest o.l.v. Kurt Prestel. Belart 450.065-2.
1967. Gundula Janowitz, Gerhard Stolze, Dietrich Fischer-Dieskau met het Schöneberg jongenskoor, koor- en oirkest van de Deutsche Oper Berlijn o.l.v. Eugen Jochum. DG 447.437-2, 474.131-2, 449.977-2 (2 cd’s).
1969. Evelyn Mandac, Stanley Kolk, Sherrill Milnes met het New England conservatorium- en kinderkoor en het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. RCA 07863-56533-2.
1973. Lucia Popp, John van Kesteren, Hermann Prey het koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Kurt Eichhorn. RCA 74321-24791-2.
1973. Ruth-Margret Pütz, Michael Cousins, Barry McDaniel, Roland Herrmann met het Tölzer jongensoor en koor en orkest van de WDR Keulen o.l.v. Ferdinand Leitner. Arts 43001-2.
1974. Sheila Armstrong, Gerald English en Thom Allen met het St. Clement Dane’s jongensschoolkoor en het Londens symfonie orkest koor en –orkest o.l.v. André Previn. EMI 747.411-2.
1974. Celestina Casapietra, Horst Hiestermann, Karl-Heinz Stryczek met het Leipzigs omroepkoor en –orkest o.l.v. Herbert Kegel. Philips 420.713-2, Berlin Classics BC 2047-2 (2 cd’s).
1974. Judith Blegen, Kenneth Riegel, Peter Binder met het Cleveland koor en –orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Sony 76372.
1976. Norma Burrowes, Lode Devos, John Shirley-Quirk met het Southend jongenskoor, het Brighton festival koor en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Antal Dorati. Decca 417.714-2, 460.646-2.
1980. Judith Blegen, Hakan Hagegad en William Brown met het Atlanta jongenskoor en het Atlanta symfonie koor- en orkest o.l.v. Robert Shaw. Telarc CD 80056.
1980. Barbara Hendricks, John Aler, Hakan Hagegard met het St. Pauls kathedraalkoor en het Londens symfonie orkest o.l.v. Eduardo Mata. RCA RCD 14550, 74321-17908-2, 09026-63981-2.
1982. Sheila Armstrong, Peter Cook, Brian Rayner Cook met het Hallé koor en –orkest o.l.v. Maurice Handford. EMI CFP 9005.
1983. Sylvia Greenberg, James Bowman en Stephen Roberts met het jongenskoor van het Staats- en Domkoor Berlijn en het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 411.702-2.
1984. Maria Venuti, Ulf Kenklies, Peter Binder met het St. Nicolai jongenskoor Hamburg, het koor van de Nedersaksische opera Hannover en het NDR Omroepkoor en –orkest o.l.v. Günter Wand. Profil Medien PH 05005.
1984. June Anderson, Philip Creech, Bernd Weikl met het Glen Ellyn kinderkoor en het Chicago symfonie koor en –orkest o.l.v. James Levine. DG 415.136-2.
1986. Roumania Bareva, Avram Kamenov, Peter Yanukov met het Bulgaars nationaal koor en het Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Georgi Robev. Forlane UCD 16556.
1988. Edita Gruberova, John Aler, Thomas Hampson, het Shin-Yu Kai koor, het Berlijns kathedral jongenskoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Philips 422.363-2, 464.725-2.
1988. Arleen Auger, John van Kesteren, Jonathan Summers, Southend jongenskoor en Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 569.868-2, 586.428-2.
1988. Gabriela Herrera, Frank Kelly, Ben Holt het koor en het Mineria symfonie orkest o.l.v. Herrera de la Fuente. Guild GMCD 7227.
1988. Eva Jenisová, Vladimir Dolezal, Ivan Kusjner met het Slowaaks filharmonisch koor en het Slowaaks omroeporkest o.l.v. Stephen Gunzenhauser. Naxos 8.550196.
1989. Barbara Hendricks, Jeffrey Black en Michael Chance met het St. Alban kathedraal jongenskoor en het Londens filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Franz Welser-Möst. EMI 754.054-2.
1989. Venceslava Hruba-Freiberger, Piotr Kusiewicz, Rolf Haverstein met het Krakau filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Kryzstov Penderecki. Arts 471772.
1990. Lynne Dawson, John Daniecki, Kevin McMillan met het San Francisco meisjes- en jongenskoor en het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Herbert Blomstedt. Decca 430.509-2.
1991. Solisten met het Praags Festivalkoor en –orkest o.l.v. Pavel Urbanek. Laserlight 1402.
1991. Anne Margrethe Dahl, Blazej Grek, Jan Wolanski met het Rubinstein filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Ilya Stupel. Danacord DACOCD 400, Verdi 565.893-2.
1992. Sylvia McNair, John Aler, Hakan Hagegard met het St. Louis symfonie koor en –orkest o.l.v. Felix Slatkin. RCA 09026-61673-2.
1992. Penelope Walmsey-Clark, John Graham-Hall, Donald Maxwell met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Richard Hickox. Fidelio 1901, Regis RRC 1136.
1992. Sumi Jo, Jochen Kowalski, Bo Skovhus met het Southend jongenskoor en het Londens filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Zubin Mehta. Teldec 9031-74886-2, Warner Apex 0927-41377-2.
1993. Lisa Griffith, Ulrich Ress, Thomas Mohr met de Singakademie Frankfurt, het Figuralkoor Frankfurt, kinderkoor Frankfurt en het Koninklijk orkest van Vlaanderen o.l.v. Muhai Tang. Wergo WER 6275-2, 6602-2.
1993. Martine March, Pierre Catala, Armand Arapian met diverse koren en het Litouws nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Hugues Reiner. Forlane UCD 16726.
1993. Barbara Bonney, Frank Lopardo, Anthony MIchaels-Moore met de Wiener Sängerknaben, het Schönbergkoor en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. André Previn. DG 439.950-2, 471.739-2.
1994. Regina Klepper, Ulrich Ress, Dietrich Henschel met het Münchens motetkoor en het Münchens Residentieorkest o.l.v. Hans Rudolf Zöberley. Weltbild 70233-2.
1994. Janice Watson, James Bowman, Donald Maxwell met het Highcliffe Juniorkoor, de Waynflete singers en het Bournemouth symfonie orkest o.l.v. David Hill. Virgin 561.510-2.
1994. Elisabeth Vidal, Alexander Stevenson, André Cognet met het Paul Kuentz koor- en orkest en het Brest Conservatorium orkest o.l.v. Paul Kuentz. Pierre Vernay PV 73044.
1994. Nathalie Dessay, Gérard Lesne, Thomas Hampson met het Mid-Pyrenees kinderkoor, Orfeon Donastiarra koor en het Capitole orkest Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 555.392-2.
1995. Zdena Kloubová, Vladimir Dolezal, Iván Kusjner met het Kühn gemengd koor, het Praags kinderkoor en het Praags symfonie orkest o.l.v. Gaetano Delogu. Supraphon SU 3160-2, 3576-2.
1996. Anna Korondi, Ulf Kenklies, Roman Trekel met het MDR Kinderkoor- koo- en symfonie orkest o.l.v. Fabio Luisi. GIB GIB 79012.
1996. Beverly Hoch, Stanford Olsen, Mark Oswald, Facet kinderkoor en het Montréal symfonie orkest en –koor o.l.v. Charles Dutoit. Decca 456.290-2, 455.290-2.
1998. Christiane Oelze, David Kuebler, Simon Keenlyside met het Berlijns kinderkoor en koor en orkest van de Deutsche Opera, Berlijn o.l.v. Christian Thielemann. DG 453.587-2.
1999. Bibi Heal, Daniel Newman, Grant Doyle met het Hertsforshire koor en orkest o.l.v. Michael Kibblewhite. Meridian CDE 84427.
2000. Hei-Kyung Hong, Stanford Olsen, Earle Patriarco met het Atlanta symfonie koor en –orkest o.l.v. David Runnicles. Telarc 80575.
2004. Sally Matthews, Lawrence Brownlee en Christian Gerhaher met jongenskoor van het Staats- en Domkoor Berlijn, het Berlijns omroepkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 557.888-2.
2006. Clare Rutter, Thomas Rabdle, Markus Eiche, het Highcliffe junior koor en het Bournemouth symfonie orkest en –koor o.l.v. Marin Alsop. Naxos 857.0033.
2007. Marie-Bénédicte Souquet, Robert Expert, Arnaud Guillou met koren en het Jeugd symfonie orkest van Douai o.l.v. Stéphane Cardon. Integral HV 020076 (cd + dvd).
2007. Laura Claycomb, Barry Banks, Christopher Maltman met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Richard Hickox. LSO Live CHSA 5067.
2008. Heidl Meier, Jean-Sébastien Stengel, Stefan Adam met koor en orkest van de NDR Hannover o.l.v. Eiji Oue. Rondeau ROP 6030.
2010. Patricia Petibon, Hans-Werner Bunz, Christian Gerhaher en koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Daniel Harding. DG 477.8778.
Bewerking Van Immerseel-Hannequin
2014. Yeree Suh, Yves Saelens, Thomas Bauer met Cantate Domino, het Collegium vocale Gent en Anima Eterna o.l.v. Jos van Immerseel. Zig-Zag territoires ZZT 353.
Bewerking voor koor, slagwerk en pianoduo Killmayer
1988. Lila Deis, Peter Cody, Mark Pedrotti, Jeffrey Reid Baker (synthesizer), New York Choral Society o.l.v. Robert DeCormier. Newport NCD 6005-2.
1992. Brigitte Fournier, Peter Sigrist, Michel Brodard, pianoduo Kameda/Balet, slagwerkensemble Genève, Novantiqua koor o.l.v. Bernard Héritier. Cascavelle VEL 3114, VEL 1009.
1994. Lena Nordin, Hans Dornbusch, Peter Mattei met AllmännaSängen, Kroumata slagwerkgroep en pianoduo Pöntinen/Derwinger. BIS CD 734.
1995. Agnès Saury, Josef Baert, Didier Bouture Ensemble vocal Loré, Maîtrise de Sainte Marie d’Antony, Frans oratoriumkoor en slagwerkensemble o.l.v. Jean-Pierre Loré. Erol 95001.
1995. Lena Nordin, Hans Dornbusch, Peter Mattei, Roland Pöntinen, Love Derwinger, Kroumata slagwerkgroep, Uppsala koor, Allmänna Sängen o.l.v. Cecilia Rydinger Alin. BIS CD 734.
1995. Loredana Bacchetta, Emanuele de Checchi, Franco Podda, Orlanda di Lasso- en Polifonica 10 koor, pianoduo Ceccarini/Cucchetti o.l.v. Giorgio Ubaldi. Clarius Audi CA 29003.
1996. Erla Kollaku, Alessandro Carmignani, Armando Ariostini, slagwerk, pianoduo Alberti/Malazzi, koor van theater La Venezia, Venetië o.l.v. Giovanni Aldreoli. Mondo Musica MFCN 10034.
1996. Claudia Patacca, Sytse Buwalda, Hans van Heiningen, Ex Arte, Cappella Aequoria, Nijmeegs kamerkoor, Euregio slagwerkensemble, Broekroelofs/Pierweijer pianoduo o.l.v. Frank Deiman. Amsterdam Classics AC 19956.
1999. Bibi Heal, Daniel Norman, Grant Doyle, Susan Graham Smith, Julian Wilkins, het Hertforshire koor o.l.v. Michael Kibblewhite. Meridian CDE 84427.
2001. Sara Macliver, Paul McMahon, Jonathan Summers Synergy percussion, Australian virtuosi, Cantillation o.l.v. Antony Walker. ABC 476.422-5.
2007. Gudrun Sidonie Otto, Bernhard Landauer, Matthias Helm, Kinderkoor Wilten, Duo d’Accord en slagwerkgroep The next step o.l.v. Johannes Stecher. Gramola 98849.
2007. Yuh-Chyi Jou, Daniel Taylor, Christian Miedl, Hsien-Jung Hsieh, Chin-Ying Yang met het Nationaal koor Taiwan en het 1002 Slagwerkensemble o.l.v. Agnes Grossmann. Analekta AN 289140.
2010. Lenneke Ruiten, Christoph Genz, Stephan Genz met 6 slagwerkers, Vokaal ensemble van de SWR Stuttgart en pianoduo Grau/Schumacher o.l.v. Rupert Huber. Hännsler CD 93.280.
2012. Kiera Duffy, Marco Panuccio, Daniel Schmutzhard met het MDR Kinderkoor, Omroepkoor en Symfonie orkest o.l.v. Kristjan Jarvi. Sony 88725-44621-2.
Transcriptie Chumachenko
1992. Eric Chumachenko. Wergo WER 6217-2.
Video
1975. Lucia Popp, John van Kesteren, Hermann Prey met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Kurt Eichhorn. RCA 74321-852859 (dvd).
1990. Kathleen Battle, Frank Lopardo, Thomas Allen, het Shin-Yu Kai koor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Philips 074-3060 (dvd).
2004. Sally Matthews, Lawrence Brownlee en Christian Gerhaher met jongenskoor van het Staats- en Domkoor Berlijn, het Berlijns omroepkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. Euro Arts 2053678 (dvd).
2007. Marie-Bénédicte Souquet, Robert Expert, Arnaud Guillou met koren en het Jeugd symfonie orkest van Douai o.l.v. Stéphane Cardon. Integral HV 020076 (cd + dvd).