Verg. Discografieën

PUCCINI: MADAME BUTTERFLY (geactualiseerd)

PUCCINI: MADAMA BUTTERFLY

 

In zijn lievelingsopera verwerkt Puccini een Japanse tragedie rond de geisha Cho-Cho-San wier noodlot door de avontuurlijkheid van een Amerikaanse officier wordt bezegeld. Aziatische klanken en exotische melodieën domineren, deels geciteerd, deels nagebootst. Un bel di en het zoemkoor zijn slechts twee hoogtepunten uit deze treffende opera.

 

Achtergronden

 

“Vrees nooit! Butterfly leeft en ademt en staat binnenkort weer op. Dat zeg ik en ik geloof er met een onwankelbaar geloof aan – je zult het zien – en het zal binnen een maand of twee gebeuren; ik weet alleen nog niet waar…” Wat Puccini schreef na de slechte afloop van de première van Madama Butterfly klinkt bijna als de heldin in haar grote aria Un bel di: uitdagend in haar wanhoop. Maar in tegenstelling tot haar geloof en vertrouwen dat werd beschaamd, was het zijne gerechtvaardigd.

De première van het werk in 1904 in La Scala die hij met veel vertrouwen tegemoet had gezien was uitgelopen op een pandemonium van geschreeuw en protest dat zo hevig was dat men vermoedde dat daar een betaalde claque achter zat. Mogelijk terecht; want Puccini’s succes had allerlei soorten jaloezie gewekt. Maar het doorgaans beschaafde, doch weinig verbeeldingsvolle Milanese publiek reageerde tamelijk negatief zowel op de Japanse sfeer als op een van de Amerikaanse hoofdfiguren in een modern uniform, terwijl ook de ongewoon lange tweede akte weinig genade vond. Hoe dan ook, Puccini ging onmiddellijk aan de slag om het werk waarin hij overigens heilig geloofde te herzien.

Hij had het gebaseerd op een kleverig sentimenteel stuk van de impresario David Belasco dat een succes was op Broadway. Belasco op zijn beurt ging uit van een kort verhaal van John Luther Long. Puccini had zeer genoten van een Londense opvoering, hoewel hij daar geen woord van had verstaan. Maar dat beïnvloedde mogelijk juist zijn keuze. In het verhaal trouwt aan Amerikaanse marine officier terloops met een leerling geisha die een blindelings vertrouwen in hem stelt als hij wegvaart. Haast vanzelfsprekend laat hij haar in de steek wat tenslotte tot haar echt tragische zelfmoord leidt. Het geheel was blijkbaar op de werkelijkheid gebaseerd (een realiteit waarin Butterfly haar zelfmoord overleefde). Latere verslagen documenteren hoe sommige vreemdelingen de tamelijk losse Japanse seksuele mores misbruikten. Een vergelijking met het huidige Thailand ligt voor de hand, zeker wanneer we bedenken dat Butterfly pas vijftien was.

Dat appelleerde ongetwijfeld aan Puccini’s duisterder karakter kanten; hij maakte zijn operaheldinnen graag slachtoffer om ze gelijktijdig te sentimentaliseren. Pinkerton wordt heel specifiek aangetrokken door Butterfly’s jeugd en teerheid. Een modern publiek vindt het waarschijnlijk moeilijk om deze goed uitziende ploert te accepteren en Puccini dacht daar mogelijk niet anders over.

Zijn herzieningen richten nadrukkelijker de aandacht op de tot mislukken gedoemde relatie; hij bekortte de trouwscène, herstructureerde de aktes zodat het “zoemkoor” een entr’acte werd en besnoeide de interventie van Kate, Pinkertons “echte Amerikaanse vrouw” drastisch. Hij voegde wel de korte tenoraria Addio, fiorito asil toe waarin Pinkerton blijk kon geven van echte spijt om de tragedie ook tot de zijne te maken.

Deze versie ging zoals Puccini had voorspeld drie maanden later in première in de knusse, kleine opera in Brescia en had daar zo’n tumultueus succes dat al gauw verdere voorstellingen (met nog wat herzieningen) volgden in Buenos Aires, Montevideo, Cairo, Alexandria, Londen, Parijs, New York… en de rest van de wereld. Tot op heden is dit een van de populairste opera’s en tevens een grote publiekstrekker.

Belasco’s toneelstuk is terecht vergeten. De magie om Butterfly quasi in leven te houden is geheel aan Puccini te danken. Hij vond dat dit zijn meest geavanceerde muziek tot dan toe was; het werk is ongetwijfeld subtieler en complexer dan La Bohème en Tosca – mogelijk onder invloed van zijn bewondering voor Debussy, met name voor diens Pelléas et Méas et Mélisande. Hij maakt vrijelijk gebruik van losjes samenhangende thema’s en verzadigt aan het begin de muziek met contrasterende Westerse en Oosterse kleuren, die echter al gauw afzwakken tot schakeringen van zijn eigen stijl. De bedrijvigheid van huwelijkskoppelaar Goro aan het begin maakt plaats voor Pinkertons zwierige, lyrische muziek; een heel Westers geluid, compleet met de Star spangled Banner! Bij de entree van Butterfly echter wordt een aantal authentieke Japanse thema’s geïntroduceerd dat Puccini van de echtgenote van de Japanse ambassadeur in Rome kreeg aangereikt. Hij verleende daarmee kleur en karakter aan zijn verdere belangrijke thema’s. De verschijning van Butterfly’s oom de Bonze (tempel priester) met dreunende gong en onharmonische vervloekingen is hevig Japans van aard en zorgt voor een telkens terugkerend vloekmotief, al maakt het al gauw plaats voor het uitgebreide liefdesduet, dat is vervuld van zuivere Pucciniaanse lyriek en dat rijk is aan nuancen en stemmingswisselingen. Het culmineert in een extatisch visioen van de sterren, maar eindigt met een subtiel onzeker accoord.

Aan het begin van de tweede akte concentreert de halve handeling zich op Butterfly naarmate de tragedie zich rond haar voltrekt. Met Un bel di krijgt haar muziek slechts een licht Oriëntaals karakter; een wat meer directe “westerse” stijl overheerst daar. Het orkest fungeert als commentator, het reflecteert en anticipeert en de atmosfeer beweegt zich richting lyrische uitingen zoals het “bloemenduet” en het “zoemkoor”. In de tweede helft confronteren Sharpless en Pinkerton Suzuki in het enige trio uit de hele opera, maar na Pinkertons korte aria bij diens definitieve verdwijning gaat de muziek over in een omineuze reeks dialogen, waarin Kate Pinkerton nauwelijks uit de verf komt. Alleen wanneer Butterfly haar de inscriptie op het korte zwaard waarmee haar vader seppuku pleegde voorleest en waarin een eervolle dood wordt aangeprezen, breekt de lyriek weer door. Haar korte afscheidsscène met haar zoon staat in b-klein, een toonsoort die Puccini graag gebruikt bij dreigende ondergang. Wanneer ze sterft en Pinkerton haar naam uitroept, citeert het koper Un bel di en worden de verpletterende accoorden echt Japans.

De grootheid van Butterfly schijnt te schuilen in het intensiveren van de inherente tragedie. De luisteraar moet zich inleven in het lot van alle betrokkenen. Pinkerton die in wezen als leidende tenor een haast ondergeschikte rol speelt, moet zich belangrijk maken; hij vertolkt de stem van Puccini, amoureus en wreed en hij moet het publiek evenzeer charmeren als Butterfly. Sharpless, vriendelijk doch hulpeloos vertegenwoordigt de stem der redelijkheid en kan maar al te makkelijk worden gereduceerd tot een vervelend negatief wat een ernstige fout zou zijn. Butterfly is in sommige opzichten even fout als Pinkerton en Sharpless moet het evenwicht zien te behouden. Suzuki, aanvankelijk een snaterende nul wordt zijn tegengestelde figuur en tevens zijn tragische spiegel. De kleinere rollen en met name die van Goro zijn eveneens spiegels van de protagonisten. Maar bovenal is de dirigent van het grootste belang omdat het orkest ons bij de les moet houden en als het goed is tevens onze gevoelens vertolken. Het verheft Butterfly’s obsessieve liefde tot een heroïsch niveau en laat ons alle pijn meevoelen die dat impliceert.

Volgens David Belasco haastte Puccini zich in tranen naar de coulissen toen hij in 1900 in Londen een uitvoering van het op werkelijke gebeurtenissen gebaseerde toneelstuk Madama Butterfly had gezien hoewel hij nauwelijks Engels verstond. Hij wilde de operarechten kopen. Luigi Illica en Giuseppe Giacosa zorgden voor het libretto. Hij had in Cio-Cio San een nieuwe, hem inspirerende heldin gevonden en opnieuw moest deze met de dood worden bestraft. Butterfly is het prototype van een Puccinivrouw: vernietigd als gevolg van het egoïsme en de wree dheid van de man.

Toch was de eerste opvoering 17 februari 1904 in de Milanese Scala een fiasco. Rosina Storchio, de eerste Cio-Cio San, had een affaire met Arturo Toscanini en toen haar kimono openviel, riep iemand uit het publiek dat ze zwanger was. ‘En het kind is van Toscanini’ riep daarna een ander.

De pers was al even meedogenloos. Puccini noemde het commentaar ‘een lynchpartij’ en liet volgende opvoeringen opschorten. Hij gaf zijn honorarium van 20.000 lire terug aan zijn uitgever en begon aan een revisie. Hij voegde de drie bedrijven samen tot twee en verwijderde veel couleur locale. Pinkerton werd minder schurkachtig en leek meer op een operaheld met zijn gloednieuwe aria ‘Addio fiorito asil’ in de tweede akte. Zo werd Butterfly herboren als een van de populairste werken uit het operarepertoire.

De opnamen

 

Pro forma zijn de meeste op cd verkrijgbare opnamen in de discografische lijst vermeld. Veel van die thans in principe beschikbare opnamen zijn van heel behoorlijk kaliber, sommige bezitten zelfs grootse momenten. Dit geldt met name voor de interessante historische opnamen van Sabajno (Arkadia) uit 1930, De Fabritiis (Arkadia) uit 1939 en Rudolf (Sony) uit 1949.  Maar daar staat heel wat provinciale routine tegenover bij onder andere Bellini (Arts & Music), Cellini (Video Artists), Leinsdorf met Leontyne Price (RCA), Maazel met Renata Scotto te laat in haar loopbaan (Sony) en tweemaal Patanè (BMG, Hungaroton).

Paradoxaal genoeg was het niet moeilijk om gauw afscheid te nemen van de Vox opname van Rosekrans met een mooie reconstructie van de oerversie uit 1904. De extra fragmenten op de drie betreffende cd’s stellen de luisteraar in staat alle willekeurige alternatieven samen te stellen, zeker als hij beschikt over een cd wisselaar. Ongelukkig genoeg is de uitvoering zelf bij alle spiritualiteit een de grove kant.

Een stuk moeilijker is het om afscheid te nemen van één van de opnamen van Victoria de los Angeles (met Santini, EMI), want ongelukkig genoeg is Jussi Björling in zijn nadagen wat stijfjes, terwijl de Suzuki van Pirazzini nogal rampzalig is en de dirigent tamelijk saai. Spijtig voor De los Angeles met haar tere toon en delicate opvatting; ze klinkt heel oprecht in Che tua madre en slechts sporadisch blijkt dat ze niet een ideale stem heeft voor Butterfly. Beter komt ze al tot haar recht bij Gavazzeni in een rol waarmee ze het hart van de luisteraar kan breken als complexe geisha. Di Stefano is een gladjanus als Pinkerton, Gobbi een waardige consul

Ook de beide opnamen van Tebaldi haalden de eindronde niet; ze is een geweldige zangeres, maar een Butterfly hoort jonger, ongerijpter en treffender te zijn; van haar beide opnamen is die onder Serafin (Decca) wat beter geslaagd dan die onder Erede. Haar bewonderaars zullen niet teleurgesteld zijn. Twee eliminaties deden wat meer pijn: de soundtrack van de heel jonge en geloofwaardige Ying Huang (Sony) die het tenslotte niet redt omdat haar medespelers tegenvallen en de directie van Conlon iedere verleidingskracht ontbeert. En de goedkope versie van Alexander Rahbari (Naxos), die weliswaar heel goed is, maar de magie van de beste alternatieven mist.

Vooroordelen zijn riskant. Anna Moffo is een wisselend kunstenares, vaak valt ze te bewonderen, soms overtuigt ze minder en het is dus een verrassing dat ze de shortlist haalt. In feite levert ze een markant persoonlijke prestatie die in menig opzicht de verfrissendste is. Valletti, die nooit tot een echte hofhouding behoorde, had een fraaie, verstrekkende internationale loopbaan; als leerling van Tito Schipa beschikt hij over een passende elegantie en straalt hij een joviale charme uit en herinnert ook sterk aan Gigli. Moffo, een van de mooist ogende prima donna’s (ze deed zelfs mee in een Italiaanse seksfilm) klinkt passend jeugdig en hoewel hun beider stemmen aan de lichte kant zijn, maken ze het liefdesduet kostelijk sensueel. Haar karakterisatie is eerder natuurlijk dan gedetailleerd, maar ze is goed opgewassen tegen de tragische aspecten. Un bel di wordt verhaald als een droom en de finale is ontroerend desolaat met ongeforceerde snikken. Leinsdorf die in de andere versie van RCA met Leontyne Price zo streng en weinig overtuigend is, ageert hier met een theatrale spanning; hij ontwikkelt soms haast teveel vaart, maar laat genoeg ruimte voor lyriek. Hij wordt hierin geholpen door de vroege stereo opname waarin het orkest niet te prominent klinkt wat de lichtere stemmen ten goede komt terwijl de klank toch pittig en doorzichtig blijft. Rosalind Elias, een getrouw lid van de Metropolitan, is een uitstekende Suzuki; haar aandeel in het bloemenduet is zeer bekoorlijk. Jammer dat de Sharpless van Renato Cesaro zo saai en gespeend van verbeelding is; hij doet ernstig afbreuk aan het eindresultaat. Fernando Corena is een indrukwekkend toornige Bonze, maar sommige van de andere kleinere rollen zijn niet zo goed bezet, met name de huwelijksmakelaar Goro die eerder als Gollum klinkt. Niettemin is deze versie in de goedkopere prijsklasse haast overtuigender dan Serafins Decca-opname en de Naxos versie met Gauci.

De opname van Kempe is vooral interessant voor wie Victoria de los Angeles op haar best wil horen.

Barbirolli dirigeerde een prachtig lyrische Butterfly die luisterrijk en warmbloedig is. Barbirolli’s duidelijk koesterende opvatting van het werk wordt gelukkig geheel geschraagd door het orkest uit Rome. Zijn tempi zijn bepaald ontspannen, net als bij Sinopoli, maar hij toont een groter gevoel voor samenhang en vlotheid. Ook geeft hij veel cachet aan het hevige drama van de aankomst van Bonze, Un bel di en het emotionele gevolg daarvan; de finale is bijzonder genoeg om de haren te berge te doen rijzen. De schoonheid van de klank wordt verhoogd door een lichte glans op de opname, die op een bepaalde manier heel aantrekkelijk en passend is, alsof het een sepia foto betreft.

Barbirolli heeft verder het voordeel van een uitstekende bezetting. Rolando Panerai is niet een Sharpless met een rijke stem. Maar hij karakteriseert zijn rol intelligent op een tamelijk ingehouden gentlemanachtige manier. Suzuki en de rest van de bezetting zijn zeer overtuigend; Piero de Palma’s boosaardige Goro en Polo Montarsolo’s kwaadwillige Bonze voorop. Carlo Bergonzi is een prachtige Pinkerton, elegant, krachtig en vurig, maar ook met smaak en terughoudendheid zingend. Hij schept de juiste aura van charismatische charme. Blijft Renata Scotto. Ze treft vooral het pathos en de innerlijke betekenis – de morbidezza - van haar rol voortreffelijk en zingt steeds heel expressief. De vertwijfeling van de heldin op weg naar harakiri krijgt op bijzondere wijze gestalte. Haar stem is weliswaar wat rijp voor een schoolmeisje, maar ze is vooral goed in de tragische momenten. Un bel di is een overtuigende mengeling van het heldhaftige en het kwetsbare en haar slotsolo klinkt heel krachtig. Barbirolli en zij maken deze Butterfly tot een heel “veilige”, goed ontwikkelde uitgave.

Ondanks een paar problemen met de DG opname van de vrij trage tempi kiezende Sinopoli dringt deze wel tot de eindronde door. Om te beginnen gaat het om een heel goede digitale opname van echt kaliber. Verder betreft het de onvergelijkelijke Mirella Freni die in vocaal opzicht al lang niet meer zo jong is, maar die hier nog dezelfde mooi vibrerende, innemende vrouwelijkheid en charme ten toon spreidt als bij Karajan, maar die hier van een haast nog grotere tragische visie blijk geeft Un bel di is bijna een gebed dat past bij Suzuki. Ze is en blijft het toonbeeld van een ideale Butterfly. Carreras’ inbreng roept meer vragen op, zoals “hadden we Domingo maar gehad..” Toen deze opname werd gemaakt had zijn ernstige ziekte nog niet toegeslagen maar hoewel het middenbereik van zijn stem nog beschikt over zijn inherent luide karakter, klinkt hij droger en gestresster in het kopregister; zijn hele prestatie is aan de moeizame kant.

Niettemin geeft hij Pinkertons jeugdig zorgeloze zwier mooi weer, ook al wordt hij onder druk gezet door Sinopoli’s naar het trage neigende tempi. Maar breed als deze zijn (zijn uitvoering duurt met 154’ het langst van alle) mankeert het zeker niet aan energie, getuige bijvoorbeeld het felle begin fugato; de handeling behoudt voldoende vaart. Maar het gaat alles wat minder vloeiend en logisch dan bij Karajan, ondanks het kernachtige spel van het Philharmonia orkest. De eerste akte is fraai sensueel, de inval van Bonze is krachtdadig en het liefdesduet gloedvol en sereen. De tweede akte wordt wat opgerekt, maar in de derde mankeert het opnieuw niet aan spanning. De bezetting van de ondersteunende rollen is de beste van alle opnamen. Vooral goed op een haast luxueuze manier zijn de Suzuki van Berganza als milde Suzuki en de hoffelijke, maar waar nodig ook viriele Sharpless van Pons. Kurt Rydl is een zwaargewicht Bonze en in de kleine rollen vinden we de fraaie stemmen van Petteri Salomaa en Judith Howarth. De opnamekwaliteit is superieur, maar net als Karajan/Decca hebben Sinopoli en DG 3 cd’s nodig voor deze opera.

Natuurlijk mag Callas ook hier niet ontbreken. Haar magie is alom tegenwoordig, letterlijk te beginnen met haar zang achter het toneel. Haar identificatie met de hoofdrol is dermate intens dat ze zichzelf wegcijferend met huid en haar in deze Butterfly kruipt. Haar manier van vocaal acteren gaat het normale acteren te boven. Dat is des te fijner omdat haar stem hier in goede conditie is en haar bekende vocale tekortkomingen zeer binnen de perken blijven. Zij is een echt fragiele Butterfly, maar allerminst een zwakke. Ze doet alle moeite om aan het begin een jong meisje uit te beelden en soms lijkt ze – wat minder succesvol – een staccato Japans accent te willen voorwenden. Maar wanneer ze aan het liefdesduet begint, schept ze een sfeer van opbloei en bevrijding die door niemand op Freni na zo wordt bereikt. Un bel di klinkt wat minder gepassioneerd dan gewoonlijk omdat de zangeres blijkbaar meer van het serene dan het wanhopige geloof baseert; dat maakt de teleurstelling in de tweede akte tragisch en de  desintegratie aan het slot van de derde akte aks haar hoop vals blijkt te zijn des te afschuwelijker; de laatste scène is hartverscheurend intens.

Karajan, haar dirigent, hier nog in zijn jongere, minder op weelderigheid gerichte vorm, dirigeert prachtig. De lyrische momenten zoals de avondmuziek uit de eerste akte klinken stralend, maar Karajan houdt ook het drama strak gespannen tot de ontzagwekkend tragische laatste maat aan toe. Het monogeluid is gelukkig heel helder. Mario Boriello is een warmbloedige, sympathieke Sharpless, Lucia Danieli een innemende Suzuki en de rest van de bezetting is heel acceptabel. Het enige wat gek genoeg wat tegenvalt, is de haast te luchthartige Pinkerton van Nicolai Gedda. Niet dat hij niet heel fraai zingt, maar het karakter is wat te week, vooral in de eerste akte. Mogelijk probeert hij de Pinkerton wat minder verfoeilijk te maken maar door zijn tamelijk negatieve inbreng ontneemt hij het noodzakelijke evenwicht aan het drama. Niettemin is en blijft dit een van de mooiste verklankingen. Hoofdzaak is namelijk dat de dirigent het zoetelijke, traantrekkende karakter van de muziek in toom houdt en de schoonheid naar voren brengt, dat er drama is dat niet vulgair wordt.

De keus van een over de hele linie beste opname betekent vaak dat men individuele pluspunten van andere opnamen buiten beschouwing moet laten. Bij Butterfly is dat ook het geval. Dat verandert niets aan de zeer hoge waarde van de tweede opname van Karajan nu voor Decca. Wat hij op jongere leeftijd met Callas presteerde en wat hij in de verfilming van de opera met Domingo tot stand bracht, mag er opnieuw wezen en is  wezenlijk beter dan het eerder gebodene. Hier namelijk zijn alle maatgevende elementen tenminste even goed als bij de rivalen, maar ze zijn beter geïntegreerd.

Mirella Freni, een zangeres die binnen jaar generatie eigenlijk altijd wat werd ondergewaardeerd, geeft een frisse meer ingehouden vertolking van de titelrol dan Callas in het begin meisjesachtig, later kwetsbaar, maar ze is in vocaal opzicht trefzekerder en ze verleent veel inhoud aan het karakter; ze klinkt jong met een kostelijk honingzoete stem, heel kwetsbaar maar ook sensueel en tragisch op een tot understatement geneigde, doch heel sprekende manier. Tijdens de uitvoering groeit ze uit van een onschuldig jong meisje tot een volwassen vrouw die het onterechte slachtoffer werd van een tragedie. Un bel di is hier ietsje minder verbeeldingsvol dan bij Sinopoli, maar niettemin een echte hartveroverende cri de coeur. Pavarotti is een ideale, want subtiele partner, de beste Pinkerton zover het de complete opnamen betreft. Zijn stem omvat de muziek met bedrieglijk gemak omdat hij hier op het hoogtepunt van zijn kunnen is. De aard van Pinkertons karakter weet hij ook raak te treffen. Deze Pinkerton krijgt een weinig zelfbewuste, maar vurige charme mee; hij is niet vatbaar voor zelfopoffering en hij kan maar weinig begrip voor anderen opbrengen. Dat maakt zijn betoonde spijt in de tweede akte alleen maar krachtiger. Christa Ludwigs rijk gekleurde, heel sprekende, superieure Suzuki en Robert Kerns’ milde Sharpless zijn al even uitstekend en ook de kleinere rollen zijn goed bezet, met name door Michel Sénechals onaangename Goro. Karajan dirigeert - met de rijke Weense klank ter beschikking - in topvorm, wat ongenuanceerder en gladder dan in zijn jongere jaren, maar vloeiender dan Sinopoli en met tempi die, hoewel wat aan de langzame kant, een perfecte balans treffen tussen weelderig detail en dramatische kracht. Zo klinkt de muziek teer, maar nooit sentimenteel, dramatisch, maar niet theatraal. De opnameklank getuigt van Decca’s analoge techniek op zijn best. 

De grote ster bij Pappano die de eerste akte erotisch inkleurt en de tweede bleker laat klinken met zijn gebruikelijk grote gevoel voor stijl en gedrevenheid dirigeert is natuurlijk Angela Gheorghiu in haar beste Puccinirol: doorleefd, volmaakt en mooi afgerond, enigszins herinnerend aan Callas. Naast haar is Kaufmann een vurige, sterk aanwezige Pinkerton. Enkelejda Shkosa is een levendige en ontroerende Suzuki en Fabio Capitanucci een sympathieke, spontane Sharpless. Een door krachtige persoonlijkheden bepaald prachtig resultaat is het gevolg. Een uitstekende geluidskwaliteit maakt het geheel tot een echt succes.

 

Beeldopnamen

 

Bij de opname van Karajan valt op hoe zinvol en met veel gevoel voor sfeer Jean-Pierre Ponnelle de regie voert. Freni is even teer en gevoelig als ze zingt. Domingo realiseert zich goed het meervoudige karakter van zijn rol.

Vanuit de bekende arena in Verona komt een prachtige opname met een onvergetelijk mooie invulling van de hoofdrol door Raina Kabaivanska die zich volkomen met haar rol identificeert. Ook haar Pinkerton is in de figuur van Pinkerton heel geloofwaardig, de overige rollen zijn goed bezet en Arena dirigeert met veel gevoel.

Bij Callegari is het niet zozeer Butterfly, maar zijn het Annunziata Vestri als een nobele, tot understatement neigende Suzuki en de jonger lijkende sympathieke Sharpless van Claudio Sgura die de diepste indruk nalaten.

De Met productie van Summers heeft veel aantrekkelijks. De hoofdrollen zijn in uitstekende handen bij de meer dan voortreffelijke Patricia Racette en de heel goede Marcello Giordani. Ze zijn optimaal te genieten dankzij Minghella’s rustgevende regie.

Muzikaal vertrouwd en gedegen, toneelmatig intrigerend is wat Joel in Hamburg laat zien en horen. De zangers hebben alle een hoog niveau, maar het zijn vooral de Butterfly van Voulgaridou met haar precies passende voordracht en figuur en Alexander Joel dirigeert met passie en veel aandacht voor de verrichtingen van zijn team.

 

Conclusie

 

Bij zoveel zo goede uitgaven is het ook ditmaal moeilijk om tussen de rivaliserende versies te kiezen. Elk van de zes finalisten is bijzonder. Maar de uiteindelijke keus Pappano (EMI) en Karajan (Decca) lijkt gerechtvaardigd. Zij wordt op de voet gevolgd door zijn Karajans eerdere EMI opname met Callas, Sinopoli (DG), Barbirolli (EMI), Kempe (ROH), Gavazzeni met De los Angeles (EMI) en Leinsdorf met Moffo (RCA).

Bij de dvd opnamen hebben Karajan, Summers, Callegari en Joel een voorkeurspositie, maar daarbij is het zak liefst eer te controleren welk regieconcept de kijker/luisteraar het meest aanspreekt.

 

Discografie

 

1929. Rosetta Pampanini, Conchita Velasquez, Alessandro Granda, Gino Vanelli met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Lorenzo Molajoli. Arkadia 78041, Bongiovanni GB 1123/4 (2 cd’s).

 

1929/30. Margaret Sheridan, Lionello Cecil, Vittorio Weinberg en Ida Mannarini met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Carlo Sabajno. Rome 89001-2, Arkadia 2CD 78030 (2 cd’s). 

 

1939. Toti dal Monte, Beniamino Gigli, Mario Basiola en Vittoria Palombini met het Ensemble van de Opera te Rome o.l.v. Oliviero de Fabritiis. Arkadia 2CD 78004, Pearl GEMMCDS 9290, EMI 769.990-2, Naxos 8.110183/4 (2 cd’s). 

 

1941. Licia Albanese, Lucielle Browning, Armand Tokatyan, John Brownlee met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Gennaro Papi. Walhall WHL 16 (2 cd’s).

 

1948. Eleanor Steber, Jan Peerce, Richard Bonelli, Suzanna Carré, Martha Larrimore met het Hollywood Bowl orkest o.l.v. Eugene Ormandy. VAI VAIA 1220-2, Eklipse EKRCD 16 (2 cd’s).

 

1949. Eleanor Steber, Richard Tucker, Giuseppe Valdengo en Jean Madeira met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. Max Rudolf. Sony MH2K 62765, Preiser PR 20050 (2 cd’s). 

 

1951. Renata Tebaldi, Giuseppe Campora, Giovanni Inghilleri en Nell Rankin met het Ensemble van de Accademia di Santa Cecilia Rome o.l.v. Alberto Erede. Philips 440.230-2, Decca 440.230-2, Pearl GEMS 0172, Naxos 8.110254/5 (2 cd’s). 

 

1953. Clara Petrella, Ferruccio Tagliavini, Giuseppe Taddei, Mariano Caruso, Mefalda Masini met het Ensemble van de Italiaanse omroep Turijn o.l.v. Angelo Questa. Dino 907509 (2 cd’s).

 

1954. Victoria de los Angeles, Giuseppe di Stefano, Tito Gobbi en Anna-Maria Canali met het Ensemble van de Opera te Rome o.l.v. Gianandrea Gavazzeni. EMI 749.575-2, Testament SBT 2168 (2 cd’s). 

 

1954. Victoria de los Angeles, Walter Fredericks, Richard Torigi, Rosalind Nadel, Luciana Palombi met het Ensemble van de Opera New Orleans o.l.v. Walter Herbert. Opera d’oro OPD 1273 (2 cd’s).

 

1955. Maria Callas, Nicolai Gedda, Mario Boriello en Lucia Danieli met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 747.959-8,  556.298-2, Naxos 8.11026/7, Warner 2564-63409-9 (2 cd’s). 

 

1956. Licia Albanese, Daniele Barioni, John Brownlee, Rosalind Elias met het Ensemble van de Metropolitan Opera o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Walhall WLCD 0312 (2 cd’s).

 

1957. Anna Moffo, Cesare Valetti, Renato Cesari en Rosalind Elias met het Ensemble van de Opera in Rome o.l.v. Erich Leinsdorf. RCA GD 84145 (2 cd’s). 

 

1957. Victoria de los Angeles, John Lanigan, Barbara Howitt, Geraint Evans met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Rudolf Kempe. Golden Melodram GM 5.0058, Opus Arte OADA 8003, Royal Opera House ROHS 006  (2 cd’s).

 

1958. Renata Tebaldi, Carlo Bergonzi, Ezio Sordello en Fiorenza Cossotto met het Ensemble van de Accademia di Santa Cecilia Rome o.l.v. Tullio Serafin. Decca 425.531-2, 452.594-2, Alto ALC 2015 (2 cd’s). 

 

1958. Renata Tebaldi, Gianni Raimondi, Anna di Stasio, Giuseppe Valdengo met het Ensemble van de Arena Flegrea Napels o.l.v. Angelo Questa. Legato SRO 8252 (2cd’s).

 

1959. Victoria de los Angeles, Jussi Björling, Mario Sereni en Miriam Pirazzini met het Ensemble van de Opera te Rome o.l.v. Gabriele Santini. EMI 763.634-2 (2 cd’s).

 

1959. Sena Jurinac, Charles Craig, Jess Walters, Josephine Veasey met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Bryan Balkwell. Myto MCD 00239 (2 cd’s).

 

1960. Dorothy Kirsten, Daniele Barioni, Richard Torigi en Rosalind Nadell met het Ensemble van de Opera in New Orleans o.l.v. Renato Cellini. Video Artists VAIA 1054 (2 cd’s). 

 

1961. Sena Jurinac, Ermanno Lorenzi, Kostas Paskalis, Hilde Rössl-Majdan met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Berislav Klobucar. Myto 2MCD 021.254, Orfeo C 76709-2 I (2 cd’s).

 

1961. Magda Olivero, Renato Cioni, Mario Zanasi, Fernanda Cadoni, Mariano Caruso met het Ensemble van het San Carlo theater, Napels o.l.v. Nicola Rescigno. Opera d’oro OPD 1484 (2 cd’s). 

 

1962. Leontyne Price, Richard Tucker, Philip Maero en Rosalind Elias met het Ensemble van RCA Italiana o.l.v. Erich Leinsdorf. RCA  RD 86160, 74321-39497-2, 09026-68884-2 (2 cd’s). 

 

1966. Renata Scotto, Carlo Bergonzi, Rolando Panerai en Anna di Stasio met het Ensemble van de Opera in Rome o.l.v. John Barbirolli. EMI 769.654-2, 567.885-2 (2 cd’s).

 

1967. Renata Scotto, Renato Cioni, Alberto Rinaldi, Franca Mattucci, Franco Ricciardi mert het Ensemble van de Italiaanse omroep Turijn o.l.v. Arturo Basile. Opera d’oro OPD 7017 (2 cd’s).

 

1968. Montserrat Caballé, Bernabé Marti, Manuel Ausensi, Carmen Rigal met het Ensemble van de Spaanse televisie o.l.v. Gianfranco Rivoli. Opera d’oro OPD 1284 (2 cd’s).

 

1969. Pilar Lorengar, Sándor Kónya, Mario Sereni, Nedda Casei met het Ensemble van de Metropolitan Opera o.l.v. George Schick. Bella Voce BLV 107247 (2 cd’s).

 

1972. Maria Chiara, Horst Hiestermann, Andreas Schmidt en Karin Hautermann met het Ensemble van de Beierse omroep o.l.v. Giuseppe Patanè. RCA 74321-32242-2 (2 cd’s).

 

1974. Mirella Freni, Luciano Pavarotti, Robert Kerns en Christa Ludwig met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. Decca 417.577-2 (3 cd’s). 

 

1978. Renata Scotto, Placido Domingo, Ingvar Wixell en Gillian Knight met het Ambrosian operakoor en het Philharmonia orkest o.l.v. Lorin Maazel. Sony 35181 (2 cd’s). 

 

1979. Paul Popescu, Eugenia Moldoveanu, Emil Gherman, Mihaela Tumageanian met het Cluj Napoca filharmonisch koor en het Satu Mare Staats filharmonisch orkest o.l.v. Paul Popenci. Carlton 30367-00487 (2 cd’s).

 

1980. Veronika Kincses, Klara Takacs, Gabriella Szamado en Peter Dvorsky met het Ensemble van de Hongaarse Staatsopera o.l.v. Giuseppe Patanè. Hungaroton HCD 12256/7 (2 cd’s). 

 

1982. Raina Kabaivanska, Nicola Antonori, Nelson Portella en Alexandrina Milcheva met het Bulgaars nationaal koor en het Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Gabriele Bellini. Arts Music 44761-2 (2 cd’s). 

 

1987. Anna Tomowa-Sintow, Giacomo Aragall, Nicolai Stoilov, Stefka Mineva met het Ensemble van de Nationale Opera Sofia o.l.v. Rouslan Raichev. Capriccio C 60009-2 (2 cd’s).

 

1987. Mirella Freni, José Carreras, Juan Pons en Teresa Berganza met het Ambrosian Operakoor en het Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 423.567-2 (3 cd’s), 477.9128 (2 cd’s). 

 

1991. Miriam Gauci, Yordi Ramiro, Georg Tichy en Nelly Boschkowa met het Slowaaks filharmonisch koor en het Omroeporkest Bratislava o.l.v. Alexander Rahbari. Naxos 8660015/6 (2 cd’s).

 

1995. Maria Spacagna, Richard di Renzi, Erich Parce en Susan Graham met het Ensemble van de Hongaarse Staatsopera o.l.v. Charles Rosekrans. Vox 47525 (4 cd’s). (inclusief geschrapte gedeelten).

 

1995. Ying Huang, Richard Troxell, Richard Cowan en Ning Liang met het koor van Radio France en het Orchestre de Paris o.l.v. James Conlon. Sony S2K 69258 (2 cd’s). 

 

1997. Swetlana Katchur, Bruce Rankin, Frederika Brillenburg, Heikki Kilpeläinen, Uwe Eikötter met het Filharmonisch Staatsorkest Bremen o.l.v. Günter Neuhold. Naxos 8.660078/9 (2 cd’s).

 

2008. Angela Gheorghiu, Jonas Kaufmann, Enkelejda Shkosa, Fabio Maria Capitanucci met het Ensemble van de Accademia nationale di Santa Cecilia o.l.v. Antonio Pappano. EMI 264.187-2 (2 cd’s).

 

In het Engels

 

2000. Cheryl Barker, Jean Rigby, Paul Charles Clarke, Gregory Yursich, Stuart Kale met het Geoffrey Mitcell koor en het Philharmonia orkest o.l.v. Yves Abel. Chandos CHAN 3070 (2 cd’s).

 

In het Duits

 

1949. Elfride Trötschel, Karl Friedrich, Kurt Gester, Gisela Litz met koor en orkest van de Hessische omroep o.l.v. Kurt Schröder. Walhall WLCD 0052 (2 cd’s).

 

1954. Elisabeth Lindermeier, Richard Holm, Marcel Cordes, Hertha Töpper met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rudolf Alberth. Walhall WLCD 0148 (2 cd’s).

 

In het Russisch

 

1953. Yelisaveta Shumskaja, Ivan Kozlovsky, Elena Gribova, Pavel Lisitsian met het Moskou’s Omroeporkest o.l.v. Onissim Bron. Gala GL 100775 (2 cd’s).

 

Video

 

1957. Anna Moffo, Cesare Valetti, Renato Cesari en Rosalind Elias met het Ensemble van de Opera in Rome o.l.v. Erich Leinsdorf. VAI DVDVAI 4284 (dvd).

 

 

1974. Mirella Freni, Placido Domingo, Robert Kerns en Christa Ludwig met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. Decca 071-404-9, DG 073-403-7 (dvd).

 

1983. Raina Kabaivanska, Nazzareno Antinori, Lorenzo Saccomani en Ernst Jankovic met het Ensemble van de Opera in Berona o.l.v. Maurizio Arena. Warner 4509-99220-2 (dvd). 

 

1986. Yasuko Hayashi, Peter Dvorsky, Giorgio Zancanaro en Hak–Nam Kim met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Lorin Maazel. ArtHaus 100.110 (dvd).

 

1995. Ying Huang, Richard Troxell, Richard Cowan en Ning Liang met het koor van Radio France en het Orchestre de Paris o.l.v. James Conlon. Columbia Tristar 24673 (dvd). 

 

2003. Cheryl Baker, Martin Thompson, Catherine Keen, Richard Sitwell met het Ensemble van de Nederlandse Opera o.l.v. Edo de Waart. Opus Arte OA 0936 D (2 dvd’s)

 

2004. Daniela Dessi, Fabio Armiliato, Juan Pons, Rossana Rinaldi met het Ensemble van Città Lirica o.l.v. Plácido Domingo. Dynamic 33457 (dvd).

 

2004. Fiorenza Cedolins, Francesca Franci, Marcello Giordani, Juan Pons met het Ensemble van de Arena Verona o.l.v. Daniel Oren. TDK DVWW-OPMBUT (dvd).

 

2007. Elmira Veda, Carlo Barricelli, Luca Salsa, Annmaria Popescu, Sally Wilson met het Ensemble van het Puccini festival o.l.v. Laurence Gilgore. Dynamic 55563 (dvd).

 

2009. Patricia Racette, Maria Zifchak, Marcello Giordani, Dwayne Croft met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Patrick Summers. Sony 88697-80662-9 (2 dvd’s).

 

2009. Raffaella Angeletti, Annunziata Vestri, Massimiliano Pisapia, Claudio Sgura met het Ensemble van het theater Lirico Marchigiano o.l.v. Daniele Callegari. C Major 70620-8 (dvd).

 

2012. Hiromi Omura, James Egglestone, Graeme Macfarlane, Sian Pendri met het Ensemble van Opera Australia o.l.v. Giovanni Reggioli. Opera Australia OPOZ 56038 (dvd).

 

2012. Alexia Voulgardidu, Cristina Damian, Teodor Ilincai, Lauri Vasar met het Ensemble van de Hamburgse Staatsopera o.l.v. Alexander Joel. ArtHaus 102.187 (dvd).