PERGOLESI: STABAT MATER (DOLOROSA)
In 2010 werd de driehonderdste verjaardag van Pergolesi herdacht, dus mogelijk komt een stroom nieuwe opnamen van zijn werken op gang. Het lijkt nuttig om nu al een bestand op te maken van zijn populairste werk, het Stabat mater dat 17 maart 1736 werd voltooid, slechts een paar dagen voor zijn dood.
Achtergronden
Letterlijk vertaald betekent de tekst van het Stabat mater: ‘de Moeder (van Jezus) stond vol smarten’. Het is de aanhef van een der beroemdste middeleeuws-latijnse kerkliederen, toegeschreven aan Jacopone da Todi (1230-1306). Eventueel ook aan Bonaventura (1217-1274). Onder meer flagellanten zorgden er in de veertiende eeuw voor dat de tekst over het leed van Moeder Maria over de gekruisigde en de op het lijden en sterven van Christus gebaseerde hoop op verlossing van de mensheid wijd werd verbreid.
Het gaat om een sequentia uit de r.k. liturgie voor het feest op 15 september van Maria, Moeder der smarten. De tekst, bestaande uit twintig drieregelige in paren gerangschikte strofen van vermoedelijk Franciscaanse oorsprong kwam pas in de vijftiende eeuw in de liturgische boeken.
Er zijn verschillende gregoriaanse melodieën bekend, van zowel voor als na de invoering van het Stabat mater als sequentia bij het Feest der zeven Smarten van Maria (1727)
De tot 1960 gebruikte gregoriaanse melodieën kwamen pas algemeen in gebruik sinds 1908.
Tot de andere componisten die de tekst meerstemmig op muziek zetten behoren naast een aantal anoniem gebleven componisten Josquin des Prez, Palestrina, Caldara, Gazzaniga, Vivaldi, Mayr, Boccherini, Haydn, Rossini, Verdi, Dvorak, Szymanowski, Poulenc, Penderecki en Nystedt.
Pergolesi’s werk ontstond pas als zijn laatste of op één na laatste werk uit de laatste maanden van zijn korte leven. Hij verbleef toen in het Franciscaanse monster in Pozzuoli bij Napels en het was duidelijk dat hij niet meer van tuberculose zou genezen. Opdrachtgever was de aristocratie rond de kerk van Santa Maria dei setti dolori in Napels ter vervanging van het Stabat mater van Alessandro Scarlatti dat reeds twintig jaar dienst had gedaan. Qua bezetting en structuur oriënteerde Pergolesi zich nog wel duidelijk op Scarlatti. Wel veranderde hij de bouw en de expressieve bandbreedte. In de vorm is de binaire ‘aria da chiesa’ overheersend waardoor recitatieven voor de overgangen konden worden vermeden.
Uitzonderingen zijn vooral de duetten ‘Quis est homo qui non fleret’ en ‘Sancta Mater, istud agas’ (dat in driedelige liedvorm is). Andere uitzonderingen vormen ‘Fac ut ardeat cor meum’ en het afsluitende Amen als vrije fugati.
Volgens de traditie (en de overlevering) werd het werk besteld door de ridderorde van de Arciconfraternita dei Cavalieri della Vergine dei Dolori in Napels om iedere vrijdag in maart in de Franciscanerkerk in Napels te worden uitgevoerd. Mogelijk ook was de opdrachtgever Marzio IV Carafa, hertog van Maddaloni bij wie Pergolesi zijn laatste twee levensjaren in dienst was. Het handschrift van de partituur wordt bewaard in de bibliotheek van de abdij in Montecassino.
Pergolesi stierf op tragisch jonge leeftijd aan tuberculose, maar zijn impact op de ontwikkeling van de muziek in Europa was uitzonderlijk. Vanaf ongeveer zijn vijftiende studeerde en werkte hij in Napels, de thuishaven van de progressieve opera. We herinneren hem ons vooral vanwege zijn intermezzo uit één stuk La serva padrona dat tot onenigheid leidde tussen aanhangers van de serieuze Franse opera en die van de nieuwe Italiaanse komische opera.
Zijn Stabat mater bevat moderne, bitterzoete harmonieën vol expressieve chromatiek. Vooral het begin is indringend met eerste violen en dan stemmen die met opeenvolgende dissonanten omhoog klimmen.
Op andere plaatsen zou de muziek rechtstreeks uit de opera orkestbak kunnen komen: de up-beat altsolo ‘Quae morebat’ met onbeklemtoonde ritmen en zangerige pulsen bijvoorbeeld en het al even zwierige duet ‘Inflammatus et accensus’ tegen het einde, waar de nadruk verschuift van de overpeinzingen van Maria naar oproepen aan alle christenen om in haar verdriet te delen.
Pergolesi werd verweten dat sommige onderdelen geschikter waren voor een komische opera dan voor een blijk van rouw. Inderdaad worden de aria’s en duetten gekenmerkt door levendige sfeerschildering. Krassende violen suggereren het doorborende zwaard, een chromatisch dalende bas onder extreme stemsprongen benadrukt Christus ‘stervend, verloochend’.
Net zoals het leven is de muziek van Pergolesi het onderwerp zijn geweest van legendevorm en verkeerde toeschrijvingen, is het Stabat mater onderwerp geweest van allerlei uitvoeringspraktijken. Dat gaat van royale romantische orkestraties tot de opvatting dat het werk bestemd is voor een tweestemmig koor.
In de periode 1939/42 werden in het in Rome verschenen Opera omnia van de enthousiaste amateur hertog Filippo Cafarelli148 werken van Pergolesi genoemd. Daarvan berusten er 69 op verkeerde toeschrijvingen, 49 zijn twijfelachtig en slechts dertig zouden echt kunnen zijn.
Rousseau noemde de beginmaten het werk in 1754 als ‘het volmaakste en ontroerendste
dat ooit uit de pen van een musicus kwam’ en Chales de Brosses omschreef het tijdens een reis door Italië in 1739 als ‘Hèt meesterwerk van de Latijnse muziek’ en baseerde die mening op ‘de prachtige harmonie’.
Levend op de grens van de laatbarok en het vroege classicisme lijkt het bijzondere harmonische taalgebruik van Pergolesi hier inderdaad zijn tijd vooruit met zijn bijzondere chromatiek die een bitterzoet soort gevoelige expressie aan de muziek verleent.
Dat het werk ook ondanks zijn sombere inhoud trekken van de opera vertoont, zoals in het zwierige ‘Quae moerbat’, de veerkrachtige syncopen van ‘Inflammatus et accensus’ of het krachtige fugatische alla breve middenin ‘Fac ut ardeat’. Ook is er geen gebrek aan woordschildering, zoals in ‘morientem, desolatum’ en een dramatische dissonant in ‘Fac ut portem Christi mortem’. Maar overheersend is de sfeer van een smeekbede op basis van uiterst tere melodieën.
Het werk had een haast sensationeel succes en verscheen herhaaldelijk in druk. Gedurende de hele achttiende eeuw oefende het Stabat mater grote invloed uit op de sacrale muziek. Het beste voorbeeld hiervan is het motet Tilge, Höchster, meine Sünden BWV 1083 voor sopraan, alt, strijkers en continuo van Bach uit 1744/7 (te horen van Oelze, Remmert, Stuttgarts Bachcollegium onder Rilling op Hännsler 92073 of met altus van Boog, Chance, het Bathasar-Neumann ensemble o.l.v. Thomas Hengelbrock op Duitse Harmonia Mundi 05472-77508-2). Het gaat daarbij om een dichterlijke versie van Psalm 51, het Miserere.
Andere componisten gebruikten het werk als muzikaal kader: Hiller gebruikte het voor een gedicht van Klopstock, in Londen verscheen een versie als ode van Pope, Salieri bood een ander alternatief en in 1831 verscheen een uitgave voor groot orkest, inclusief trompetten, trombones en pauken. Zelfs nu nog zijn dergelijke overdrijvingen te horen. Maar Pergolesi schreef het stuk echt voor louter twee solostemmen.
Hoe dit alles ook zij: het Stabat mater is het onbetwiste meesterwerk van Pergolesi. De bijzondere middeleeuwse tekst over het lijden van Maria aan de voet van het kruis moet hem enorm hebben geïnspireerd. Let alleen maar op het royale gebruik van pauzes en dissonanten. Dat het werk iets van een miniatuuropera heeft, komt onder meer ook omdat hij geen koor gebruikt en de tekst meteen uitsluitend aan solostemmen toevertrouwd. Elk van de twaalf gedeelten is of aan de sopraan of aan de alt gegeven of aan beiden in een duet. De muziek is zeer gevarieerd, gegeven het feit dat het hier om een geheel treurige tekst gaat.
De opnamen
Bij de opnamen blijkt dat het werk in allerlei vormen te verkrijgen is: met jongenssopraan (bij Jacobs en anderen), met mannenalt (de meest vooraanstaande zijn Chance, Blaze, Kowalski en Jsroussky), met een of twee sopranen ter wille van meer kleurverschil, met strijkkwartet of kamerorkest, met ‘oude’ of ‘nieuwe’ instrumenten. Maar laten we hier prioriteit geven aan die uitvoeringen die simpelweg het mooist de geest van het werk ademen.
Zoals helaas meestal bij het soort hieronder opgesomde uitgaven van hieronder stond niet alle moois ter beschikking en zijn er nog meer uitgaven van o.a. Jost Salm op Rondeau, Federico Ferri op Concerto, Predrag Gosta op Lilac, Homburg op MDG, Hofstetter op Oehms en Croci op Tactus.
Geen wonder, want het gaat om een enorm aantal. Maar er bleef genoeg over om een verantwoorde keus te maken. Een ander segment is soms helaas uit de catalogi en daarmee uit de winkels verdwenen. Geleidelijk aan lijkt nog weer een andere categorie alleen kan worden gedownload. Of we met die ontwikkeling blij moeten zijn? In vroegere uitvoeringen werd het Stabat mater steevast overgeromantiseerd, gesentimentaliseerd en opgeblazen met twee operazangeressen, een koor en een royaal bezet orkest.
Tenzij men nog gebrand is om Ferrier te horen, vallen de oudere opnamen tot begin jaren zeventig snel af. Het gaat meestal om nu niet meer geaccepteerde herorkestraties en een te zoetelijke stijl.
Abbado nam als Italiaan het werk tweemaal op, eerst in 1984 in Londen voor DG, recentelijk in Italië voor Archiv nadat hij zich nader in de vertolkingswijze van oude muziek had verdiept. Gek genoeg is de oudere versie de betere. Waarom? In Londen heerste een mate van intensiteit en overgave die nog steeds haast uniek is bovendien zonder dat aan de religieuze achtergrond tekort wordt gedaan. Maar de nieuwere uitgave is muziekhistorisch beter verantwoord met een mooie balans tussen devotie en opera karakter.
Vergeleken daarmee is de sfeer in de nieuwere opname dermate onderkoeld en afstandelijk
dat alle sfeer en karakter haast verloren zijn gegaan. Alleen Mingardo met haar markante laagste stemregister stijgt bij vlagen boven de heersende braafheid uit.
Dat deed ze ook in haar uitvoering met Alessandrini met zijn neigingen als beeldenstormer. Hij neemt het begindeel uiterst traag, maar het valt nog net niet uiteen. Verder verloopt de vertolking goed. Jammer dat de violen vaak wat krassering klinken, waarschijnlijk wilde de dirigent het zo. Aan typisch ingehouden drama en pathetiek, kortom italianatà geen gebrek. Mingardo is geweldig en alleen om haar verdient de cd aanbeveling.
De uitvoering van Muti is zowel op dvd als op cd verkrijgbaar. Kies liefst de dvd vorm want die heeft meer te bieden in de vorm van de prachtig passendee entourage van het Santuario della Beata Vergine del Miracoli in Saronno. Op de prestaties van de zangeressen Frittoli en Antonacci valt niets aan te merken: een ideaal klinkend koppel met de juiste expressievorm.
Dat Muti een uitgedund Scala orkest gebruikt kan eigenlijk niet meer in deze tijd, maar vooruit dan maar. Beter is de cameravoering, handig zijn de ondertitels in verschillende talen. Als bonus een vrij lang exposé over de historische ontwikkeling van de Italiaanse muziek.
De cd versie klinkt in menig opzicht verouderd en raakt op het tweede of zelfs derde plan.
Komen we bij de verklankingen met sopraan en mannenalt. Voor een eerder naar de barok verwijzende zienswijze zijn Kirkby, Bowman en Hogwood de vrijwel ideale partners. Ze doen weinig tekort aan het sensuele karakter van de muziek, fraseren effectief en verwerken de versieringen gracieus.
Andreas Scholl en Barbara Bonney behoorden tot de gevierdste zangers uit een recent verleden en hun heldere, duidelijke stemmen combineren goed. Bonney is het expressiefst, logisch. Rousset had de teugels van het ensemble wat strakker mogen houden, maar het ontbreekt hier niet aan ook wenselijk drama.
Op het punt van uitdrukkingsvermogen scoren Dorothea Röschmann en David Daniels hoog, mogelijk tot het duidelijk uiten van gevoelens door de van levendigheid en contrast houdende dirigent Fabio Biondi.
Eveneens goed kwijt het koppel Gillian Fisher en Michael Chance zich van alle taken, maar een soort voorname Engelse terughoudendheid ontneemt hun interpretatie van nogal wat gewenste expressie, waarvoor King de verantwoordelijkheid draagt.
In 2010 verschenen ter gelegenheid van het Pergolesi-jaar en daarna nog enige opnamen. Het recente drietal gooit interpretatief heel hoge ogen en schudt de kaarten opnieuw. Wie de voorkeur heeft aan een countertenor treft in Robin Blaze op Channel Classics een vrijwel ideale vertolker, getuige zijn levendige aanpak van ‘Quae morebat’. Maar ook de onbekende sopraan Elin Manahan Thomas en het Florilegium ensemble zorgen voor een heel stijlvolle, authentieke en vooral heel fraai gefraseerde uitvoering vol afwisselende momenten van spanning en ontspanning. Maar in deze categorie scoort de vrij nieuwe opname van Philippe Jaroussky bij Diego Fasolis minstens zo hoog.
Niet minder authentiek, maar in detail toch wat anders, wat feller is de uitvoering door het Berlijnse team rond Anna Prohaska en Bernarda Fink die met haar warme mezzo heel fraai haar partij inkleurt en de hulp van Bernhard Forck bij mensen die lichtelijk allergisch zijn voor het geluid van counter tenors voor een goed alternatief zorgt.
En dan is er de nieuwste opname uit Rome van Pappano, haast altijd goed voor geïnspireerde topprestaties. Op papier mag Anna Netrebko een wat onwaarschijnlijke keuze lijken voor de sopraanpartij in dit werk, net zomin als het Santa Cecilia orkest primair vertrouwd is met pre-romantische muziek. En toch: na grondige voorbereiding door de concertmeester van het Orchestre des Champs-Elysées voltrekt zich hier haast een wonder want niet alleen ontstond een van de meest stijlvolle uitvoeringen, zelden ook zijn in een opname de beide stemmen zo fraai gemengd. De muziek klinkt buitengewoon sfeervol en geladen met de juiste expressie, er is ook sprake van een prachtige homogeniteit. Hier is het juist ook de geëngageerde inbreng van het orkest die de aandacht vraagt. Netrebko levert hier haast onverwacht een van haar mooiste interpretaties ooit af en heeft uiteraard ook veel aan de dirigent te danken.
Ongeveer datzelfde geldt voor opmerkelijke nieuwe verschijning van Sonya Yoncheva c.s.
Conclusie
Probeer om te beginnen bij de oudere opnamen die van Abbado uit 1984 en daarna de stijlvollere nieuwe uit 2007. Maar kom daarna liefst uit bij, het warmbloedige drama van Rousset, de spiritualiteit van Biondi, de evenwichtige Forck. de tegenoverstelling van doorleefde emotie en kleinschaligheid van Alessandrini, de meeslepende Fasolis of de intieme schoonheid van King en de treffende aanpak van Solomon. En beland tenslotte uit bij de sublimatie van vrijwel al het voorgaande door Pappano en de zijnen.
De drie dvd video opnamen doen kwalitatief niet erg voor elkaar onder, maar ook hier geldt een voorkeur voor Abbado.
Discografie
1946. Joan Taylor en Kathleen Ferrier met het Boyd Neel orkest o.l.v. Roy Henderson. Decca 433.470-2.
1948. Kathleen Ferrier en Joan Taylor met het Nottingham Oriana koor en het Boyd Neel orkest o.l.v. Roy Henderson. Cedar 2CDAX 2005 (3 cd’s).
1949. Wiener Sängerknaben. History 205207-303 (2 cd’s).
1955. Teresa Stich-Randall en Elisabeth Höngen met het Weens Akademie kamerkoor en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Mario Rossi. Archipel ARPCD 0369.
1964. Judith Raskin en Maureen Lehane met het Rossini orkest, Napels o.l.v. Franco Caracciolo. Decca 421.645-2, 455.017-2 (2 cd’s).
1968. Margaret Tynes, Anita Turner-Butler met het Tsjechisch filharmonisch koor en het Praags kamerorkest o.l.v. Massimo Bruni. Supraphon SU 110620-2.
1972. Mirella Freni en Teresa Berganza met het Scarlatti orkest Napels o.l.v. Ettore Gracis. Archiv 427.123-2, 459.454-2 (2 cd’s).
1976. Ileana Cotrubas en Lucia Valentini-Terrani met I Solisti Venenti o.l.v. Claudio Scimone. Warner 2564-6998-7 (4 cd’s).
1976. Barbara Fritolli, Anna Caterina Antonacci met het Scala filharmonisch orkest o.l.v. Riccardi Muti. EMI 556.174-2.
1978. Luciana Ticinelli-Fattori, Maria Minetto met de Società cameristica di Lugano o.l.v. Edwin Loehrer. Erato ECD 55046, 3984-28172-2 (2 cd’s).
1979. Tölzer jongenskoor en Engels barokensemble o.l.v. Gerhard Schmidt-Gaden. Spektral SRL 4-10084.
1981. Magda Kalmár en Julia Hamari met het koor van de Hongaarse omroep en het Franz Liszt kamerorkest o.l.v. Lamberto Gardelli. Hungaroton HCD 12201.
1981. Cecilia Gasdia en Dolores Ziegler met I solisti Veneti o.l.v. Claudio Scimone. Warner 8573-81276-2.
1984. Margaret Marshall en Lucia Valentini Terrani met het Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 415.103-2.
1986. Mieke van der Sluis en Gérard Lesne met het Clemencic consort o.l.v. René Clemencic. Accord 22066-2, 149166.
1986. Véronique Dietschy, Alain Zäpffel met Stradivaria o.l.v. Paul Colleaux. Adda CD 581016.
1987. Gillian Fisher en Michael Chance met Kings consort o.l.v. Robert King. Hyperion CDA 66294.
1989. Emma Kirkby en James Bowman met de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 425.692-2.
1990. Mária Zádori en Derek Lee Ragin met de Capella Savaria o.l.v. Pál Németh. Harmonia Mundi QUI 90.3011.
1991. June Anderson en Cecilia Bartoli met Sinfonietta de Montréal o.l.v. Charles Dutoit. Decca 436.209-2.
1992. Denis Naseband en Jochen Kowalski met het C.P.E. Bach kamerorkest o.l.v. Hartmut Haenchen. Berlin Classics BC 1047-2.
1992. Monika Frimmer, Gloria Banditelli met de Capella Agostino Steffani o.l.v. Lajos Rovatkay. EMI 754.845-2.
1992. Lina Maria Akerlkund en Giuseppe Zambon met de Accademia Bizantina o.l.v. Carlo Chiarappa. Denon CO 78904.
1992. Oleg Ryabets en Vyacheslav Kagan-Palei met het Vivaldi kamerorkest o.l.v. Svetlana Bezrodnaya. Olympia OCD 583, Baltic MK 417107.
1993. Regina Klepper en Martina Borst met het Bamberg kwartet o.l.v. Berthold Hops. Capriccio 10517.
1993. Eva Mei, Marjana Lipovsek met Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 9031-76989-2.
1993. Maria Spindler, Gerda Prochaska-Stolze met het Praags Suk kamerorkest o.l.v. Leos Svárowsky. Lotos LT 0013-2.
1993. Martinus Leusink, Sytse Buwalda met Florilegium musicum o.l.v. Pieter Jan Leusink. STH 19343.
1993. Regina Maciute, Vitalija Siskaite met het Liepaites meisjeskoor en –kamerorkest o.l.v. Saulius Sondeckis. Melodiya MEL 46094-2.
1993. Dorothea Röschmann, Catherine Robbin met Les violons du roy o.l.v. Bernard Labadie. Dorian DOR 90196.
1994. Julie Faulkner en Anna Gonda met Boedapest Camerata o.l.v. Michael Halálsz. Naxos 8.550766, 8.578210.
1994. Isabelle Poulenard en Jean-Louis Comoretto met La grande écurie et la chambre du roy o.l.v. Gian Francesco Malipiero. Astrée E 8556.
1994. Felicity Palmer, Anne Hodgson, koor van St. Johns College en Argo kamerorkest o.l.v. George Guest. Decca 443.868-2 (2 cd’s).
1995. Andrea Berlet, Giuseppina Simone met Voigtland sinfonietta en koor o.l.v. Stefan Fraas. Ars FCD 368.345.
1995. Stefanie Kopinits en Gabriela Bessenye met het Europees symfonie orkest o.l.v. Wolfgang Gröhs. Arte Nova 74321-34039-2
1997. Paola Antonucci en Rosanna Mancarella met het Marchano filharmonisch orkest o.l.v. Gustav Kuhn. Arte Nova 74321-65420-2.
1997. Véronique Gens en Gérard Lesne met Il seminario musicale. Virgin 545.291-2, Bayard D 9219733 (5 cd’s).
1998. Barbara Bonney, Andreas Scholl met Les talens lyriques o.l.v. Christophe Rousset. Decca 466.134-2.
1998. Gemma Bertagnolli en Sara Mingardo met Concerto italiano o.l.v. Rinaldo Alessandrini. Opus 111 OPS 30-160.
1999. Paul Laumont, Benoit Petit met het Collegium baroque o.l.v. Rémy Fombon. Studio SM D 2805.
2000. Pages de la chapelle, Chantres de la chapelle, Poème harmonique o.l.v. Vincent Demestre. Alpha 009.
2001. Petits chanteurs de Sainte Croix de Neuilly en Ensemble Seicentonovecento o.l.v. François Polgár. Petis chanteurs de Neuilly 222.232.
2003. Gemma Bertagnolli en Sara Mingardo met Concerto italiano o.l.v. Rinaldo Alessandrini. Naïve OP 30406, Opus 111 3306.
2003. Sebastian Hennig met Concerto vocale Gent o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMA 195.1119.
2003. Jörg Wachinski en Michael Chance met het Keuls kamerorkest o.l.v. Helmut Müller-Brühl. Naxos 8557447.
2004. Sara McIver, Sally-Anne Russell met het Orkest van de antipoden o.l.v. Anthony Walker. ABC 476.7737.
2005. Nuria Rial en Carlos Mena met het Ricercar consort o.l.v. Philippe Pierlo. Mirare MIR 006.
2005. Maria Grazia Schiavo, Stéphanie d’Oustrac met de Cappella della Pietà de Turchini o.l.v. Antonio Florio. Eloquentia EL 0505.
2005. Claire Pichon en Alice la Saux met het Ensemblr instrumental des Hauts-de-Seine o.l.v. Gaël Darchen. Calliope CAL 9356.
2005. Dorothea Röschmann en David Daniels met Europa galante o.l.v. Fabio Biondi. Virgin 363.340-2.
2005. Bettina Rubortone, Chiarastella Onorati met het Benedetto Marcello kamerorkest o.l.v. Flavio Emilio Scogna. Tactus TC 711603.
2006. Karin ten Cate en Marie Cecillia Toledo en Loes Visser met Slowaaks sinfonietta. Rob Groen 15 jaar.
2007. Rachel Harnisch, Julia Kleiter en Sara Mingardo met het Mozartorkest o.l.v. Claudio Abbado. Archiv 477.8077.
2007. Susanne Rydén en Mikael Bellini met het Stockholms barokorkest. Proprius PRSACD 2040.
2008. Dorothea Röschmann en David Daniels met Europa galante o.l.v. Fabio Bondi. Virgin 363.340-2.
2009. Elin Manahan en Robin Blaze met Florilegium o.l.v. Ashley Solomon. Channel Classics CCSSA 29810.
2009. Barbara Hendrickx en Ulrika Tenstam me het Drottningholm barok ensemble. Arte verum ARV 007.
2010. Anna Prohaska en Bernarda Fink met de Akademie für alte Musik, Berlijn o.l.v. Bernhard Forck. Harmonia Mundi HMC 90.2072.
2010. Klaartje van Veldhoven en Rob Meijers met de Nieuwe filharmonie Utrecht o.l.v. Johannes Leertouwer. Globe GLO 5238.
2010. Anna Netrebko, Marianna Pizzolato met het Orkest van de Santa Cecilia academie, Rome, o.l.v. Antonio Pappano. DG 477.9337.
2012. Tiha Genova en Nelly Boschkowa met Bodra Smyana en Studio concertante o.l.v. Vassil Kazandjiev. Jade 699.785-2.
2012. Julia Lezhneva, Phillippe Jaroussky met het koor van de Italiaans-Zwitserse omroep en I Barocchisti o.l.v. Diego Fasolis. Erato 319.147-2.
2013. Jonah Schenkel (kinderstem), Alex Potter, de Sängerknaben Zürich en het Capriccio barokorkest Bazel o.l.v. Alphons von Aarburg. Tudor 7166.
2016. Sonya Yoncheva, Karine Deshayes met Amarillis. Sony 88985-36964-2.
Orkestratie K. Scott
1946. John Taylor en Kathleen Ferrier met het Oriana koor Nottingham en het Boyd Neel orkest o.l.v. Roy Henderson. Decca 433.470-2.
Video
1976. Barbara Fritolli, Anna Caterina Antonacci met het Scala filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 599.404-9.1111.
1979. Katia Ricciarelli, Lucia Valentini-Serrani met het Orkest van La Scala, Milaan o.l.v. Claudio Abbado. Medici Arts 207237-8 (dvd).
2007. Angharad Gruffydd-Jones en Lawrence Zazzo met het Cambridge ensemble o.l.v. Timothy Brown. Brilliant Classics 99783 (dvd).