PROKOFIEV: PIANOSONATES NR. 6, 7 EN 8
In de periode van 1939 tot 1944 in de turbulente jaren van Stalins culturele zuiveringen en de Duitse invasie van Rusland componeerde Prokofiev zijn drie belangrijkste pianosonates. Lang werd verondersteld dat deze een weerspiegeling van de verschrikkingen van de oorlog waren, maar er schuilen diepere betekenissen in deze werken.
Achtergronden
Vroeg in het voorjaar van 1940 werd de jonge Sviatoslav Richter door zijn mentor Heinrich Neuhaus meegenomen om kennis te maken met een van Moskou’s bekendste musici in “een donker, oud Moskou’s appartement, dat voornamelijk was gemeubileerd met stapels muziek”. Ze waren daar naartoe gegaan om Prokofievs nieuwste pianosonate te horen – de eerste die hij na zestien jaar weer had gecomponeerd. Richter sloeg de bladzijden van het manuscript om terwijl Prokofiev speelde. “De opmerkelijke helderheid van stijl en de structurele perfectie van de muziek verbaasden me. De componist breekt met barbaarse driestheid met de idealen van de romantici en brengt de verpletterende polsslag van de twintigste eeuw in zijn muziek…. Zelfs al voordat Prokofiev met spelen ophield had ik besloten: dat wil ik ook spelen!”Dat was het begin van een triptiek dat algemeen wordt erkend als Prokofievs meesterwerk voor piano. Vaak worden de drie sonates aangeduid met de misleidende titel Oorlogssonates vanwege hun vaak woeste en duidelijk programmatische inhoud. De zesde sonate, duidelijk de heftigste van het drietal (met aanwijzingen om letterlijk met de vuist op de claviatuur te slaan) werd in feite al een jaar voordat Hitler Rusland aanviel geschreven; in 1939 was Rusland zelf de agressor bij een invasie van Finland.Een eventuele “sleutel” voor deze sonates bevat de middelste uit het triptiek, no. 7, die tijdens Hitlers Russische invasie werd geschreven. Musici en musicologen waren verbluft over de schijnbare stilistische ongerijmdheden van het middendeel: dat begint met een weemoedige melodie die – in tegenstelling tot het uiterst chromatische eerste deel en de ritmische vaart van de finale – duidelijk afkomstig is uit de negentiende eeuw. De reacties op dit duidelijke anachronisme liepen uiteen van ontsteltenis tot Poulencs ontwapenend enthousiaste “Ah! Geweldig… een van die melodieën waarvan alleen Prokofiev het geheim kent”.Dat geheim mag nu rustig worden onthuld. De bewuste melodie is in feite een slecht vermomd citaat uit Schumanns lied Wehmut uit de Liederkreis op. 39. Het gedicht verhaalt hoe de zanger kan zingen “alsof hij gelukkig is – maar stiekem wellen tranen op… nachtegalen.. zingen hun lied van verlangen vanuit de diepte van hun kerker”.Prokofiev begon aan de drie sonates tegelijk te werken in de nazomer van 1939 toen hij had gehoord dat zijn vriend, de belangrijke Russische theaterdirecteur Meyerhold door de NKVD (Stalins geheime politie) was gearresteerd. Meyerhold was als uitgesproken criticus van Stalins nieuwe culturele dogma over het “socialistisch realisme” een persona non grata geworden bij de autoriteiten. Prokofiev die kon rekenen op officiële gunst nadat hij de muziek had geschreven voor Eisensteins uiterst patriottische film Alexander Nevsky had net ongevraagd voor Meyerhold een nieuwe opera over een vergelijkbaar anti Duits thema geschreven: Semyon Kotko en hij hoopte dat zijn vriend daardoor weer in genade zou worden aangenomen. Maar na Meyerholds arrestatie wist hij dat maar weinig hoop voor overleving van zijn vriend meer restte. Hij besefte ook dat hijzelf als bondgenoot van Meyerhold in groot gevaar verkeerde. Toen hij kort daarop het “verzoek” kreeg om een cantate te schrijven bij gelegenheid van Stalins zestigste verjaardag kon hij dan ook niet anders doen dan gehoorzamen. Het enorme officiële succes van het resultaat Heil Stalin! Op. 85 voor koor en orkest behoedde hem er waarschijnlijk voor om zelf opgepakt te worden.Toen sloot Stalin in augustus een onverwacht pact met Hitler. Toen brachten Prokofievs anti Duitse werken de componist niet alleen in verlegenheid, maar in maar al te realistisch opzicht werd hij toch een gevangene. Een reis – laat staan een ontsnapping – naar West Europa werd nu onmogelijk. De duistere, felle stemming van de zesde pianosonate – evenals de somberder kanten van beide volgende sonates – was beslist een reactie op die gebeurtenissen.Men kan in deze werken de schok voelen die Prokofiev onderging bij het besef dat hij en in wezen iedereen die tot de intelligentsia of cultuurkringen behoorde een groot risico liep in Stalins Rusland. In 1939 waren ruim zeven miljoen mensen gearresteerd, waaronder ettelijke leidende figuren uit de kunstwereld. Ze werden berecht en hetzij naar Siberië verbannen, hetzij doodgeschoten wegens “misdaden begaan tegen het Sovjet Russische volk”.Ironisch genoeg stelde de minstens zo verschrikkelijke ervaring van de Duitse invasie in 1941 Prokofiev in staat om met luidere stem uitdrukking te geven aan de verschrikkingen waaraan hij en de andere Russen waren blootgesteld. Tragische expressie was voortaan legitiem. De zevende pianosonate was een grote populaire en officiële “hit” vanaf de première op 18 januari 1943. Het werk kreeg een Stalin prijs en werd als culturele propaganda naar de V.S. gestuurd.Prokofiev kreeg nog meer muzikale inspiratie. Eerst werd hij nar Nalchik geëvacueerd en daarna naar Tblisi, de hoofdstad van Georgië, waar hij grote belangstelling toonde voor de lokale volksmuziek. Het meeslepende 7/8 ritme uit de finale van de 7e sonate bijvoorbeeld werd geïnspireerd door de Georgische Korumy volksdans. Gelukkiger gebeurtenissen en herinneringen speelden ook een rol. De over het geheel rustiger achtste sonate werd opgedragen aan Prokofievs nieuwe liefde, Mira Mendelson (hun affaire – Mira was net zesentwintig – leidde tot Prokofievs scheiding van zijn vrouw Lina in maart 1941): het tweede deel is een recycling van het menuet uit de toneelmuziek bij Eugene Onegin op. 71 uit 1936 bij het stuk van Poesjkin (in de oorspronkelijke context speelt het menuet wanneer de geblaseerde Onegin de ooit provinciale Tatjana tijdens een bal in Moskou herkent terwijl ze intussen tot prinses is getransformeerd).De expressieve dieptewerking van deze sonates kent geen precedent in Prokofievs oeuvre. Ze behoren ook in technisch opzicht tot de moeilijkste pianowerken. Voor iedere pianist geldt de uitdaging om eerst die technische moeilijkheden de baas te worden voordat ze toekomen aan de onthulling van hun expressieve inhoud. Het opmaken van een shortlist van de betreffende opnamen, maakt duidelijk dat er steeds weer slachtoffers vallen doordat bepaalde opnamen niet lang genoeg verkrijgbaar zijn. Dat geldt met name voor de hele Prokofiev cyclus op EMI van Peter Donohoe en eveneens voor de ooit bij BMG verschenen Russische opnamen van Nikolai Petrof, van wie nu alleen de 6e sonate nog verkrijgbaar is.De opnamen
Bij nader luisteren en vergelijken komt de eerste teleurstelling wanneer Vladimir Ashkenazy zo snel afvalt. Hij klinkt op Decca ongeduldig en agressief, alsof hij deze werken te vaak heeft gespeeld. Een ander onmiddellijk slachtoffer is John Lill (ASV) die weliswaar een betrouwbaar vertolker is, maar die hier niet het geringste gevoel toont voor Prokofiefs lyriek.Yakov Kasmans complete sonatecyclus (Calliope) is een koopje; zijn vertolkingen zijn dramatisch maar neigen naar het excentrieke en erger nog: zijn techniek is niet altijd opgewassen tegen de enorm hoge eisen die de componist stelt.In een strenge tweede schifting vallen om allerlei redenen ook Murray McLachlan (Olympia), Barbara Nissman (Newport), Kun Woo Paik (DA Music), Nikolai Petrof (Olympia), Wolfgang Plagge (Sima) en Matti Raekallio (Ondine) af.Boris Bermans veelgeprezen reeks met Prokofievs “complete” pianowerken lijkt bij nadere beschouwing heel scrupuleus maar tamelijk aardgebonden te zijn. En dan meer op de manier van Alfred Brendel dan op die van John Lill. Hij is veel te zwaarwichtig en beleefd om aan het begin van de zesde sonate te choqueren – f in plaats van ff – en hij is vervelend letterlijk wanneer hij het staccato basthema speelt dat op sleutel momenten in het eerste deel verschijnt.; wat een weelde aan sinistere betekenis ontdekken Ovchinikov en Marsjev hier, gewoon door een beetje rubato te gebruiken. Maar Berman is bepaald niet de enige die het aan verbeelding ontbreekt in de beide begindelen. Zijn vertolking komt pas tot leven in het derde deel dat bijzonder rijk is aan lyriek (à la Romeo en Julia).Zijn onomwonden begin van de zevende sonate is pakkend, maar wat zwaar op de hand. Maar een gevoelig gefraseerd tweede thema zorgt voor een passend contrast vòòr het karakteristiek tumultueuze doorwerkinggedeelte. In het tweede deel schijnt hij te hebben besloten dat het eerste thema een onoprecht offer aan de voorwaarden van het “socialistisch realisme” is; het sarcastisch klinkende resultaat spoort noch met Prokofievs nostalgieke trip uit het langzame deel van de zesde sonate, noch met de verborgen “boodschap” van het citaat. Erger nog, Berman jakkert ongeduldig door de wanhopige nasleep van de “beierende klokken” climax. In de spanningsopbouw van de finale in 7/8 is hij weer in vorm, maar zonder het enorme cumulatieve effect van Richter en Marsjef te bereiken.De achtste sonate is een lastig werk om met succes te vertolken. Richter lijkt de enige te zijn die het ongeveer een kwartier durende eerste deel kan spelen zonder te bedriegen. Anderen dramatiseren dit deel door extreme tempi toe te passen in afwijking van de aanwijzingen in de muziek. In plaats daarvan is Bermans zoals gezegd scrupuleuze en zwoegende aanpak hier echt slaapverwekkend.Frederic Chiu is een briljante, jonge Chinees-Amerikaanse pianist. Het grootste bezwaar tegen zijn complete Prokofief cyclus is de scherpe, droge klank. Dat is des te spijtiger omdat hij een uiterst precieze pianist is die waardevolle dingen te zeggen heeft over Prokofievs muziek en die heel meeslepend speelt. Zijn tempi lijken soms aan de extreme kant. Dit eenmaal gezegd zijnde moet wel worden vastgesteld dat hij weinig te bieden heeft in de beide begindelen van de zesde sonate: zijn exactheid maakt in combinatie met de gortdroge klank dat zijn vertolking hier even charismatisch is als een geprogrammeerde synthesizer. Maar in het duidelijk expressievere derde deel is sprake van een duidelijke eb- en vloedwerking zoals in het echte leven. In de finale zorgt zijn feilloze techniek voor passend verontrustende resultaten, vooral aan het steile eind. Chiu is emotioneel veel meer geëngageerd in de zevende sonate met een prachtig huiveringwekkend begin en een fraai gekarakteriseerd lyrisch tweede thema. In het tweede deel wordt hij best begrijpelijk in de war gebracht door Prokofievs jazzy harmonieën waardoor hij het beginthema een weinig passende zorgeloze swing meegeeft. Maar echt fataal is zijn al te voorzichtige benadering van de centrale climax, waardoor hier het gevoel van verschrikking teveel wordt ontkracht. De finale is voorspelbaar adembenemend en wordt begonnen met de beheerste spanning van een strak opgewonden veer. Chiu voegt wat ongebruikelijke maar overtuigende trekjes toe – een plotseling gedempt p voor een chromatisch weeklagend motief en een klein toefje rubato in de korte momenten van een expressieve melodie. Maar ook hier hadden de uitersten aan kleur en dynamiek best wat groter mogen zijn.Zijn koele aanpak van het bedrieglijk kalme begin van de achtste sonate stelt de rusteloze chromatische melodielijnen in staat om duidelijker indruk te maken. Maar een halsbrekend snel genomen gedeelte van de doorwerking brengt met zich mee dat sommige motieven – zelfs bij zijn kristalheldere articulatie – worden verminkt. De climax is heel effectief net als het vervolg richting recapitulatie. Na een mechanisch gespeeld tweede deel zonder enige charme volgt een heel snelle en schitterende finale. Chiu laat de “verkeerde” noten van het groteske middengedeelte als onhandige vergissingen klinken, precies zoals dat hoort. Alleen is het effect te pronkerig.Sviatoslav Richter was een persoonlijke vriend van de componist. Hij gaf de eerste openbare uitvoering van de 7e sonate en hij deed meer dan wie ook om andere pianisten en het publiek enthousiast te maken voor Prokofies muziek. De Russian Revelation opname, later geïntegreerd in de aan Richter gewijde Philipsserie is zijn meest logische combinatie van de drie bewuste sonates. De bewuste opnamen werden wel live bij drie verschillende gelegenheden gemaakt. Jammer genoeg klinken de opnamen bij vlagen heel rauw, vooral tijdens de 6e en 7e sonate, waar met name fortissimo passages teveel waren voor de microfoons en tot vervorming aanleiding geven. Bovendien is de uitvoering van no. 6 ongeëngageerd en weinig mededeelzaam, misschien ook omdat Richter het werk teveel heeft gespeeld. Maar no. 7 en 8 zijn van een heel andere orde. Zeker no. 7 krijgt een geweldige vertolking die opweegt tegen een soms verknoeide noot en de minder dan ideale geluidskwaliteit. Het middendeel is een volmaakte demonstratie van hoe vanuit een vriendelijk begin een gepassioneerde climax kan worden opgebouwd. Ook de opwindende finale wordt opgebouwd naar een meeslepend slot.De geluidskwaliteit van no. 8 is marginaal beter met voldoende galm om een betere indruk te krijgen van de ambiance van een zaaluitvoering. Ongelukkig genoeg doet dit nog steeds onvoldoende recht aan de subtiele nuancen uit het eerste deel, dat niettemin een indrukwekkend slot krijgt. Het menuet als middendeel wordt met en zekere zwier gespeeld zodat het een hoffelijke charme krijgt. De finale is eenvoudigweg fenomenaal en begint met enorme vaart; in het allegro ben marcato middengedeelte toont Richter een opvallende mate aan wrange humor door de groteske parodie van het menuetthema uit het tweede deel om te bouwen tot een furieus pummelige wals. Als het werk eindigt met een razend coda voelt men dat het (weggelaten) applaus explosief moet zijn geweest. Richter overtreft hier ook zijn latere studio uitvoeringen, zoals die op DG.Dit is ongetwijfeld de waardevolste uitgave van deze drie werken. Des te spijtiger zijn de teleurstellende 6e sonate en de nogal povere geluidskwaliteit, die de kritische luisteraar nopen een andere keus te maken. Vladimir Ovchinikov heeft een heel frisse kijk op deze muziek en brengt dikwijls details naar voren die door anderen over het hoofd worden gezien terwijl hij toch – over het geheel – trouw blijft aan de partituur. Aanvankelijk kan men onzeker zijn over zijn kijk op de zesde sonate. Na een indrukwekkend sinister begin gebruikt hij plotseling een preuts staccato frasering in de vijfde maat – alsof de net verschenen duivel ineens zijn nagels gaat vijlen. Maar bij nadere overweging is dit misschien helemaal niet zo verkeerd; tegen dat de prachtig felle climax in de doorwerking wordt bereikt, is men niet langer geneigd om over die duivel te lachen. Daarna ontbreekt het in het groteske en sarcastische tweede deel wel wat aan expressieve misère. Ovchinikof lijkt ook niet echt helemaal in de huid van het emotionele tweede deel te kruipen, ondanks zijn zwelgen in weelderige accoorden; Marsjef en Chiu graven hier dieper. De finale wordt op dezelfde manier enigszins bedorven door tamelijk zelfbewuste retorische fanfares.De zevende sonate krijgt een veel directer en gevoeliger vertolking; het langzame deel middenin is zelfs haast te direct om dezelfde mate van grandeur te bereiken die Richter en Marsjev realiseren. Maar de finale is dan weer prachtig onversaagd met zijn machineachtige meedogenloosheid. Alleen stuit de pianist hier hoorbaar aan de grenzen van zijn technisch kunnen.In de achtste sonate ontloopt hij niet geheel het risico dat het ongehaaste begin enigszins onsamenhangend wordt, maar zijn vertolking krijgt vaart in de doorwerking die zo pakkend en verschrikkelijk als maar mogelijk is lukt. Een aangename verrassing is ook het middendeel, sardonisch en geestig, zoals men zich ook Prokofiev zelf voorstelt. De finale is lichtvoetig en mousserend, hoewel het middengedeelte aan het begin wat zwaarwichtig is, maar het langzame afglijden naar de duisternis lukte mooi en het snelle, furieuze eind is heel effectief.Het zou dom zijn om te beweren dat Oleg Marsjev alles “goed” doet. Dat lukt geen enkele pianist. Aan de achtste sonate bijvoorbeeld mankeren bepaalde aspecten, hoe huiveringwekkend kil deze ook is gespeeld. Dat is vooral de charme van het tweede deel. Die is bij Richter en Ovchinikov in betere handen. Maar voor het overige zijn Marsjevs uitvoeringen uitzonderlijk mooi, niet alleen vanwege zijn enorme, vrijwel feilloze technische vertoon en gevoel voor poëzie, maar bovenal door zijn overtuigingskracht. Men voelt voortdurend dat hij weet wat hij doet en dat hij de muziek “beleeft”.Zijn weergave van de zesde sonate is gewoonweg de beste en mooiste op cd. Hij treft zowel de onaangename agressiviteit van het beginthema (hier in een heel bezadigd, maar overtuigend tempo gespeeld) en de sensuele schoonheid van het contrasterend lyrische tweede thema. Na een sardonisch tweede deel volgt de kern van de sonate, die gedurfd langzaam wordt uitgevoerd met heel wat rubato. Het resultaat klinkt droefgeestig en echt doorleefd als bij een herinnering aan een dierbaar treffend moment. Het is zout op een slak leggen wanneer men vindt dat Marsjef verzuimt om aan het eind van dat deel tot pp te verstillen, zoals Prokofiev vraagt, waardoor iets van de angel uit het verhaal wordt gemist. De finale getuigt eens temeer van een briljante techniek en Marsjef weet de zuivere paniek die toeslaat nadat het dreigende motief uit het eerste deel weer is opgedoken volmaakt te uiten.Nog beter slaagde zijn zevende sonate met een al heel verbluffend middendeel en een stuwend gespeelde finale. In de achtste sonate is een groot pluspunt voor Marsjev dat hij het “muziekdoos” thema zo prachtig karakteriseert: huiveringwekkend en heel boeiend tegelijk. Dit plus het kunstig geschapen gevoel van moeizame desoriëntatie dragen bij aan een krachtige en kernachtige conceptie. En dan is er natuurlijk nog een heel stel individueler, anders gekoppelde versies. Hier een greep uit de belangrijkste en beste versies: Pogorelich (DG) voor de 6e sonate; Pollini (DG), Pletnev (DG), Horowitz (RCA) en Douglas (RCA) voor de 7e en Pletnef (DG), Bronfman (Sony) voor de 8e.Conclusie
Het gaat tenslotte vooral tussen Marsjev (de overtuigendste), Ovchinikov (met zijn frisse visie) en Richter (authentiek en met een ruw soort brille). Wat de afzonderlijke werken betreft, slaagden de 6e en 7e sonate het beste bij Marsjev, maar iedereen die een afgeronder beeld van de achtste sonate wenst is nog steeds het beste af met Richter.Discografie
Nr. 6, 7 en 8
Vladimir Ashkenazy. Decca 444.408-2. 1994Boris Berman. Chandos CHAN 8881/8976/9361 (3 cd’s). 1994
Frederic Chiu. Harmonia Mundi HMU 907198, 907086/8 (3 cd’s).
Yakov Kasman. Calliope CAL 9606/7 (1993/4)
John Lill. ASV CDDCA 754, CDDCA 755, CDDCS 314 (3 cd’s). 1993
Murray McLachlan. Olympia OCD 256/7 (2 cd’s).
Oleg Marsjev. Danacord DACOCD 391/2 (2 cd’s). 1991
Barbara Nissman. Newport NCD 60093-2
Vladimir Ovchinikov. EMI 555.127-2 (3 cd’s).
Kun Woo Paik. DA Music 9126.
Nikolai Petrov. Olympia OCD 280.
Wolfgang Plagge. Sima PSC 1036
Matti Raekallio. Ondine ODE 761-2, 716-2. 1988
Sviatoslav Richter. Russian Revelation RV 10094. 1966/1970, Philips 456.946-2
Nr. 6
Yefim Bronfman. Sony 44680, 52484. 1991
Tedd Joselson. Olympia OCD 350. 1986
Jevgeni Kissin. Sony 45931, Philips 456.871-2. 1987
Jevgeni Kissin. RCA RD 60443. 1990
Ivo Pogorelich. DG 413.363-2 1982
Sviatoslav Richter. Praga PR 250015, 256002. 1965
Nr. 7 en 8
Yefim Bronfman. Sony 44680Andrei Gavrilov. DG 435.439-2.
Bernd Glemser. Naxos 8553.021.
Vladimir Horowitz. RCA GD 60377. 1945
Jevgeni Moguilevsky. Pavane ADW 7277
Andrei Nikolski. Arte 74321-27794-2.
Nr. 7
Barry Douglas. RCA RD 60779. 1991
Vladimir Horowitz. RCA GD 60377.
Murray McLachlan. Olympia OCD 25
Mikhail Pletnev. DG 457.588-2.
Maurizio Pollini. DG 447.431-2. 1971
Nr. 8
Emil Gilels. Philips 456.796-2. 1974
Sviatoslav Richter. DG 423.573-2, 447.355-2, 449.744-2. 1961