PUCCINI: TOSCA
Een nogal bloeddorstig succesnummer rond een zangeres, een schilder en een politiechef uit Rome waarin tenslotte geen van drieën overleeft – geen wonder dat zo’n werk in het theater altijd populair is gebleven. Het is een politieke thriller, waarin de prima donna (Tosca) de politiechef (Scarpia) met een mes doodsteekt en haar minnaar (Cavaradossi) voor een vuurpeloton staat, niet zou moeten worden doodgeschoten, maar toch de dood vindt. De opera eindigt als Tosca zich van de transen van het Sant Angelo kasteel stort.
Achtergronden
Tosca heeft heel wat negatieve kritiek gehad als een ongezonde mengelmoes van seks en geweld, maar de opera is wat dat betreft nog heilig bij het toneelstuk van Victorien Sardou. De ontstaansgeschiedenis van het werk is bijna even complex als de formatie van een Italiaanse regering zoals zal blijken.Deze opera is tenslotte erg melodramatisch en de passies zijn beter gekenschetst dan de karakters van de hoofdrolspelers. De seksuele confrontaties zijn aan de grove kant maar het ontbreekt niet aan lyrische vaart en melodische kracht. Het is interessant om te bedenken dat de twee naarste werken uit het opera repertoire – Puccini’s Tosca en Richard Strauss’ Salome – slechts vijf jaar na elkaar in première gingen, respectievelijk in 1900 en 1905. Zoals hij zelf graag toegaf, was Puccini al in een vroeg stadium van zijn ontwikkeling geboeid door het kwellen van zijn heldinnen.Tosca, een werk waarin de held fysiek wordt gefolterd terwijl de sadistisch religieuze bigotte Scarpia Tosca laat luisteren naar het gekreun en geschreeuw van haar geliefde om vervolgens een overeenkomst met haar te sluiten waarin ze zich aan hem overgeeft, gaat aanzienlijk verder dan alles wat Puccini eerder had geprobeerd. In 1889 zag hij het toneelstuk La Tosca van Victorien Sardou en hoewel (of misschien omdat) hij geen Frans verstond, werd hij getroffen door de mogelijkheden om van deze stof een opera te maken. Het stuk gaat tenslotte over een operazangeres. Illica en Giacosa tekenden voor het Italiaanse libretto.Een van de vele zwakke punten van het werk is, dat de heldin niet echt hoeft te zingen, een tekortkoming die Puccini niet echt verhielp. De grote hoeveelheid historische feiten die Sardou verwerkte, liet Puccini koud. Net als veel andere zaken uit het overbevolkte toneelstuk. Wat hij wel oppakte was het potentieel voor spannend een en al narigheid scenario waarin de jaloerse diva de man doodt die haar minnaar kwelt en die zijn postume wraak op hen beiden op haar beurt wreekt. Met andere woorden: een maximum aan ellende voor alle betrokkenen dankzij een pittige intrige.Maar Puccini schreef nog twee andere opera’s – Le villi en Edgar - voordat hij zich aan Tosca wijdde, werken waarin hij zijn specifieke idioom van melodieus lijden ontwikkelde. Even overwoog hij ook om zich aan Maeterlincks Pelléas et Mélisande te wagen. Er was zelfs een andere componist, Franchetti, die dezelfde stof uitkoos voordat Pucccini’s uitgever hem overtuigde om die bedoeling op te geven. De tijd was nu rijp voor Puccini om niet alleen de passiviteit van Manon Lescaut en van Mimi in La bohème uit te beelden, maar ook vrijmoedig genoeg te zijn om een volledige beschrijving te geven van een sadist. Ging het eerder om ziektes van zijn heldinnen te schilderen, nu kwamen de mannen aan bod. Puccini kon zich zowel met Scarpia als met Tosca identificeren, vandaar dat zij zulke krachtige persoonlijkheden zijn terwijl de arme tenor Cavaradossi in dramatisch opzicht een conventioneel iemand is, hoewel hij een paar mooie melodieën meekrijgt.Zelfs in eigen termen is Tosca een werk met tekortkomingen zoals de uitgever kenbaar maakte aan de gewoonlijk kneedbare componist. “Een armzalig klein sensatiestuk” noemde een musicoloog Puccini’s melodrama. Maar dat verhinderde niet dat het werk bij een groot publiek heel populair werd. Tosca vormde 14 januari 1900 het openingsstuk van het nieuwe seizoen van het Romeinse Teatro Costanzi, 23 dagen na Puccini’s 41e verjaardag. Aan politieke en artistieke spanningen geen gebrek. Er waren zelfs bommeldingen bij het theater en het heersende bestel was bang voor een werk over vrijdenkers en antiroyalisten. Later dat jaar werd koning Umberto vermoord en koningin Margherita was bij de première ongerust omdat een toegewijd dienaar van de kroon en de kerk als corrupt werd afgeschilderd. Van zijn collega’s Franchetti, Cilea en Mascagni had Puccini ook weinig vriendelijks te wachten. Geen wonder dat het werk matig werd ontvangen. De eerste akte kreeg een ovatie; “Vissi d’arte” en “E lucevan le stelle” moesten worden herhaaldDe eerste akte die begint met de “Scarpia” frase van drie akkoorden vormt een hechte dramatische eenheid met het prachtige liefdesduet dat aan La Bohème herinnert en de verbluffende coup van de niet echt liefhebbende maar wel gepassioneerde Scarpia die een bruut einde maakt aan de komedie en de romance. Zijn passie wordt monotoon geuit (sensualiteit is in conflict met medelijden) en zijn “Tosca, je doet me God vergeten!”, afgezet tegen het massale koor in het Te Deum klinkt bikkelhard. Puccini is een meester in het met economische middelen vormgeven van drama en lyriek in de juiste proporties. In deze akte speelt de koster een vooral komische rol. Het mankeert trouwens toch niet aan komische elementen: een held, een suspecte maîtresse, iemand die zich verbergt voor een intrigerende nobelman – het is bijna Figaro. De tweede akte is afgrijselijk pakkend en bezit een opeenvolging van valse climaxen (Napoleons overwinning en Cavaradossi’s triomflied); de schroeven worden vanaf de eerste maten aangedraaid en geen moment losser gemaakt. Zijn parodistische “romantische” solo “Se la giurata” provoceert Tosca’s enige echte aria in deze opera, “Vissi d’arte” (een blijk van meer onderwerping). De echte climax – Tosca’s grafschrift voor Scarpia – wordt tegen een achtergrond van getemperde orkestklanken afgeleverd. Bloed en donder eindigen met gefluister.De derde acte heeft wat te weinig intrige en te veel zang. Hij begint met een herderslied achter het toneel. Daarna keren we terug naar de wereld van La Bohème, eerst met het beroemde “E lucevan”, daarna met het duet van de gelieven. Dat duet wordt hier verschrikkelijk uitgerekt en wie een geringe tolerantie heeft voor kerkklokken kunnen de eerste minuten even frustrerend zijn als het ontwaken op zondagmorgen en het duet stelt teleur als het emotionele centrum van deze akte. De mars die het vuurpeloton begeleidt is veel pakkender en leidt naar de ironische climax: Tosca’s bewonderende “Ecco un’artista” wanneer Cavaradossi simuleert dat hij wordt doodgeschoten. Maar Cavaradossi is geen acteur en de opera eindigt abrupt als Tosca van de transen van Castel Sant’Angelo springt. Het slot van de opera is daardoor natuurlijk weer heel briljant en fascinerend op een nogal wrede manier.De efficiënte manier waarop de bloedstollende ons net als de componist raken en waardoor we ons schuldig met Tosca en Scarpia identificeren, heeft iets verontrustends. Ook al is Puccini geen groot en diepgravend componist, als melodramatische psycholoog weet hij de gemoederen van zijn operafiguren en van zijn toehoorders handig te manipuleren. Het zijn niet louter die onweerstaanbare melodieën, het is ook het knap voortgedreven drama - verhoudingsgewijs is Verdi veel grover – die ons telkens weer eindeloos boeien.Puccini die zelf nauwelijks een radicaal musicus was, volgde wel met belangstelling de muzikale ontwikkelingen in Duitsland en Frankrijk. Zowel wat de orkestratie als wat de harmoniek betreft betekent Tosca een flinke stap voorwaarts ten opzichte van wat hij eerder had gecomponeerd. Ook dat draagt aan de effectiviteit van het werk bij. Het is juist die effectiviteit in alle opzichten waar sommigen telkens bezwaar tegen maken.De opnamen
Wat er ook op Tosca valt aan te merken, een goede uitvoering van het werk is geen sinecure. Het is makkelijk om te worden misleid door de reputatie van het werk en te menen dat enige overdrijving geen kwaad kan. Niet dus. Puccini werpt veel licht op de koster en brengt een komische toets aan in de beginscène die wordt begeleid met een lichte orkestratie. Ook Cavaradossi’s eerste aria, “Recondita armonia” hoort rustig te worden gezongen, maar wordt dat slechts zelden. Ook gedurende de grote dramatische confrontaties van Tosca en Scarpia komen rustige momenten voor. Dus missen alle zangers en dirigenten die de kraan ver open zetten de kwintessens. Aan de andere kant is terughoudendheid ook tijdverspilling. Tosca hoort pakkend te zijn; men moet de held bewonderen, meevoelen met de heldin en tenslotte de schurk haten. Wil dat alles lukken, moeten de zangers ook kunnen acteren. De nodige jaloezie hoort bij de rol van de titelheldin, Scarpia moet meer dan allen grommen, hij moet ook van enige charme blijk geven. Puccini maakt dat wel moeilijk door veel van het materiaal uit de eerste akte monotoon te behandelen. Een Scarpia die onder het Te Deum wordt bedolven is geen knip voor de neus waard.De beste dirigenten van deze opera combineren dwingende discipline met een lichte toets. Grosso modo slaagden opnamen met Duitse orkesten minder goed omdat hun klankweefsel te vol en rijk is. Luisterend naar zo’n 23 opnamen werkt niet afstotend, maar eerder verslavend wat dan toch voor het werk pleit. Behalve de hieronder genoemde opnamen – waaronder een paar in het Duits en Engels die we hier maar overslaan – circuleren er ook nog piraat versies. Verschillende zangeressen vertolkten de titelrol een paar keer: Callas met De Sabata en Prêtre, Freni met Rescigno en Sinopoli, Kabaivanska met Oren en Bellini, Tebaldi met Erede en Molinari Pradelli. Leontyne Price ook tweemaal, met Mehta en Karajan. Bij de hoofdrolvertolksters treffen we zelfs Kiri te Kanawa aan, hoewel zij beweerde dat ze deze zeer dramatische rol nooit op het toneel zou zingen.De eerste complete opname van Tosca door Sabajno dateert uit 1929. Maar hoewel dergelijke oude opnamen een interessante connectie hebben met de eerste opvoeringen, zijn ze niet echt bijzonder. In 1938 maakte EMI wel een opname van het werk met de grote tenor Beniamini Gigli en omdat hij een der overtuigendste Cavaradossi’s was, is het goed dat deze opname is heruitgegeven. Hij staat bekend als de “Gigli Tosca” en de tenor was hier de grote trekpleister. Zijn “Recondita armonia” klinkt zo verinnerlijkt dat het haast een heel nieuwe betekenis krijgt. Afgezien van Gigli’s superieure en treffende voordracht valt vooral de vlotte en lichte aanpak van de partituur door De Fabritiis op en het fraaie vocale acteerwerk aan het begin met de koster, die kostelijk wordt uitgebeeld door Giulio Tomei. Caniglia was niet altijd zo geweldig, maar haar grafspreuk bij de dood van Scarpia maakt veel goed.In de jaren 1950 en 1960 was een opmerkelijk aantal zangers beschikbaar dat de belangrijkste rollen recht kon doen; zij allen lieten min of meer uitstekende documenten na van hun pogingen.Omdat de opera een ongebruikelijk aantal perspectivische effecten bevat – ver verwijderd klokgelui over Rome, foltering achter het toneel scènes in een kerk, een kantoor en buiten – vormde deze een uitdaging voor de stereo technici. Grote dirigenten die zich normaal niet voor Puccini engageren (het zou interessant zijn te horen waarom) maakten soms een uitzondering voor Tosca. Hun aandacht werd meestal wel beloond.Heel wat van onderstaande versies haalden het bijna tot de eindronde. Jammer genoeg geldt dat niet voor Renata Tebaldi die zelf zo weeldering zong in de titelrol. Maar helaas haalden haar partners dat niveau niet, al zijn Campora en Mascherini uit de oudste opname te prefereren boven Del Monaco en London uit de tweede.
Er zijn ook een paar afschuwelijk monsterachtige uitvoeringen alsof het werk een enorme tragedie is en waardoor het juist alleen maar smakeloos wordt gemaakt. Sinopoli (met bovendien een heel ongewone Scarpia van Samuel Ramey die alleen voor schoonheid gaat en in dat opzicht aan het eind van de eerste acte in het Te Deum frappeert) en de nieuwere Karajan zijn de grootste zondaars in dit opzicht met in de persoon van een echte bas – Ruggero Raimondi – een Scarpia die eerder nobel dan boosaardig klinkt en een atypische Tosca van Katia Ricciarelli (beide dirigenten toevallig op DG). Franco Corelli was een geweldige Cavaradossi, de beste all-round sinds Gigli en zijn minnares Birgit Nilsson is niet iemand om mee te spotten, hoewel ze niet echt idiomatisch is. Alleen: Fischer-Dieskau werkt hier averechts.De “drie tenoren” hebben het werk veelvuldig opgenomen, zeker Domingo. Pavarotti echter met duidelijk het minste succes: zijn eerste opname wordt routineus gedirigeerd, zijn tweede verraadt een duidelijke vocale slijtage. Carreras zingt glorieus in zijn eerste opname, draaglijk in zijn tweede. Domingo is op zijn minst altijd betrouwbaar. Hoewel geen opera van nature gewapend is tegen zijn vertolkers, vormt Tosca duidelijk een voorbeeld dat een goede indruk maakt onder vrijwel alle omstandigheden. Vandaar dat de keus zich op een aangenaam hoog niveau toespitst.Bij de recentere opnamen, die uiteraard zuiver klanktechnisch het mooist zijn, toont Giacomo Aragall zich een der weinigen die zich met voorgangers als Di Stefano en Bergonzi kan meten. In klanktechnisch opzicht is deze Decca opname van Georg Solti waarschijnlijk het beste geslaagd. Zelden heeft de licht neurotische dirigent de Italiaanse melodieën zo con amore gefraseerd, maar hij toont wel sporen van zijn bekende gejaagdheid en sommige overgangen zijn te plotseling. Voor velen zal de ware bestaansreden van deze opname voortvloeien uit de aanwezigheid van Kiri te Kanawa; jammer dat bij alle fraaie zang de jaloerse kant van Tosca nauwelijks uit de verf komt.Extreme tempi, zowel langzame als snelle, kenmerken de aanpak van Levine. Een gloeiend hete verklanking met prachtig orkestspel is het resultaat. Domingo bevestigt de aanspraak die hij heeft op het feit dat hij nog steeds de beste Cavaradossi van nu is. De Scarpia van Renato Bruson klinkt wat jong, maar is wel kernachtig en Renata Scotto’s stem is in menig opzicht ideaal geschikt voor de rol van Tosca, zeker qua kleuring en timbre, maar haar hoogste register is helaas enigszins schril.In de goedkopere prijsklasse vraagt de Naxos opname van Rahbari uit 1990 de aandacht. Zonder ook maar enigszins de grandeur van De Sabata te benaderen, zorgt Rahbari voor een fraai theatraal gevoel en in vocaal opzicht staat de verklanking op het niveau van de betere Italiaanse huizen. De duidelijke ster is hier de ook in Nederland zeer gevierde Nelly Miricioiu. Ze voldoet aan alle technische eisen die Puccini stelt en voegt daaraan een dosis pathos toe dat diepe indruk maakt. Giorgio Lamberti’s Cavaradossi behoort tot de school van “sta daar en presteer”, maar hij exploiteert zijn grote aria’s ten volle. Nog robuuster is de Scarpia van Silvano Carroli. Hij ageert heel melodramatisch en buit alle mogelijkheden van de rol uit. Erg subtiel is het allemaal niet, maar voor een keer voldoet het goed. De tweede opname van Callas en Gobbi onder Prêtre uit 1964 kan niet worden aanbevolen omdat de stemmen daar teveel slijtage vertonen. Callas was al lang over haar hoogtepunt heen en dit is niet de versie om haar op te oordelen. Dit was overigens ook haar laatste volledige opera opname.Van de drie opnamen van Karajan is de oudste op Decca (1971) het mooist dankzij een sfeervolle, heel evenwichtige opname. Wie gesteld is op goed gedoseerde geluidseffecten en een mooie bezetting waardeert, is hier goed af. Elk detail is mooi ingevuld, alle klokken van Rome weerklinken en wekken het begin van de derde acte prachtig tot leven. Het Weense orkest speelt ook geweldig en Karajans tempi zijn gematigd, doch dwingend. In de fase van zijn loopbaan waarin Karajan in 1962 verkeerde, was hij ongeëvenaard in zijn vermogen om de spanning op de bouwen in een opera die hem na aan het hart lag. Vermoedelijk geeft geen andere versie zo de verschrikking van de folterscène weer. Leontyne Price, prachtig bij stem, echt fenomenaal en biedt een heel gepassioneerde Tosca, di Stefano (net over zijn hoogtepunt heen) is een opmerkelijke Cavaradossi en Giuseppe Taddei benadert Gobbi het dichtst als het gaat om het nuanceren van de Scarpia rol. Zijn minzame, zoetvloeiende toon en zijn brede gamma aan toonkleuren maken zijn ongewenste avances jegens Tosca des te geloofwaardiger. Waarschijnlijk zou Puccini zelf dol zijn geweest op deze opname.In de derde versie van Karajan uit 1980 is Ricciarelli te iel van stem om het te kunnen opnemen tegen het imposante Berlijns filharmonisch orkest.Zonder veel terughoudendheid appelleert Mehta in zijn spontane uitvoering aan onze fundamentele instincten. Rijk van klank opgenomen en met een tot in de kleinste rollen heel goede bezetting, met name inclusief de armzalige koster die perfect door Paul Plischka voor zijn rekening wordt genomen, is dit het fonografische equivalent van de griezelfilm. Omdat dit de werkelijkheid van Tosca dicht benaderd is er weinig reden tot klagen, hoewel er andere versies zijn die aantonen dat ook op verfijnder wijze dat doel kan worden bereikt. Het is vooral de dirigent die verantwoordelijk is voor de aantrekkingskracht van de banaler kanten van de ziel. Hij houdt de vaart erin en beklemtoont de verschrikkelijke koperaccoorden van Scarpia telkens als ze terugkeren.Hij laat ook de strijkers van het Philharmonia orkest het grote thema vlak voor en na Scarpia’s door hartstochtelijk spelen. Dat klinkt soms als een klacht voor de hele beschaving, maar hier niet. Leontyne Price, tien jaar na Karajan, is luider, maar toont minder inzicht. Met haar nogal doorrookt klinkende stem zou niemand zich verbazen als ze ineens in Stormy weather uitbarst. In deze, zijn vermoedelijk eerste opname van Cavaradossi, is Placido Domingo prachtig bij stem, maar blijkbaar niet erg geïnteresseerd door het karakter. Ook Sherrill Milnes is als Scarpia nogal tweedimensionaal. Hier staat de actie binnen het melodrama voorop.Colin Davis zorgde in 1976 voor een lichtelijk controversiële lezing, vooral omdat hij de voorrang aan zuiver muzikale, in dit geval lyrische waarden geeft en niet aan de dramatische waarden. Zijn heldin, Montserrat Caballé moet daar hoofdzakelijk verantwoordelijk voor zijn. Beschikkend over een prachtige stem was ze nooit een geweldige vocale actrice en hier maakt Davis daar met dikwijls luxueus langzame tempi het beste van. Schijnbaar moeiteloos glijdt haar toon over het hele beschikbare bereik. Dit is heel wat anders dan Callas nastreefde en extremen van jaloezie en moordlustige woede ontbreken, maar op een bepaalde manier is het even imposant. In de climax van Vissi d’arte – het populairste moment uit de opera waarvan Puccini later vond dat het beter kon worden geschrapt omdat het drama erdoor wordt opgehouden – zingt ze de drie lange noten in één adem en echt prachtig: heel verbluffend; ze klinkt niet als een vrouw die aan het eind van haar Latijn is. Ze wordt terzijde gestaan door de nog jonge José Carreras, die een van de belangrijkste redenen kan zijn om deze opname aan te schaffen. Men absorbeert zijn volle, gloeiende tonen zoals zij zich voordoen en tracht te vergeten wat daarna is gebeurd. Beter heeft hij deze rol daarna niet meer gezongen. De Scarpia van Ingvar Wixell heeft een te fijnkorrelige stem die nauwelijks lijkt te passen bij dit karakter, hoewel het een verademing is om hem na zoveel snauwende naamgenoten te horen. Zijn inwendige strijd in de grote monoloog aan het eind van de eerste akte is heel treffend. Davis ziet de opera kennelijk als een muzikale vorm. Dat is lichtelijk onwaarschijnlijk maar is tot op zekere hoogte wel plausibel. Hij biedt hiermee het tegendeel van Mehta. Wanneer Tosca met zoveel overtuigingskracht en waarachtigheid wordt gezongen en gedirigeerd als in de nu echt klassieke opname met Callas en De Sabata, klinkt het werk beter dan het in feite is. De Sabata, die helaas te weinig opnamen maakte, weet de krachtige emoties uit het werk met veel gevoel over te brengen. Hij onthult een veelheid aan kleuren en toont een stevige greep te hebben op de totale structuur. Callas en De Sabata zijn een klasse apart in dit blijk van herscheppende genialiteit. Vanaf de fascinerende kracht van de beginmaten is duidelijk dat hier sprake is van een pakkende vertolking en dat blijkt ook zo te zijn. In een van haar eerste grote successen op de plaat voldoet Callas aan alle eisen die Puccini aan zijn sopraan stelt. In 1953 was ze op haar best en combineerde ze precisie met die merkwaardig wat scherpe stem die voor haar een expressiebereik opende dat gesloten bleef voor zangeressen met een transparanter en lyrischer stemmen (denk aan Tebaldi). “Vissi d’arte” werd zo ongeveer haar herkenningsmelodie. En dan zijn er haar uitroepen: “E avanti a lui tremava tutta Roma” over Scarpia’s lijk en “Ecco un’artista” als Cavaradossi wordt doodgeschoten. Ze weet precies te uiten waar het om gaat: ze is flirtend, uitdagend, jaloers in de eerste acte, toont vrees en moed in de tweede en tere liefde in de derde zolang ze gelooft in een happy end voor Cavaradossi en haar. Dat is engagement ten top. Haar interpretatie met een hier nog harsachtige, heel zekere, sensuele toon, prachtige dictie en aangeboren passie met een aan elke noot meegegeven individuele buiging doch zonder een spoor van gekunsteldheid wordt geëvenaard door die van de jeugdige Di Stefano, ook op zijn best en subtieler dan hij ooit was. Hier is hij op z’n felst en gepassioneerdst. Tito Gobbi, gelukkig ook op zijn best, ontdekt in de angstaanjagende, sinistere Scarpia rol allerlei subtiele trekken die anderen ontgaan en hij schept een afgerond portret van de aristocratische, snauwende, cynische, spottende sater. Hij geeft ook blijk van een merkwaardig verwrongen mededogen, zelfstrijd en zelfverachting. Hij maakt van de tweede acte een ontstellende belevenis. De climax van de tweede akte is een hoogtepunt voor Callas en Gobbi. Last but not least zijn daar de precisie en de gloed van het orkestspel dat door De Sabata wordt ontketend. Neem de pizzicati van de hoge contrabasnoten onder Scarpia’s samenspannen, het declamatorische koper.Critici en opera liefhebbers zijn altijd unaniem geweest in hun oordeel, dat dit een van de beste opnamen ooit uit het hele repertoire is. De beperkingen van het oude monogeluid en als gevolg daarvan een slechte scheiding tussen de stemmen ten spijt. Dit geweldige team pretendeert niet dat dit werk een diepgang bezit die het niet heeft, maar de ernst en de intensiteit van de vertolking laten de luisteraar achter met een gevoel dat geen der overige versies in deze mate wekt. Het resultaat is zenuwslopend en de hoofdfiguren zijn zo volledig aanwezig dat wat er allemaal met en tussen hen gebeurt een unieke en haast verontrustende extra – dus haast vierde - dimensie krijgt. Conclusie Als uitvoering steekt de opname van Callas/De Sabata uit 1953 zodanig met kop en schouders boven de rest uit dat men de beperkingen van de oude mono opname dra vergeet. Op enige afstand volgen een paar heel mooie alternatieven van vooral Davis (Philips) en in iets mindere mate Karajan (Decca) en Mehta (Teldec). Bij de historische opnamen komt vooral De Fabritiis (EMI) in aanmerking.Discografie
Raina Kabaivanska, Nazzareno Antinori, Nelson Portella met het Bulgaars nationaal koor en het Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Gabriele Bellini. Arts 471582 (2 cd’s). 1982
Montserrat Caballé, José Carreras, Ingvar Wixell en het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Colin Davis. Philips 412.885-2, 438.359-2 (2 cd’s). 1976
Renata Tebaldi, Giuseppe Campora, Ezo Mascherini met koor en orkest van de Accademia di Santa Cecilia o.l.v. Alberto Erede. Decca 440.236-2 (2 cd’s). 1951
Maria Caniglia, Beniamino Gigli, Armando Borgioli, Ernesto Dominici met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Oliviero de Fabritiis. EMI 763.338-2 (2 cd’s). 1938
Leontyne Price, Giuseppe di Stefano, Giuseppe Taddei met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. Decca 421.670-2, 452.620-2 (2 cd’s). 1962
Katia Ricciarelli, José Carreras, Ruggero Raimondi met het koor van de Deutsche Oper Berlijn en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 413.815-2 (2 cd’s). 1979
Zinka Milanov, Jussi Björling, Leonard Warren met het Ensemble van de Opera Rome o.l.v. Erich Leinsdorf. RCA GD 84514 (2 cd’s).
Renata Scotto, Placido Domingo, Renato Bruson met het Ambrosian koor en het Philharmonia orkest o.l.v. James Levine. EMI 556.504-2 (2 cd’s). 1980
Birgit Nilsson, Franco Corelli, Dietrich Fischer-Dieskau met het Ensemble van St. Cecilia Rome o.l.v. Lorin Maazel. Decca 460.753-2 (2 cd’s). 1966
Leontyne Price, Placido Domingo, Sherrill Milnes, het John Alldis koor en het Philharmonia orkest o.l.v. Zubin Mehta. RCA RD 80105, 74321-39503-2 (2 cd’s). 1972
Catherine Malfitano, Placido Domingo, Ruggero Raimondi met koor en orkest van de omroep Rome o.l.v. Zubin Mehta. Teldec 0630-12372-2 (2 cd’s). 1992
Renata Tebaldi, Mario del Monaco, George London met koor en orkest van Santa Cecilia Rome o.l.v. Francesco Molinari Pradelli. Decca 411.871-2 (2 cd’s).
Franco Corelli, Virginia Gordoni, Attilio d’Orazi, Silvio Maionica, Walter Artioli, Virgilio Carbonari met het Ensemble van de Opera Parma o.l.v. Giuseppe Morelli. Bel Canto Society BCS 5013 (2 cd’s). 1967
Carrol Vaness, Giuseppe Giacomini, Giorgio Zancanaro met het Westminster koor en het Philadelphia orkest o.l.v. Riccardo Muti. Philips 434.595-2 (2 cd’s). 1992
Raina Kabaivanska, Mario Bolognesi, Luciano Pavarotti, Alfredo Mariotti met het Ensemble van de Opera Rome o.l.v. Daniel Oren. RCA 09026-61806-2 (2 cd’s).
Maria Callas, Carlo Bergonzi, Toto Gobbi, koor van de Parijse opera en Parijs’ Conservatoriumorkest o.l.v. Georges Prêtre. EMI 769.974-2, 566.444-2 (2 cd’s). 1964
Nelly Miricioio, Giorgio Lamberti, Silvano Carroli met het Slowaaks filharmonisch koor en Slowaaks omroeporkest o.l.v. Alexander Rahbari. Naxos 8.660001/2 (2 cd’s). 1990
Miriam Gauci, Giacomo Aragall, Vicente Sardinero met koor en het Barcelona symfonie orkest o.l.v. Alexander Rahbari. Discover Int. DICD 920360/1 (2 cd’s). 1995
Mirella Freni, Luciano Pavarotti, Sherill Milnes met het Londens operakoor en het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Nicola Rescigno. Decca 414.036-2, 443.204-2 (2 cd’s).
Carmen Melis, Piero Pauli, Apollo Granforte met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Carlo Sabajno. Ardi 2CD 78002, Video Artists 1076 (2 cd’s). 1929
Maria Callas, Giuseppe di Stefano, Tito Gobbi met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Victor de Sabata. EMI 747.174-8, 556.304-2, 491.788-2 (2 cd’s). 1953
Mirella Freni, Placido Domingo, Samuel Ramey met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 431.775-2 (2 cd’s). 1990
Kiri te Kanawa, Giacomo Aragall, Leo Nucci met het koor van de Nationale opera Wales en het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 414.597-2 (2 cd’s). 1984
Eva Marton, José Carreras, Juan Pons met het Ensemble van de Hongaarse Staatsopera o.l.v. Michael Tilson Thomas. Hungaroton HCD 31096/7, Sony 45847 (2 cd’s). 1988
In het Engels
Jane Eaglen, Dennis O’Neill en Gregory Yurish met het Mitchell koor en Philharmonia orkest o.l.v. David Perry. Chandos CHAN 3000 (2 cd’s). 1995In het Duits
Margery Booth, Hildegard Ranczak, Helge Roswaenge, Erich Zimmermann met koor en orkest van de Berlijnse omroep o.l.v. Leopold Ludwig. Preiser 90210 (2 cd’s).
Stefania Woytowicz, Werner Enders, Sandor Konya, Günther Leib met het koor van de Deutsche Oper Berlijn en de Staatskapel Berlijn o.l.v. Horst Stein. Berlin Classics 9117-2 (2 cd’s).
Video
Raina Kabaivanska, Placido Domingo, Sherrill Milnes met de Ambrosian Singers en het Philharmonia orkest o.l.v. Bruno Bartoletti. Decca 071-402-3 (vhs).
Eva Marton, Giacomo Aragall, Ingvar Wixell met het Ensemble van de Opera Verona o.l.v. Daniel Oren. NVC 4509-99219-3 (VHS). 1984Maria Caniglia, Franco Corelli, Giangiacomo Guelfi met het Ensemble van de Opera Rome o.l.v. Oliviero de Fabritiis. BCS 0540 (vhs). 1956
Magda Olivero, Alvino Misciano, Giulio Fioravanti e.a. met koor en orkest van de omroep Turijn o.l.v. Fulvio Fernizzi. BCS 0685 (vhs). 1960
Catherine Malfitano, Placido Domingo, Ruggero Raimondi met koor en orkest van de omroep Rome o.l.v. Zubin Mehta. Teldec 4509-90212-3 (VHS), 4509-90212-6 (ld). 1992
Eva Marton, Giacomo Aragall, Ingvar Wixell, Alfredo Giacomotti, Mario Ferrara, Graziano Polidori, Giuseppe Zecchillo, Gianni Brunelli en Mario Bonizzato met het Ensemble van de Arena Verona o.l.v. Daniel Oren. NVC 4509-99219-3 (vhs). 1984
Renata Tebaldi, Eugene Tobin, George London met het Ensemble van de Opera Stuttgart o.l.v. Franco Patané. Video Artists VAJ 69216 (vhs).
Hildegard Behrens, Placido Domingo, Cornel MacNeill met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 072-426-3 (vhs).