Verg. Discografieën

PURCELL: DIDO AND AENEAS

PURCELL: DIDO AND AENEAS

 

In Engeland is nooit een eigen operatraditie tot stand gekomen. Dat heeft een aantal oorzaken: een zwak ontwikkelde stedelijke centralisatie; een nadrukkelijke voorrang voor de handelssector in de 17e en 18e eeuw; periodieke vlagen van puriteinse weerzin, een typisch insulaire afkeer van het buitenlandsvreemde. Zowel in artistiek als in sociaal opzicht  was Londen lang een uitwas die meer talent verbruikte dan kweekte. Opera kon bijvoorbeeld makkelijker van overzee worden geïmporteerd dan thuis worden geschapen. Totdat in 1689 Purcells Dido and Aeneas werd gepresenteerd als de eerste Engelse opera die het verdient een meesterwerk te worden genoemd.

 

Achtergronden

In aanmerking nemend dat de opera op het Europese continent erg populair was sinds het begin van de 17e eeuw, verrast die achterstand aan de andere kant van de Noordzee. Daar was de muziek wel goed geïntegreerd in de theaterwereld. Alle Elizabethaanse dramatici – Shakespeare voorop – gebruikten muziek als integraal bestanddeel van hun stukken en de masque bood een uitgelezen kans voor muziek in de schouwburg; maar het was een vorm die een eigen structuur en vitaliteit bezat en die niet tot de operavorm leidde.

Na de restauratie van Charles II die met andere Engelsen tijdens zijn verbanning troost had gevonden bij vooral de Italiaanse opera gedurende het interregnum van Cromwell werd de nieuwe vorm aangemoedigd en werden Franse en Italiaanse musici in dienst genomen om het genre in te voeren. Zonder veel succes. De eerste echte Engelse opera, Davenants The siege of Rhodes uit 1658 werd opnieuw op het programma genomen, maar belandde ontdaan van de muziek op het toneel.

Daarom is het nauwelijks een verrassing dat Dido and Aeneas in menig opzicht een abnormaal werk is, hoewel het meer heeft gewonnen dan verloren door zijn afwijkend karakter. Het libretto vermeldt dat het werk was ‘Perform’d at Mr. Josias Priest’s Boarding-School at Chelsey. By young gentlewomen. The words made by Mr. Nat. Tate. The music composed by Mr. Henry Purcell’.

Hoewel Purcell in 1689 wel bekend was als de belangrijkste Engelse componist uit zijn tijd, gold dit zijn eerste en enige poging om een doorgecomponeerde opera te schrijven. Het ontbreekt derhalve aan gesproken dialoog, zoals die later wel in Purcells ‘dramatick operas’ werd gebruikt.

Josias Priest was een danser en choreograaf die hoofd van een meisjesschool was; Nahum Tate was een dichter en toneelschrijver die ook een boek publiceerde over de opvoeding van meisjes. In 1678 had hij een tragedie geschreven, Brutus of Alba: or the enchanted lovers waarin hij handig de legende van het ontstaan van het Britse koninkrijk dankzij Brutus (een vluchteling uit het gevallen Troje) combineerde met Vergilius’ verhaal uit het zesde boek Aeneid over Dido en Aeneas. Dat stuk vormt de bron van Purcells opera waaraan het drietal samenwerkte, te beginnen met een ode die Purcell schreef voor een opvoering in een jongensschool in Westminster.

Als model voor de latere opera diende voor Purcell het in Frankrijk door Lully ontwikkelde genre. Maar het muzikale accent in Dido ligt – afgezien van de ouverture en sommige dansen – helemaal niet op Lolly. Purcell gebruikt een heel eigen muzikale taal, een combinatie van een goeddeels Italiaanse zinsbouw en stijl, dankbaar gebruik makend van de verworvenheden van de Venetiaanse school met een traditioneel Engelse harmoniek. Die Engelse achtergrond is soms heel duidelijk aanwezig, zoals in de ‘Echodans’ en de hoekige ‘Jack of the Lanthorn’ dans. In de aria’s baseerde Purcell zich op de Italiaanse traditie, met bescheiden recitatieven en zonder recitativo secco, maar wel met arioso.

De opera zoals die ons thans rest bestaat uit het verhalende gedeelte van het entertainment, zonder proloog en aangepast voor een opvoering als een reeks muzikale tussenspelen binnen een groter geheel. Het is spijtig dat er geen volledige partituur meer bestaat, maar waarschijnlijk moeten we blij zijn dat tenminste deze torso beschikbaar is. Tot de hoogtepunten uit het werk behoren Dido’s recitatief “Thy hand Belinda’ en haar beroemde daarop volgende klacht “When I am laid in earth” met ‘Remember me”.

Verdeeld over drie akten met in totaal vier taferelen voltrekt het drama zich binnen een uur in zo’n veertig merendeels korte nummers. Deze opera is een toonbeeld van een beknopte dramatische constructie die vrijwel naadloos verloopt van het portret van Dido aan het begin die beducht is voor haar groeiende liefde voor Aeneas en die de aanmoedigingen van haar hofhouding eerst tart, maar die vervolgens haar hart volgt, tengevolge van de snode magie van de tovenares wordt verlaten en tenslotte op tragische wijze zelfmoord pleegt waarna het koor haar met ‘With dropping wings” een laatste zegen geeft zoals dat in een ware oude tragedie gebeurt om ons achterblijvers te bewegen mededogen te tonen voor een grootse koningin die de liefdesdood stierf.

Dat slot is Monteverdi waardig en het werk als geheel kan in die zin min of meer worden beschouwd als een der laatste grote 17e eeuwse Italiaanse opera’s. In ander opzicht plaveide Purcell de weg voor de jonge Händel bij diens komst naar Londen.

Purcells meesterwerk is een typische hybride uit het laat 17e eeuwse Engeland, maar in termen van opera’s in vijf akten van het continent heeft het werk atypisch kleine dimensies in verhouding tot de emotionele schaal van het relaas; dat kan maar al te makkelijk problemen geven voor de uitvoerenden: de dominante ‘klacht’ kan maar al te makkelijk (ver)worden tot een op zichzelf staand vignet in plaats van te worden gezien als het culminatiepunt binnen een aangroeiend drama.

 

De opnamen

Dido is beter dan welke barokopera dan ook op lp en cd vertegenwoordigd. Dat is goeddeels te danken aan de bondigheid van het werk met een uitvoeringsduur van minder dan een uur, waardoor het werk zelfs nog een toevoeging verdraagt om een hele plaat te vullen. Maar deels ook is de populariteit te danken aan de dramatische beknoptheid van de tragedie.

De reeks bestaande opnamen is rijk geschakeerd, te beginnen met wat historische opnamen (van Deller bijvoorbeeld), vervolgens met een stel uitvoeringen op traditionele instrumenten uit de jaren 1960/70 (vaak gebaseerd op de uitgave die Imogen Holst en Benjamin Britten in 1951 voor de English Opera Group verzorgden of op de versie van Edward Dent) en tot slot sinds de pionieropname van Parrott met ‘authentiek instrumentarium’ met een hoorn des overvloeds uit de afgelopen twintig jaar van vrijwel alle op dit gebied actieve ensembles.

De ingrediënten van een succesvolle presentatie gaan aanzienlijk verder dan de keus van een grootse Dido, maar vergen ook heel veel vocale en instrumentale expertise

Bij een eerste voorselectie valt meteen een aantal opnamen af. Daaronder de nu als historisch te beschouwen versies van Alfred Deller en Benjamin Britten. Alleen de ook historische (dus mono) EMI opname met Kirsten Flagstad en Elisabeth Schwarzkopf vormt een uitzondering. Flagstads Wagnerstem lijkt in principe te ‘groot’ voor haar voordracht van de titelrol, maar ze toomt die stem mooi in en toont veel noblesse, brengt fraaie nuancen aan en beschikt over een bewonderenswaardige adem- en toonbeheersing. Elisabeth Schwarzkopf is een goed karakteriserende Belinda en wat Thomas Hemsley als Aeneas ontbreekt aan klankschoonheid compenseert hij met intelligentie. Van een ‘authentieke’ uitvoeringsstijl is hier natuurlijk geen sprake, maar Geraint Jones zorgt binnen de heersende beperkingen voor een gedegen ondersteuning.

Bij de nogal bewonderde want ‘vroeg-authentieke’ Andrew Parrott die een voorkeur heeft voor kwijnend bleke vibratoloze stemmen denkt men onwillekeurig terug aan Priests meisjesschool: ook een vorm van authenticiteit dankzij Emma Kirkby’s lichte, kristalheldere, jeugdig klinkende sopraan. Maar of het verstandig was om de zeemansrol aan een sopraan toe te vertrouwen? De uitkomst als geheel is eerder bevredigend dan overtuigend.

Bij Christopher Hogwood steelt de sensuele Catherine Bott als Dido de show. Hier horen we Emma Kirkby als een vrijwel ideale Belinda. Heel opvallend: Hogwood koos een man – en met David Thomas lang niet de geringste – als letterlijk en figuurlijk heel welsprekende tovenaar. Jammer genoeg ook een niet overtuigend jochie als zeeman. Maar dan is daar weer John Mark Ainsley als een van de overtuigendste vertolkers van de Aeneasrol na David Thomas. Op de begeleiding en het kooraandeel valt niets aan te merken.

René Jacobs zorgt voor een goed gekarakteriseerde, vrij dramatische lezing met Lynne Dawson als zuivere en fijnzinnige heldin. De tempi neigen naar het extremen in beide richtingen en het slot van het werk (klacht en koor) verlopen wel erg traag, maar Dawson kan dat aan. Controversiëler zijn de grote tempowisselingen in de koren, met name in het heksenkoor. Of men prijs stelt op countertenors als eerste stel heksen is een andere vraag. Heel fraai zijn nog wel Susan Bickley als tovenares en Rosemary Joshua als Belinda met een gouden stem; Gerald Finley is een viriele Aeneas.

Raymond Leppard maakte twee opnamen van Purcells opera. De Eratoversie is eerder gedegen en routineus dan echt geïnspireerd. Met name de climax laat door een gebrek aan intensiteit na indruk te maken. Tatiana Troyanos stelt ook teleur in de klacht. Leuk is wel om bariton (in plaats van een tenor) Richard Stillwell, het zeemanslied te horen zingen.

Net zomin als Flagstad lijkt Jessye Norman geknipt voor de Didorol. Wie naar authenticiteit snakt, komt hier niet aan zijn trekken, maar in zijn soort is deze uitvoering heel mooi. Norman intoneert prachtig en vervult haar rol met een duistere intensiteit. Dwingend ook de Aeneas van Thomas Allen met een even breed expressief gamma. De Belinda van Mary McLaughlin klinkt heel puur en Patricia Kern is een vrij conventionele, duistere tovenares. Opnieuw dirigeert Leppard meer efficiënt dan echt geïnspireerd.

Richard Hickox zorgde voor een bijzondere TV productie rond Maria Ewings heel sprekende, karaktervolle opvatting van de hoofdrol, een versie die ook op cd voortleeft. Het mankeert Ewing allerminst aan emotioneel intense uitstraling en ze krijgt mooie impulsen van Hickox levendige begeleiding. Karl Daymond zet een complexer Aeneas neer dan we gewend zijn; Rebecca Evans is een stralende Belinda die het tegen Ewings Dido kan opnemen; Sally Burgess karakteriseert op ongesmukte fraai de tovenares en de orkestrale entourage plus de koorinbreng zijn uitstekend qua stijl en expressie.

De Philipsopname van John Eliot Gardiner en zijn team heeft een voortreffelijk klankkarakter en ook de uitvoering heeft alle kenmerken van ’s dirigenten gangbare doorwrochte, levendige en musicologisch verantwoorde aanpak. Carolyn Watkinson weet als Dido best te ontroeren, maar haar stem en dus ook haar nuanceringsmogelijkheden zijn aan de bescheiden kant. De overige rollen zijn goed, maar niet erg markant bezet met een wat bleke Belinda van Ruth Jolton, een weinig pittige Aeneas van George Mosley en een nogal tamme tovenares van Teresa Shaw zodat deze versie tenslotte niet echt geheel overtuigend de eindronde haalt

Meteen al in opnametechnisch opzicht is de Archivopname van Trevor Pinnock uitstekend geslaagd. Hier komen de vele stemmingswisselingen van openlijke vreugde tot persoonlijk leed prachtig uit. Krachtige, karakteristieke stemmen domineren. Anne Sofie von Otter is een heel stijlvolle Dido met een koninklijk, elegant en waardig maar ook temperamentvol karakter; ze beschikt ook over passende gravitas. Meteen haar eerste aria (met een wat nadrukkelijke cellosolo) is al heel treffend dankzij de getoonde eenvoudige directheid. Ze wordt fraai terzijde gestaan door de helder en zuiver klinkende Belinda van Lynne Dawson. Pinnocks dirigaat getuigt van een ongeaffecteerde precisie en glans. Minpuntjes zijn helaas de wel manlijke en aangenaam klinkende, maar eerder gedegen dan geïnspireerde Aeneas van Stephen Varcoe en ook Nigel Rogers die als tenor zowel de tovenares als de zeeman vertolkt, is helaas tamelijk olijk.

Gebruikmakend van een minimale bezetting met slechts één stem voor elke strijkerpartij zorgt het blijkbaar dirigentloze Scholars baroque ensemble voor een heel intieme no-nonsense verklanking van Purcells gecomprimeerde epos.  Het ensemble speelt niet erg fijnzinnig in de ouverture en de dansen, maar wel enthousiast en geëmotioneerd. Kym Amps is een geëngageerde, warm getimbreerde, expressieve heldin die haar klacht met ontroerende terughoudendheid voordraagt, terwijl Anna Crookes een montere Belinda neerzet. Met een rijke mezzo is Sarah Connolly een indrukwekkend felle tovenares. Minpunt is de te droge, teveel soft focus maar wel expressieve Aeneas van David van Asch. Het kooraandeel is prachtig. Frappant zijn die beide geïmproviseerde dansen met gitaren en een tussenspel voor twee violen wel.

Authenticiteit en intimiteit heersen bij Ivor Bolton en zijn team. Markant is hier vooral de over een behoorlijk zware mezzo beschikkende Della Jones als Dido die echter voor levendig fraaie ornamenten zorgt en die in de beroemde klacht enorm weet te ontroeren dankzij een tere eenvoud en een geserreerde expressie. De rest van de bezetting kent geen zwakke stee: Peter Harvey als Aeneas, Susan Bickley als pittige heks, Donna Dean als karakteristieke Belinda. Tenor Andrew Murgatroyd is een opvallend tenorale zeeman. Het koor behoort tot de meest frisse en levendige. Opnieuw vallen gitaren op, ook als continuo.

Ook Christie gebruikt zo’n minimale orkestbezetting in zijn Erato opname (in het koor eveneens trouwens), maar hij weet fraai onder andere door tempowisselingen de dramatische sfeer en de oplopende spanningen te versterken en voor veel contrast te zorgen in Dido’s beide grote aria’s. Véronique Gens is imposant in de opvallend langzaam genomen klacht en herinnert met haar quasi uitgeputte en gekwelde stem aan Baker. De jonge Canadese bariton Nathan Berg is met zijn donkere, heroïsche toon een uitstekende Aeneas. Hij last zelfs twee extra nummers (totaal niet meer dan 1,5 minuut!) in aan het eind van de 2e akte. De rest van de bezetting is bovenmiddelmatig en Christie toont als steeds veel stijlgevoel.

In vocaal opzicht is de oude, maar goed geremasterde Decca opname van Richard Lewis uit 1962 haast nog onovertroffen. Dat is vooral te danken aan Janet Baker die al in haar eerste aria “Ah! Belinda I am prest” zorgt voor een teer voorgevoel, een fraai gegradeerd mezza voce toont in ‘When I am laid in earth” is  met name in de klacht tot besluit feitelijk nooit is geëvenaard in het uiten van de emotionele substantie. Er schuilt een noblesse en een kwetsbaarheid in haar interpretatie die ontroerend is. Ze wordt mede gedragen door de goed bezette omringende rollen van een ietwat norse Raimond Herincx baritonale Aeneas die met name uitblinkt in het slotduet en de heldere, luchthartige Belinda van Patricia Clark. Alleen de tovenares van Monica Sinclair doet wat overdreven sinister en effectvol op het bizarre af aan. Anthony Lewis zorgt voor een betrouwbare, levendige en vrij luchtig klinkende begeleiding waarin het koor met alle effecten – snaterende heksen, dronken zeelui en gepeupel of gewoon als menigte van vriendelijk roddelende hovelingen – een belangrijk aandeel heeft.

Die versie wordt geëvenaard door de vrij recente opname van het geïnspireerde team van Ammanuelle Haïm die toit in de kleinste rollen voortreffelijke solisten inzet. De aanpak is letterlijk en figuurlijk authentiek en de instrumentale bezetting heeft veel karakter en wervende kracht. Ster van de uitvoering is Susan Graham in de titelrol.

 

Conclusie

Een duidelijke ‘winnaar’ is niet aan te wijzen. Onder de ‘traditionele’ uitvoeringen is die van Lewis (Decca) met Baker nog steeds de mooiste en beslist het beluisteren waard. Bij de ‘authentieke’ strijden Haïm (Virgin), Pinnock (Archiv), Hogwood (Oiseau Lyre) Christie (Erato), Bolton (Teldec) en Hickox (Chandos) – in deze volgorde ongeveer – om de voorrang. Daarna zijn vooral Leppard (Philips) en Parrott (Chandos) het proberen waard. En last but not least de historische opname met Flagstad/Schwarzkopf (EMI).

 

Discografie

Victoria de los Angeles, Nigel Robson, Heather Harper, Penelope Walmsley-Clarke met de Ambrosian singers en het Engels kamerorkest o.l.v. John Barbirolli. EMI 565.664-2.

Della Jones, Peter Harvey, Donna Deam, Susan Bickley met de St. James singers en St. James baroque players o.l.v. Ivor Bolton. Teldec 4509-91191-2. 1989

Claire Watson, Peter Pears, Jeannette Sinclair, Arda Mandikian met de Purcell singers en het Engels kamerorkest o.l.v. Benjamin Britten. BBC BBCB 8003-2.1959

 

Guillemette Laurens, Philippe Cantor, Jill Feldman, Dominique Visse met Les Arts florissants koor en orkest o.l.v. William Christie. Harmonia Mundi HMC 90.5173, HMX 290.1528/33. 1985

Véronique Gens, Nathan Berg, Sophie Marin-Degor, Claire Brua met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 4509-98477-2. 1994

Teresa Berganza, Danielle Borst, Lucie Destembert, Glenys Linos met het Ensemble van de Opera Lausanne o.l.v. Michel Corboz. Cascavelle VEL 5005.

Josephine Veasey, John Shirley-Quirk, Helen Donath, Elisabeth Bainbridge met het John Alldis koor en de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Colin Davis. Philips 446.577-2. 1970

Marjorie Thomas, Maurice Bevan, Honor Sheppard en Helen Watts met het Oriana concertkoor en –orkest o.l.v. Alfred Deller. Vanguard 08.2032.71. 1962

Carolyn Watkinson, George Mosley, Ruth Holton, Teresa Shaw met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 432.114-2. 1990

Susan Graham, Ian Bostridge, Camilla Tilling, Felicity Palmer, David Daniels, Cécile de boever, Paul Agnew met European voices en Le concert d’Astrée o.l.v. Emmanuelle Haïm. Virgin 545.604-2. 2003

Ann Murray, Anton Scharinger, Rachel Yakar en Thomas Schmidt met het Schönbergkoor en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 4509-93686-2. 1983

 

Maria Ewing, Karl Morgan Daymond, Rebecca Evans, Sally Burgess met het Collegium musicum 90 koor en –orkest o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 0586.

Catherine Bott, John-Mark Ainsley, Emma Kirkby, David Thomas met koor en orkest van de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 436.992-2. 1992

Lorraine Hunt, Michael Dean, Lisa Saffer, Ellen Rabiner met koor en orkest van Cambridge Clare College. Harmonia Mundi HMU 90.7110. 1993

 

Lynne Dawson, Gerald Finley, Rosemary Joshua, Dominique Visse met het Cambridge Clare College koor en het Orkest van de Age of Enlightenment o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 90.1683. 1998

 

Kirsten Flagstad, Thomas Hemsley, Elisabeth Schwarzkopf, Arda Mandikian met de Mermaid singers en het Mermaid orkest o.l.v. Geraint Jones. EMI 761.006-2. 1952

 

Jennifer Lane, Russell Braun, Ann Monoyios, Shari Saunders, Meredith Hall, Benjamin Butterfield met Tafelmusik en koor o.l.v. Jane Lamon. CBC SMCD 5147. 1995

 

Jessye Norman, Thomas Allen, Mary McLaughlin, Patricia Kern met het Engels kamerorkest en –koor o.l.v. Raymond Leppard. Philips 416.299-2. 1985

 

Tatiana Troyanos, Richard Stilwell, Felicity Palmer, Patricia Kern met het Engels kamerorkest en –koor o.l.v. Raymond Leppard. Erato 2292-45263-2. 1977

 

Janet Baker, Raimund Herincx, Patricia Clark, Monica Sinclair met het St. Anthony singers en het Engels kamerorkest o.l.v. Anthony Lewis. Decca 425.720-2, 466.387-2. 1961

Laura Pudwell, Peter Harvey, Salomé Haller, Marie-Louise Duthoit, Nicolas Maire en Matthew White met Le concert spirituel o.l.v. Hervé Niquet. Glossa GCD 921601. 2000

Emma Kirkby, David Thomas, Judith Nelson, Jantina Noorman met het Taverner koor en de Taverner Players o.l.v. Andrew Parrott. Chandos CHAN 0521, CHAN 8306. 1981

Emily van Evera, Ben Parry, Janet Lax, Haden Andrews met de Taverner Players en –koor o.l.v. Andrew Parrott. Sony 62993. 1994

Nancy Maultsby, Russell Braun, Susannah Waters, Laura Tucker met Boston baroque o.l.v. Martin Pearlman. Telarc CD 80424. 1996

Anne Sofie von Otter, Stephen Varcoe, Lynne Dawson, Nigel Rogers met The English Concert en koor o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 427.624-2. 1989

Kym Amps, David van Asch, Anna Crookes, Sarah Connolly met het Scholars barokensemble. Naxos 8.553108. 1994

 

Video

Jennifer Lane, Russell Braun, Ann Monoyios, Shari Saunders met de Mark Morris dansgroep en Tafelmusik met koor o.l.v. Jane Lamon. Men ID 8741 (dvd). 1995

 

Maria Ewing, Karl Morgan Daymond, Rebecca Evans, Sally Burgess met het Collegium musicum 90 koor en –orkest o.l.v. Richard Hickox. NVC 0630-14944-3 (vhs). 1995