Verg. Discografieën

PACHELBEL: CANON EN GIGUE

PACHELBEL: CANON EN GIGUE

 

Naast het bekende Adagio in g van Albinoni  zijn de Canon en gigue in D van Pachelbel een muzikale barokhit geworden op het niveau van Vivaldi’s Vier jaargetijden. Hoe kwam het zover?

 

Achtergronden

 

De Canon en gigue voor 3 violen en continuo van  Johann Pachelbel (1653-1706), vooral bekend om zijn orgelwerken, verscheen pas in 1920 in druk. De tegenwoordige populaire status bereikte het werk pas na de jaren zestig vorige eeuw toen het werk in uitgebreide vorm voor strijkorkest door opnamen – voorop van Münchinger – films en tv ge(mis)bruik er werd ingehamerd.

Deze eenvoudige, beknopte maar uiterst effectieve Canon en Gigue werd het bekendste werk van Pachelbel wat zijn wezenlijke grote reputatie ietwat vertroebelde. De Canon die ook vaak zelfstandig wordt uitgevoerd, heeft de vorm van 28 variaties over een ostinato patroon van acht maten in de continuo/baskant.

Het stuk is daarom zo aantrekkelijk omdat het een strakke vorm (becijferde bas plus canon) een voorspelbare en gedegen vorm als basis biedt voor de vrijheid van de speelse variaties. Ook de zonnige en onemotionele aard van het stuk draagt ertoe bij dat het een mooie tegenbeeld geeft van de nogal treurige plechtigheid van Albinoni.

 

De opnamen

 

De verscheidenheid aan uitvoeringen geeft in dit geval een heel breed spectrum te zien van grootschalig romantisch (Karajan) tot echt kamermuzikaal (Holloway c.s.) en van modern instrumentarium (Marriner e.a.) tot authentiek (London Baroque e.a.).

Bij het toespitsen van de keuzevraag doet zich het volgende dilemma voor: wil men een nog geen tien minuten durend werk bij voorkeur lichten uit een klassiek lollypop programma of is het belangrijker dat meer substantieels van Pachelbel zelf wordt aangeboden?

In het eerste geval hoeft men niet zo kritisch te zijn en komen zelfs de aloude I Musici met hun warme strijkersgeluid en de aangename vaart van hun spel nog in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de gepolijste, elegante verklankingen van Marriner.

Het komt helaas niet zoveel voor dat een hele cd is gevuld met werken van Pachelbel. Toch is dat van voordeel. Denk hier bijvoorbeeld aan London Baroque op Harmonia Mundi met verder alle zes suites uit de Musicalische Ergötzung en dat alles in heel directe, geëngageerde uitvoeringen. 

Wie een totaal Pachelbel programma zoekt op traditionele instrumenten, heeft wat aan Paillard die verder Suites in Bes en G aanbiedt.   

En wie het origineel zo dicht mogelijk wil benaderen, komt bij Holloway terecht.

Voor de rest zijn de overeenkomsten tussen de diverse uitvoeringen groter dan de verschillen.

 

Conclusie

 

In dit geval is het wat lastig een uitgesproken voorkeur uit te spreken. De uitvoering die de intenties van de componist het dichtst benadert is die van Holloway. Verder geldt simpel wat

hierboven is opgemerkt.

 

Discografie

 

1967. Luzern Festival strijkorkest o.l.v. Rudolf Baumgartner. DG 431.339-2 (3 cd’s), 461.971-2 (4 cd’s), 477.6683.

 

1976. Societas Musica kamerorkest, Kopenhagen o.l.v. Jörgen Ernst Hansen. Denon 38C37-7037.

 

1977. Stuttgarts kamerorkest o.l.v. Karl Münchinger. Decca 417.781-2.

 

1979. I Musici. Philips 420.718-2.

 

1980. Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 410.553-2.

 

1982. Cantilena o.l.v. Adrian Shephard. Chandos CHAN 8319.

 

1982. Tafelmusik. Reference RR-13 CD.

 

1983. Musica antiqua Keulen o.l.v. Reinhard Goebel. Archiv 410.502-2, 415.338-2.

 

1983. St. Paul kamerorkest o.l.v. Pinchas Zukerman. Philips 412.215-2.

 

1983. Franz Liszt kamerorkest o.l.v. J Rolla. Teldec 0927-40839-2.

 

1984. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 477.7341 (2 cd’s).

 

1984. The English Concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 415.518-2.

 

1984. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 416.386-2.

 

1987. Taverner Players o.l.v. Andrew Parrott. EMI 769.853-2.

 

1989. Jean François Paillard kamerorkest o.l.v. Jean François Paillard. Warner 8573-80438-2.

 

1990. Scottish Ensemble o.l.v. Jonathan Rees. Virgin 791.464-2.

 

1991. Londens Festival orkest o.l.v. Ross Pople. Hyperion CDH 55001

 

1992. Brandenburg Consort o.l.v. Roy Goodman. Hyperion CDH 55020. 

 

1992. Musica da camera o.l.v. Robert King. Linn CKD 012.

 

1993. John Holoway (v), Stanley Ritchie (v), Andrew Manze (v), John Toll (kl), Nigel North (th) en Mary Springfels (v.d.g). Harmonia Mundi HMU 90.7091,

 

1994. London Baroque. Harmonia Mundi 90.1539.

 

2000. London Baroque o.l.v. Charles Medlam. BIS CD 1135.

 

2002. Keuls kamerorkest o.l.v. Helmut Müller-Brühl. Naxos 8.557124.

 

2002. Stradivaria. Cypres CYP 1633.

 

2004. Taverner Players o.l.v. Andrew Parrott. Virgin 557.876-2, 482.043-2.

 

2005. Il Giardino armonico o.l.v. Giovanni Antonini. Teldec 8573-85557-2, Warner 0927-48174-2.

 

2005. Harmonie universelle. Eloquentia EL 0606.

 

2008. Schots barok ensemble o.l.v. Leonard Friedman. CRD 3419.

 

2008. Europees kamerorkest o.l.v. Daniel Hope. DG 477.8094.

 

2009. Stuttgarts kamerorkest o.l.v. Michael Hofstetter. Hännsler 98.610.

 

2010. Violons du roy o.l.v. Bernard Labadie. Atma ACD 2-2600.

 

Bewerking voor 2 gitaren

 

1999. Progretto Avanti. Finlandia 3984-25326-2.