Verg. Discografieën

PFITZNER: PALESTRINA

Pfitzner: Palestrina

 

Het is vrij uniek: een opera waarin het publiek binnen ongeveer drie en een half uur het muzikale scheppingsproces van een componist krijgt voorgeschoteld. Men ziet de historische figuur van Giovanni Luigi da Palestrina, hoe hij de goddelijke inspiratie krijgt om zijn Missa Papae Marcelli te schrijven. 

Ook het Concilie van Trente, waar de toenmalige strijd over een passende kerkmuziek werd gestreden, speelt een rol.

 

Achtergronden

 

Hans Pfitzner (1869-1949) was na W.O. II decennia lang een met het Nazidom en de Blut und Boden kunst besmette componist. Een van zijn biografen, Walter Abendroth, schreef daarover: “Es war Hans Pfitzners historischer Auftrag, die Werte und Gehalte der unvergänglichen Romantik aus dem Auflösungsprozess der vergänglichen ‘romantischen’ Epoche zu befreien  und sie hinüber zuretten in ein Zeitalter, das (in der zweiten Lebenshälfte des Meisters) sogar diese Werte und Gehalte selbst in Frage zu stellen als seinen besonderen Beitrag zum ‘Fortschritt’ empfand.”

Pfitzners werk vult een wezenlijk hoofdstuk uit de geschiedenis van de Duitstalige kunstideologie en verdient alleen al daarom een kritische benadering. Die provoceert juist met Palestrina als groots opgezette poging om Schopenhauers uitspraak  “neben der Weltgeschichte geht schuldlos und nicht blutbefleckt die Geschichte der … Künste” te illustreren.

Hoewel Pfitzners melodische inventiviteit nauwelijks gelijke tred hield met die van zijn tijdgenoot Richard Strauss, maken zijn structuurbesef en zijn karaktertekening via muziek een onvergetelijke indruk. De tweede acte is mogelijk het indrukwekkendst. Deze toont het Concilie van Trente dat de kijker/luisteraar getuige laat zijn van een cruciale discussie over de rol van de muziek in de kerk.

De eerste en de derde akte, die meer persoonlijk van aard zijn en pakkender, tonen het dilemma van Palestrina zelf - die na de dood van zijn vrouw zijn scheppingsdrang kwijt was - en de inspiratie die het voor hem mogelijk maakte om de Missa Papae Marcelli te componeren waarmee de crisis – persoonlijk en publiekelijk - werd beëindigd. Voortdurend is de reactie op de omstandigheden prachtig door de componist verbeeld.

De opera ontstond in de periode 1912-1915 toen Pfitzner directeur was van de Opera in Straatsburg. De handeling speelt in 1563 en gaat dus over het legendarische incident uit het leven van Palestrina – die na de dood van zijn vrouw ongeveer alle inspiratie had verloren - toen hij op instigatie van zijn vriend, kardinaal Borromeo, de briljante Missa Papae Marcelli schreef, een werk dat de leden van het Concilie van Trente overtuigde dat de Rooms Katholieke kerk met prachtige polyfone muziek tegenwicht kon bieden aan de oprukkende Prostestanten.

Opvallend is natuurlijk dat het hier een typische mannenopera betreft. Alle belangrijke rollen worden door mannen vervuld – bassen en baritons voeren de boventoon (sic) en de dames Ighino, Silla en Lucretia vervullen slechts kleine bijrollen. Silla, een leerling van Palestrina, komt de meeste eer toe, Ighino, ’s componisten zoon, wekt ontroering.

Het gaat tenslotte om een volhardend serieus werk, waarin de componist drie geconcentreerde aktes lang de aandacht vasthoudt met behulp van middelen die hij van Wagner overnam. De orkestratie is typisch Wagneriaans, net als de overheersende mystieke sfeer, de dissonante contrapuntische klankweefsels en de langademige melodielijnen. Als een ware Wagneriaan schreef Pfitzner ook zijn eigen libretto nadat hij jaren had besteed aan onderzoek naar de geschiedenis van het Concilie van Trente. Muzikale motieven uit de Missa Papae Marcelli zijn in de opera opgenomen. Ze vormen in wezen een esthetisch manifest van de aartsconservatieve componist als verdediger van het geloof tegen Filistijnen en modernisten. 

 

De opnamen

 

Met slechts zes volledige opnamen en een drietal cd’s met voorspelen behoort dit verhaal eigenlijk niet eens tot de groep mini discografieën. Waarbij komt dat de uitvoeringen niet erg voor elkaar onderdoen. De uitgaven uit de eerste helft van de jaren vijftig vorige eeuw hebben haast alleen nog historische waarde, maar voldoen naar de klank gerekend langzamerhand toch minder goed.   Met tien jaar verschil beschikten beide Münchense opvoeringen over een vrijwel ideale bezetting. De ‘live’ opname van Orfeo heeft mogelijk iets meer van een grootse gebeurtenis. Keilberth dirigeert het werk met overtuiging, maar in verhouding tot Kubelik wat gezapig. Richard Holm is een goede, maar niet geweldige Palestrina, Hans Hotter klinkt nog fraai, maar wat ouwelijk, bezadigd in plaats van fel geëngageerd als Borromeo, en Max Proebstl is als paus (Christoph Madruscht) gedegen, maar niet erg markant. De opname verraadt wat veel niet optimale zaalakoestiek en klinkt hoorbaar wat oud.

Kubeliks gedreven monumentale uitvoering beschikt over een droombezetting, inclusief Fischer-Dieskau als Borromeo, de tweede hoofdrol van de man die met dreigende overtuigingskracht de paus overhaalt om te besluiten aan de hand van Palestrina’s werk, plus de voortreffelijke Ridderbusch als Paus Pius IV en Nicolai Gedda als Palestrina in de hoofdrol vol ideologische hartstocht en berusting, al mist hij enigszins de verhevenheid van voorgangers als Karl Erb en Julius Patzak. Het bijzondere is dat Kubelik en de zijnen ook een sfeer van broosheid weten te scheppen in deze half autobiografische rollen die lyrische weidsheid meekrijgen. Zoals vaak bij Kubelik zijn de tempi aan de vlotte kant, wat hier geen nadeel is. De opname doet op sonore wijze recht aan Pfitzners orkestratie.

En dan is er ineens die nieuwkomer op Oehms: een geslaagde zaalopname met de heel goed voldoende Engelse tenor Bronder in de titelrol. Het is weer zo’n typisch heel geslaagd teamwork van een goed voorbereid ensemble, waarin we Frank van Aken als Novagerio aantreffen. Alle waardering!

 

De opname van de voorspelen door Thielemann is een blijk van grote liefde: het betreft zijn allereerste project. Hij bewondert de muziek en communiceert dat fraai. Vanaf de beginmaten van het van vervoering vervulde eerste etherische voorspel wordt duidelijk dat hier overtuigend mooi wordt gemusiceerd.

Voor degenen die opzien tegen de lange zit van de hele opera is dit een fraaie introductie tot het werk.

De oudere opname van Sawallisch maakt een zakelijker indruk en klinkt minder volbloedig.

 

Conclusie

 

Een keuze lijkt niet zo moeilijk: de beste aanbeveling zijn de Oehms ‘live’ registratie en de DG studio opname en wat de voorspelen betreft gooit Thielemann de hoogste ogen.

 

Discografie

 

1951. Julius Patzak, Hans Hotter, Ferdinand Frantz e.a. met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Robert Heger. Myto 3MCD 974.170 (3 cd’s).

 

1953/5. Fritz Wunderlich, Otto Wiener, Gottlob Frick, Walter Berry, Gerhard Stolze met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Robert Heger. Econa MYTO NCD 922.59 (3 cd’s).

 

1955. Max Lorenz, Walter Berry, Paul Schöffler, Elisabeth Söderström, Jean Madeira met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Rudolf Kempe. Walhall WLCD 0241 (3 cd’s).

 

1963 Richard Holm, Karl Ridderbusch, Heinz Imdahl, Fritz Uhl, Hans Hotter e.a. met het Ensemble van de Beierse Opera, München o.l.v. Joseph Keilberth. Orfeo C 515993 (3 cd’s).

 

1973 Nicolai Gedda, Dietrich Fischer-Dieskau, Bernd Weikl, Karl Ridderbusch, Herbert Steinbach  e.a. met het Tölzer jongenskoor en koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. DG  427.417-2, Brillant Classics 9093  (3 cd’s).

 

2010. Peter Bronder, Wolfgang Koch, Johannes Martin Kränzle, Britta Stallmeister, Claudia Mahnke, Frank van Aken, Alfred Reiter e.a. met het Ensemble van de Opera Frankfurt o.l.v. Kirill Petrenko. Oehms OC 930 (3 cd’s).

 

Voorspelen

 

1954. Voorspelen tot de 1e , 2e en 3e akte. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. As Disc 370.

 

1984. Voorspelen tot de 1e , 2e en 3e akte. RIAS symfonie orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Orfeo C168881.

 

1995. Voorspelen tot de 1e , 2e en 3e akte. Orkest van de Duitse Opera, Berlijn o.l.v. Christian Thielemann. DG 449.571-2.

 

Video

 

2009. Christopher Ventris, Peter Rose, Michael Volle, John Daszak met het koor van de Beierse Staatsopera en het Beiers Staatsorkest o.l.v. Simone Young. Euro Arts 2072528 (2 dvd’s).