Verg. Discografieën

PROKOFIEV: VIOOLSONATES NR. 1 EN 2, FLUITSONATE

PROKOFIEV: VIOOLSONATES, FLUITSONATE

Prokofiev bedacht de viool in de sector kamermuziek met 2 sonates op.80 en op. 94a, de 5 Mélodies op. 35 (een bewerking van een vijftal liederen) en een sonate voor 2 violen op. 56.

Achtergronden

In de muziek was de piano Prokofievs eerste liefde en opgave. Zijn werken voor andere combinaties kwamen pas wat later aan bod. Zo werd al in 1938 aan de Eerste vioolsonate begonnen, maar kwam dit werk pas acht jaar later af; het is een vrij somber en grauw stuk. De Tweede vioolsonate ontstond tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1943 maar maakt een veel positiever indruk en verraadt niets van de spanningen en druk waaraan de componist blootstond.
In zijn in 1941 en 1946 bij brokken gepubliceerde autobiografie formuleerde de componist de vijf ‘basispunten’ van zijn werk: 1 het ‘klassieke’, 2 het ‘modernistische’, 3 het ‘motorische’, 4 het ‘lyrische’ en 5 het ‘scherzoachtige’. Maar reeds in 1918 had hij in de Muzikale Waarnemer zijn hoofdprincipes bij het componeren gedefinieerd: “Helderheid en bondigheid bij het uitdrukken van mijn ideeën, vermijden van al het overbodige”. Hieraan wordt men telkens herinnerd bij het beluisteren van de Fluitsonate en de Vioolsonates.
Met de nadruk die de Sovjet autoriteiten legden op de noodzaak van het socialistisch realisme in de kunst kon Prokofiev zich wat vrijer, zonder politieke reflexen uiten in abstracte instrumentale muziek dan in patriottische liederen en filmmuziek. Met Emil Gilels, Sviatoslav Richter, David Oistrakh en Leonid Kogan waren er afnemers van grote klasse genoeg.
Aan de Eerste sonate (voor Oistrakh) werd al in 1938 begonnen, maar het werk was pas in 1946 af. De Tweede sonate ontstond als Fluitsonate en onderging pas later een metamorfose met de nodige wijzigingen en aanpassingen tot vioolsonate op nadrukkelijk verzoek van David Oistrakh.
Beide sonates volgen het geijkte schema van de vierdeligheid, beide behoren ze ook tot Prokofievs beste werken. Maar daar eindigen meteen de overeenkomsten. Want de Eerste sonate  heeft een meer declamatorisch karakter, is lichtelijk getourmenteerd en voornamelijk introspectief, terwijl de Tweede eerder intiem, troostend en van problemen getuigend is. Dat verschil in karakter moeten de uitvoerenden duidelijk naar voren brengen.
Al zullen de fluitisten het er niet mee eens zijn: het werk komt er beter af in handen van een bekwame violist die het van een innerlijk leven kan voorzienop een manier waartoe de kleurlozer fluit niet in staat is.
De Fluitsonate werd toen de Duitse troepen oostwaarts oprukten en Russische kunstenaars nog verder oostwaarts werden ondergebracht in 1942 in Alma Ata begonnen en tijdens een zomervakantie in Perm in de Oeral in 1943 voltooid; Het werk dat 7 december 1943 in Moskou zijn première beleefde, ademt derhalve ook een wat zorgeloze sfeer.

De opnamen

Vioolsonates
Opnieuw is deze discografie in eerste instantie beperkt tot de logische gezamenlijke opname van beide vioolsonates, liefst met daarbij ook meteen de 5 Melodieën. Niet alleen is in dit geval weer de vraag of de lijst volledig is, triester is dat zovele uitgaven niet ter beschikking stonden. Kan zijn dat daar bijzonder positieve ontdekkingen bij zijn, maar wie dat nauwkeurig wil uitzoeken, moet zelf maar nader onderzoek doen. 

Iedere inventarisatie hoort vanzelfsprekend te beginnen met David Oistrakh, degene die een aanleiding was tot de Tweede sonate. Wie hem in oudere opnamen van eind jaren veertig, begin jaren vijftig met diverse begeleiders wil horen, is aangewezen op het goedkope Brilliant verzamelalbum met tien cd’s. Een veel betere herinnering aan de grote Oistrakh is de ‘live’ opname die de Oostenrijkse omroep tijdens het Salzburg festival 1972 maakte. Een passender begeleider als Sviatoslav Richter was toen nauwelijks te vinden. De Orfeo opname klinkt – de omstandigheden in aanmerking genomen – heel goed. Een dierbare herinnering dus. Van de Tweede sonate bestaat een opname met Vladimir Yampolsky op Testament, vermoedelijk ooit in Londen gemaakt.

Om tot een haast dwingend doordachte vertolking met veel zin voor het detail te komen, heeft Frank-Peter Zimmermann aanzienlijke steun aan zijn gelijkgezinde en heel competente partner Alexander Lonquich.
Omdat ze meteen doordringen tot de kern van de muziek zijn de uitvoeringen van Shlomo Mintz en Yefim Bronfman zo mooi. Vooral hun Eerste sonate klinkt imposant. In de Tweede toont het koppel een breed gamma aan kleuren en accenten en beide kunstenaars zijn vereend in hun genuanceerde reactie op Prokofievs lyriek en motorische impulsen. Een hoogtepunt is het coda uit het eerste deel van de Eerste sonate waar een sfeer van bijna hypnotiserende verlamming optreedt. Jammer dat een slordige bandlas die sfeer verbreekt (de viooltoon verandert plotseling middenin een maat).
Eigenlijk alle opnamen  die Gidon Kremer met de uitdagende, impulsieve Martha Argerich maakte, zijn iets bijzonders. Hun verklanking van de Prokofievsonates vormt geen uitzondering op deze regel. Beide kunstenaars werken op de toppen van hun kunnen en inspiratie. Het resultaat klinkt zonder enige restrictie meesterlijk.
Vadim Repin en Boris Berezowsky tonen precies de stijl die deze werken nodig hebben: er is in het algemeen veel vaart, maar ook een kenmerkend soort hardheid waar dat gewenst is, maar de lyriek komt waar nodig niets tekort. Het engagement van deze musici is bovendien hoorbaar heel groot. Eigenlijk meteen vanaf de beginmaten van de Eerste sonate zetten beide musici de juiste toon: helder, expressief en in de passende sombere stemming. Repin fraseert heel gevoelig en zijn attaque is in de fellere en snellere gedeelten heel pittig. Het melancholieke andante vormt een hoogtepunt en de bijdrage van Berezovsky is van niet te onderschatten waarde.
In het begin van de Tweede sonate dat soms nogal nuchter zakelijk klinkt, wordt diepere betekenis gevonden. Het scherzo klinkt vlammend, het allegretto lichtvoetig. Hierna had de finale misschien wat zwieriger gekund, maar wie daarop bij zoveel geweldigs let, zoekt spijkers op laag water.
Op achtjarige leeftijd debuteerde de Rus Jevgeni Bushkov en wat later in zijn leven behoorde tot de prijswinnaars van diverse concoursen: Wieniawski, Koningin Elisabeth, Tchaikovsky. Op 31-jarige leeftijd maakte hij de Prokofiev opname en daarna is weinig meer van hem vernomen. Hier speelt hij vol zelfvertrouwen en met een mooie opvatting. Helaas heeft hij het minder goed getroffen met zijn begeleider Stephen Prutsman, de oprichter van het El Paso festival. De Eerste sonate krijgt heel mooi gestalte met een heldere articulatie en kristal heldere akkoorden, maar in de Tweede sonate lijkt het tweetal minder geïnspireerd en vooral Prutsman stelt hier wat teleur.
Komen we in Finland met de in 1974 geboren Jaakko Kuusisto. Hij gaat heel jeugdig fel aan de slag en neemt in met zijn gretigheid. In de Eerste sonate is zijn partner Ilkka Paanaanen heel wat assertiever en stimulerender dan  Raija Kerppo in de Tweede. Dat verschil is beslissend voor het eindoordeel. Waarbij komt dat de opname met zijn naar scherpte neigende kale klank niet erg flatteus is voor de violist. De Warner heruitgave klinkt ietsje beter.
Uit onverwachte Franse hoek komen de lenige interpretaties van Pierre Amoyal en Frédéric Chiu die samen niet alleen de kern van deze sonates goed weten te treffen, maar deze ook omhullen met de nodige expressieve kleuring en die het met de opname aanzienlijk beter troffen dan de Finnen.
De jongere James Ehnes bevond zich hoorbaar nog niet in optimale vorm toen hij deze opname maakte. Zijn latere uitgaven zijn veel spannender. Erg inspirerend en stimulerend was zijn begeleidster Wendy Chen ook niet.
Een aangenamer verrassing is hetgeen Gil Shaham en zijn zuster Orli ten beste geven. Het gaat hier om een volmaakt op elkaar afgestemd team. De onderlinge afstemming qua toon, intensiteit, articulatie en dynamiek sluit als een bus. De grenzen van een vurige felheid enerzijds en een lyrische fijnzinnigheid worden afgetast. Alle aandacht kan zo aan de expressie worden gegeven. Kortom: het gaat hier om heel briljante, mooi genuanceerde vertolkingen. De opname is aan de droge, maar wel heldere kant.
En tot voorlopig slot is daar de jonge, opvallende, maar nog vrij onbekende Vadim Tchijik, spelend op een mooi nieuwe Gilles viool. Hij heeft met de Fransman David Bismuth een vrijwel volmaakt team gevormd: volmaakt in samenspel, opvatting en stijl. Ze gunnen elkaar kleine vrijheden in timing en passen hun toonvorming prachtig op elkaar aan.
Voeg daarbij een fraai heldere, warm klinkende opname met veel detail en zonder een al te directe of juist galmrijke klank en succes is verzekerd. Ook Isabelle van Keulen en Ronald Brautigam dringen met hun doorleefde interpretatie tot de voorhoede der besten door.

Dat Viktoria Mullova en Piotr Anderszewski c.q. Bruno Canino echter nog een graad overtuigender en veelzijdiger optreden, zal nauwelijks verrassen. Ongeveer op gelijk hoog niveau bewegen zich Joshua Bell en Olli Mustonen. Ook dat is volgens de verwachting. Dat echter ook onbekenden voor heel aangename verrassingen kunnen zorgen, tonen Mikhail Tsinman en Nika Lundstrem mooi aan. Maar dan komen daar medio 2014 ineens Alina Ibragimova en Steven Osborne bij met een superlatieve weergave. Tot in het laatste détail dwingend op een zo overtuigende wijze dat men beseft: zo hoort het en niet anders. 

Voor de sonate nr. 1 blijven David Oistrakh en Sviatoslav Richter maatgevend, net als Oistrakh en Vladimir Yampolsky in de tweede Maar probeer in laatsgenoemd werk ook eens de verrassing Kai Gleusteen en Catherine Ordronneau. Wat de puike Nederlandse inbreng hier betreft: daarvoor zorgen Janine Jansen en Itamar Golan: royaal wereldklasse.

Fluitsonate

De opnamen van de hier onbekende Laura Gilbert en de oude meesters Peter Lukas Graf, Pierre Pierlot en sommige latere interpreten waren niet ter beschikking, maar of ze erg worden gemist is maar de vraag.
Voor de eerste waardevolle lezingen zorgden de ver boven de materie staande James Galway en Martha Argerich. Met een demonstratie van vooral grote virtuositeit, spontaan gevoel en zin voor detail krijgt het werk gestalte. Misschien gaat het allemaal wel net iets te gemakkelijk.
Een heel aangename verrassing bezorgt Marina Piccinini met een wat koel klinkende maar heel lyrisch gefraseerde uitvoering waarin toch wat verscholen romantiek en sensualiteit doorklinken. Ze heeft ook goed vat op de schimmiger en geestiger aspecten van het stuk. In Andrea Haefliger vond ze een ideale, hoogst sympathieke en steunende begeleider.
Heel boeiend is een directe confrontatie tussen Emanuel Pahud en Sharon Bezaly. Te beweren dat het hier om een typisch manlijke en een zuiver vrouwelijke visie gaat zou beiden onrecht doen. Qua klank is er een temperatuurverschil tussen de gebruikte fluiten. Het instrument van Pahud is niet nader gespecificeerd, maar Bezaly speelt op een 24 karaats gouden Muramatsu. Die klinkt verleidelijker zeker in het langzame deel, wat warmer dan het instrument van Pahud. Bezaly behandelt de sonate verder vrij luchtig en vlot wat het scherzo tot een hoogtepunt maakt. Ronald Brautigam is de onopdringerige, maar mooi ondersteunende pianopartner.
Over het geheel is de aanpak van Pahud wat robuuster met meer zin voor drama, maar ook koeler. Bovendien is Stephen Kovacevich duidelijk wat assertiever dan Ronald Brautigam

Voor de klarinetvorm tot slot gaat een duidelijke voorkeur uit naar Fabio di Càsola en Alena Cherny.

Conclusie

Aangaande de beide Vioolsonates liggen vooral Ibragimova op de voet gevolgd door Repin, Shaham, Mullova, Bell en nieuwkomer Tchijik met hun partners nog steeds – zij het slechts met een paar strijkstoklengtes – voor op Kremer, Tsinman en Kuusisto.
Bij de Fluitsonate is echt sprake van een ex aequo tussen Bezaly en Pahud met Picinnini als ‘runner up’. Persoonlijk prefereer ik de grotere warmte van Bezaly.

Discografie

1953. Isaac Stern en Alexander Zakin. Sony 67196 (12 cd’s).

1953/66. David Oistrakh en Lev Oborin. Chant du monde LDC 278910.

1961.  Vladimir Malinin en  Leonid Bobylev. Melodyia MFCD  905.

1962. David Oistrakh en Lev Oborin. Brilliant Classics  8402 (10 cd’s). 

1949. Joseph Szigety en Joseph Levine. Biddulph BID 80204.

1963. Leonid Kogan en Andreï Mytnik. Arlecchino ARL 9.

1968. Wanda Wilkomirska en Ann Schein. Connoisseur CD 4079.

1974. Itzhak Perlman en Vladimir Ahkenazy. Teldec 09026-61454-2.

1975. Berl Senofsky en Gary Graffman. Bridge 9118.

1984. Lydia Mordkovitch en Gerhard Oppitz. Chandos CHAN 8398.

1984. Gaëtane Prouvost en Abdel Rahman El Bacha. Forlane UCD 16509.

1987. Frank Peter Zimmermann en Alexander Lonquich. EMI 749.787-2, 566.605-2.

1987. Shlomo Mintz en Yefim Bronfman. DG 423.575-2.

1987. Pinchas Zukerman en Marc Neikrug. Phillips 420.944-2.

1989. Nell en Ivar Gotkovsky. Pyramid 13496.

1990. Dimitri Sitkovetzky en Pavel Gililov. Virgin 561.887-2 (2 cd’s).

1991. Gidon Kremer en Martha Argerich. DG 431.803-2, 477.7434.

1991. Andrew Hardy en Lode Devos. Olympia OCD 355.

1991. Mark Lubotsky en Boris Berman. Ottavo OTRC 79136.

1993. Joshua Bell en Olli Mustonen. Decca 475.671-2.

1993. Haïk Davtian en Arthur Ahraronian. Empreinte ED 13026.

1993. Rimma Sushanskaya en Luba Sidner. Chatsworth FCM 0001.

1994. Nikolai Madojan en Elisabeth Westenholz. Kontrapunkt 32185.

1994. Viktoria Mullova en resp. Piotr Anderszewki en Bruno Canino. Philips 475.7460 (2 cd’s).

1995. Vadim Repin en Boris Berezovsky. Erato 0630-10698-2.

1995. Rudolf Koelman en Antoine Oomen. Ars FCD 368.327.

1997. Evgeny Bushkov en Stephen Prutsman. Harmonia Mundi HMN 91.1656, LyrinxLYR 246.

1998 Jaako Kuusisto en Ilkka Paanaanen. Finlandia 3984-23399-2, Warner 2564-60623-2.

1998 Pierre Amoyal en Frédéric Chiu. Harmonia Mundi HMU 90.7237.

1999 James Ehnes en Wendy Chen. Analecta FL 23145.


2001. Andrei Bielov en Igor Tchetuev. Naxos 8.555904.

2002. Latica Honda-Rosenberg en  Eldar Nebolsin en. Oehms OC 315.

2005. Tatiana Samouil en Plamena Mangova. Cypres CYP 1646 (2 cd’s).

2007. Erik Schumann en Henri Sigfridsson. AVI 855.312-2.

2009. Gil Shaham en Orli Shaham. Canary Classics CC 02, Artemis Vanguard CD 1555 (2 cd’s).

2009. Pavel Berman en Vardan Mamikonian. Dynamic CDS 654.

2011. Mikhail en Igor Tsinman. Caro Mitis CM 0042010. 

2012. Vadim Gluzman en Angela Yoffe. BIS CD 2032. 

2013. Alina Ibragimova en Steven Osborne. Hyperion CDA 67514.

Vioolsonate nr. 1

1949. Yehudi en Hephzibah Menuhin. EMI 565.962-2. 

1972. David Oistrakh
en Sviatoslav Richter. Orfeo C 489.981.

1977. Gidon Kremer en Oleg Maisenberg. Hänssler 93.702.

1982. Catherine Courtois en Catherine Collard. EMI 555.117-2.

1984. Gaëtane Prouvost en Abdel Rahman El Bacha. Forlane UCD 16596.

1993, Philippe Hirschhorn en Elisabeth Leonskaja. Pavane ADW 7461.

1994. Viktoria Mullova en Piotr Anderszewski. Philips 446.091-2.

1995. Shirly Laub en Thomas Dieltjens. Explicit E! 8002.

1998. Valérie Bernard en Isabelle Fournier. Gallo 986.

2002. Kai Gleusteen en Catherine Ordronneau. Avie AV 0023.

2002. Jean-Jacques Kantorow en Haruko Ueda. Integral INT 221.147.

2008. Michael Dinnebier en Angela-Charlott Bieber. Genuin GEN 89154.

2008. Sergey Dogadin en Alexander Maslov. Solo Musica SM 131.

2009. Deborah Marchetti en Vovka Ashkenazy. Sony 88697-53081-2.

2011. Kolja Blacher en Vassily Lobanov. Phil.Harmonie PHIL 06019.

2012. Janine Jansen en Boris Brovtsyn. Decca 480.6687, 478.3546.

Vioolsonate nr. 2.

1954. David Oistrakh en Vladimir Yampolsky. Testament SBT 1113.

2004. Jack Liebeck en Katya Apekisheva. Quartz QTZ 2002.

Fluitsonate

1955. Jean-Pierre Rampal en Alfred Holecek. Supraphon SU 3711-2

1956. Jean-Pierre Rampal en Robert Veyron-Lacroix. Erato 2292-45839-2.

1975. James Galway en Martha Argerich. RCA 09026-61615-2.

1989. Keith Bryan en Karen Keys. Premier PRCD 1053.

1989. Jennifer Stinton en Scott Mitchell. Collins 911.077-2.

1990. Judith Hall en Julian Jacobson. Innovative MCD 26.

1991 Laura Gilbert en Emma Tahmizian. Koch 37105-2.

1992 Pierre Pierlot en Angeline Pondepeyre. Maguelone MAG 350.501.

1992. Dagmar Becker en Werner Genuit. Amati SRR 9204/1.

1992. Raffaele Trevisani en Paola Girardi. Datum 80011.

1992 Peter-Lukas Graf en Bernd Glemser. Claves 50.9307.

1993. Paul Edmund-Davies en John Alley. EMI 555.085-2.

1993. Manuela Wiesler en Roland Pöntinen. BIS CD 419.   

1995. Carlo Jans en Daniel Blumenthal. Pavane ADW 7358.

1996. Toon Fret en Thomas Dieltjes. Explicit E! 8002.

1999 Emanuel Pahud en Stephen Kovacevich. EMI 556.982-2.

1999. Juliette Hurel en Hélène Couvert. Lyrinx LYR 197.

2000. András Adorján en Christian Ivaldi. Skarbo DSK 4006.

2001. Mathieu Dufour en Aleksandar Madzar. Harmonia Mundi HMN 91.1770.

2005 Sharon Bezaly en Ronald Brautigam. BIS SACD 1429.

2005. Alexandra Grot en Peter Laul. Harmonia Mundi HMN 91.1918.

2005 Marina Piccinini en Andreas Haefliger. Avie AV 2087.

2006. Krzystof Kaczka en Sofia Bugayan. Acte Préalable AP 0185.

2007. Hans-Udo Heinzmann en Elisaveta Blumina. Genuin GEN 10173.

2008. Eleonore Pameijer en Marianne Boer. Future Classics FC 085.

2008.Abbie de Quant en Elizabeth van Malde. Fineline Classical FL 72413.

2011. Junko Ukigaya en Valentina Igoshina. Antes BM 319278.

Video

1975.
James Galway en Martha Argerich. Warner 511442-8695-2 (dvd).

Bewerking voor klarinet

1986. Eduard Brunner en Vassily Lobanov. Tudor 727.

1990. Larry Combs en Deborah Sobol. Summit 125.

2007. Fabio di Càsola en Alena Cherny. Sony 88697-32433-2.

2013. Julian Bliss en Bradley Moore. Signum SIGCD. 384.