Verg. Discografieën

RACHMANINOV: PIANOCONCERT NR. 4

RACHMANINOV: PIANOCONCERT NR. 4

 

De aanleiding om een vierde pianoconcert te componeren was vermoedelijk dat zijn dochter Irina die in Parijs net weduwe was geworden, ondersteuning nodig had. Het bewuste, in dank aan zijn vrienden collega Nikolai Medtner opgedragen, ontstond in de winter van 1926/7 als eerste grote compositie, twaalf jaar na Pianosonate nr. 2 en De klokken.

 

Achtergronden

 

Erg lang was Pianoconcert nr. 4 het lelijke eendje onder zijn pianoconcerten. Het is wel duidelijk waarom het werk zo verschilt van de drie voorafgaande concerten. Die werden alle drie vóór W.O. I, die catastrofale periode die veel van de Europese eigenwaarden vernietigde, gecomponeerd.

Daarna bekeek men overdadige lyrische romantiek als uit de mode, maar tevens als opzichtig en weinig attractief. Een hele generatie componisten werd daardoor beïnvloed. Velen hielden zich na 1918 helemaal stil, terwijl anderen een nieuw, objectiever en minder expressief idioom hanteerden.

Na zijn vertrek uit Rusland in 1917 en zijn vestiging in de Verenigde Staten het jaar daarna, besefte Rachmaninov maar al te goed dat zijn kenmerkende emotionele grootspraak uit de mode was. Niet alleen noteerde hij: “Ik voel me als een geest die rondwaart in een wereld die mij is vreemd geworden”, maar ook: “Ik raak de oude manier van schrijven niet kwijt en kan maar geen nieuwe vinden.”

Het is daarom niet zo verrassend dat Rachmaninovs vierde pianoconcert vol raadsels en onzekerheden lijkt te zijn. Toen de componist in 1926 de eerste drukuitgave van het werk zag, vreesde hij dat het te lang was uitgevallen. Een vreemde reactie want het werk was aanmerkelijk korter dan het derde concert. Dat het niet boeiender was, bleek uit de vernietigende recensies: het stuk zou te langdradig zijn. Daarom schrapte de componist in 1928 liefst 114 maten. Toen de critici nog niet tevreden waren, werden in 1941 nog eens 78, waarvan veertig maten in de finale, weggestreept zodat het totaal uitkomt op 192. Het is meestal deze laatste versie die wordt uitgevoerd. 

Een vergelijking leert dat terwijl versie 1941 zo’n 24’54” duurt (Andsnes), daar inderdaad zo’n zes minuten bijkomen in versie 1926: Grindin (31’07”, Sudbin 30’53”).

En ook die ontliep niet geheel de kritiek want na een spannend en originele beginfase eindigt het eerste deel abrupt. De gelijkenis van het thema uit het tweede deel met het liedje ‘Tra lala boem di-jee’ (Three blind mice) was een bron van vermaak voor het Amerikaanse publiek uit die tijd.

 

De opnamen

 

In de verkeerde handen kan dit concert al gauw gekunsteld of wezenloos klinken, maar in de juiste handen blijkt het toch een meesterwerk te zijn.

Als belangrijk uitgangspunt is de opname van Serge Rachmaninov zelf natuurlijk onmisbaar en groots. Kies bij voorkeur de door Naxos netjes gerestaureerde opname uit 1941. Als ooit een opname het predicaat Great recording of the century waarmaakte, is dat wel die van Arturo Benedetti Michelangeli die het werk in zijn toptijd opnam. Vanaf de verschijning in 1957 heeft deze uitgave van een volmaakte realisatie gefascineerd en nog steeds is die glans niet verbleekt door een combinatie van aristocratische lyriek en ontvlambare virtuoze grandeur. Daarbij is de EMI opname met Ettore Gracis bedoeld, de andere blijft hiermee vergeleken wat achter. De digitale remastering van de analoge mono-opname is goed geslaagd en mag nauwelijks een beperking heten bij zo’n in het hart rakende weergave.

Hierna kunnen we vrij kort zijn over de vele volgende opnamen waarvan er – zonder andere interpreten tekort te doen – een paar bijzondere uitlichten. Earl Wild leverde als typische pianoleeuw een overdonderende realisatie vol panache zonder de lyriek tekort te doen. Hoog aangeschreven was lange tijd ook Zoltán Kocsis, maar zijn Philipsopnamen zullen langzamerhand moeilijk verkrijgbaar zijn. Bernd Glemser imponeert nog wel met een gedurfd stormachtige voorstelling van zaken

Vladimir Ashkenazy nam het concert een paar keer succesvol op. Het is moeilijk kiezen tussen de Londense en de Amsterdamse uitgave, maar uiteindelijk ligt de Londense met een neuslengte voor. Nog imposanter is echter Leif Ove Andsnes met een resultaat dat krachtige impulsen paart aan poëtische inzichten. Lof ook voor de sympathieke begeleiding van Pappano. 

In hoeverre enig chauvinisme in het spel is, valt niet te zeggen, maar in de Engelse pers is Stephen Hough als een  winnaar gevierd. Vergeleken met hem valt bijvoorbeeld Jean-Philippe Collard weg.

 

Van de beginversie 1926 staan blijkbaar nog slechts twee opnamen van vrij recente datum ter beschikking. Ze vertonen wel wat onderlinge verschillen. Yevgeny Sudbin is poëtischer, Alexander Grindin assertiever. Misschien is doorslaggevend dat laatstgenoemde de betere begeleiding krijgt door Ashkenazy als ervaringsdeskundige aan het roer. Maar het extra aardige bij Sudbin is, dat hij Rachmaninov 4 paart aan Medtner 2 op. 50, het werk van een goede vriend en zijn eigen transcriptie van het lied ‘Wesennije wodi’ (Lentevloeden) op. 14/11 toevoegt war de balans tussen beide opnamen herstelt.

Conclusie

 

Eigenlijk staat Michelangeli nog steeds aan het hoofd van de colonne. Verder komen vooral nog Rachmaninov zelf, Andsnes, Wild en Ashkenazy in aanmerking. Maar men moet beslist ook aandacht besteden aan de echte originelen van Grindin en Sudbin.

 

Discografie

 

Versie 1941

 

1941. Sergei Rachmaninov met het Philadelphia orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Naxos 8.110602.

 

1942. Sergei Rachmaninov met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. RCA 09026-61265-2 (10 cd’s), Living Era AJD 2014, Dutton CDVS 1918.

 

1956. Arturo Benedetti Michelangeli met het Omroeporkest Rome o.l.v. Franco Caracciolo. Tahra TAH 631, Altara ALT 1023.

 

1957. Arturo Benedetti Michelangeli met het Philharmonia orkest o.l.v. Ettore Gracis. EMI 749.326-2, 567.238-2.

 

1961. Philippe Entremont met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony SBK 46541.

 

1965. Earl Wild met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Chandos CHANX 10078 (2 cd’s), Chesky CD 41.

 

1971. Augustin Anievas met het Philharmonia orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. EMI 568.619-2 (2 cd’s).

 

1972. Rafael Orozco met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Edo de Waart. Philips 438.326-2 (2 cd’s).

 

1976. Tamás Vásáry met het Londens symfonie orkest o.l.v. Yuri Ahronovitch. DG 419.061-2.

 

1977. Jean-Philippe Collard met het Capitole orkest Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 767.419-2 (2 cd’s).

 

1980. Vladimir Ashkenazy met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. Decca 425.004-2, 473.251-2 (3 cd’s), 425.576-2, 425.751-2 (2 cd’s).

 

1981. Ivan Drenikov met het Bulgaars omroeporkest o.l.v. Jean-Pierre Wallez. Laser 24415.

 

1982. Peter Rösel met het Berlijns symfonie orkest o.l.v. Kurt Sanderling. Berlin Classics BC 9302-2.

 

1983. Zoltán Kocsis met het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Edo de Waart. Philips 411.475-2, 456.874-2 (2 cd’s).

 

1984. Vladimir Ashkenazy met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Decca 414.475-2, 421.590-2 (2 cd’s).

 

1984. Victor Eresko met het USSR Staats academie symfonie orkest o.l.v. Gennadi Provatorov. Melodiya/Eurodisc 352.858 (2 cd’s), Melodiya MEL CD 10.02128 (3 cd’s).

 

1990. Howard Shelley met het Schots nationaal orkest o.l.v. Bryden Thomson. Chandos CHAN 8882/3 (2 cd’s).

 

1991. Kai Adomeit met de Bohuslav Martinu filharmonie o.l.v. Peter Lücker. Bayer BR 100194.

 

1991. William Black met het IJslands symfonie orkest o.l.v. Igor Buketoff. Chandos CHAN 8987.

 

1992. Arthur Ozolins met het Toronto symfonie orkest o.l.v. Mario Bernardi. CBC SMC 5129.

 

1993. Mikhail Rudy met het St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. EMI 555.188-2.

 

1995. Nikolai Lugansky met het Russisch Staats symfonie orkest o.l.v. Ivan Shpiller. Vanguard 99091.

 

1995. Bernd Glemser met het Pools Nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Wit. Naxos 8.550809, 8.551057/8 (2 cd’s).

 

1995. John Lill met het BBC Wales orkest o.l.v. Tadaaki Otaka. Nimbus NI 5478.

 

1996. Alexeï Lubimov met het Toronto symfonie orkest o.l.v. Jukka-Pekka Saraste. Finlandia 0630-17277-2.

 

1996. Paul Stewart met het Moskou;s Omroeporkest o.l.v. Igor Golovschin. Pale  CD 0506.

 

1997. Jean-Yves Thibaudet met het Cleveland orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 458.930-2.

 

1998. Idil Biret met het Pools Nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Wit. Naxos 8.554477.

 

1998. Piotr Dimitriev met het Russisch filharmonisch orkest o.l.v. Samuel Friedmann. Arte Nova 74321-721080-2, 74321-79760-2.

 

2001. Noriko Ogawa met het Malmö symfonie orkest o.l.v. Owain Arwel Hughes. BIS CD 975.

 

2001. Oleg Marshev met het Aarhus symfonie orkest o.l.v. James Loughran. Danacord DACOCD 582/3 (2 cd’s).

 

2004. Stephen Hough met het Dallas symfonie orkest o.l.v. Andrew Litton. Hyperion CDA 67501/2 (2 cd’s).

 

2005. Nikolai Luganski met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Sakari Oramo. Warner 2564-61946-2.

 

2005. Boris Berezovsky met het Oeral filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Liss. Mirare MIR 019.

 

2010. Leif Ove Andsnes met het Londens symfonie orkest o.l.v. Antonio Pappano. EMI 640.516-2, 318.385-2 (2 cd’s).

 

2010. Valentina Lisitsa met het Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Francis. Decca 478.4890 (2 cd’s).

 

2011. Alain Lefèvre met het Montréal symfonie orkest o.l.v. Kent Nagano. Analekta AN 29288.

 

Versie 1926

 

2001. Alexander Grindin met het Helsinki filharmonisch orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Ondine ODE 977-2.

 

2008. Yevgeny Sudbin met het North Carolina symfonie orkest o.l.v. Grant Llewellyn. BIS SACD 1728.