Verg. Discografieën

RACHMANINOV: SYMFONIE NR. 2 (geactualiseerd)

RACHMANINOV: SYMFONIE NR. 2

 

De première van Rachmaninovs eerste symfonie was een spectaculair fiasco geworden omdat dirigent Glazoenov straalbezopen op het podium verscheen waardoor het een vernederende ervaring werd voor de jonge componist. In de nasleep van dat debacle noemde hij die symfonie ‘zwak, kinderachtig, gespannen en bombastisch’. Hij trok met werk terug en hoorde het zelf daarna nooit meer.

De tweede symfonie is daarentegen een werk met een enorme kracht en van een grote rijpheid. Het ontstond twaalf jaar later. Kan zijn dat het te lang is uitgevallen, maar het getuigt van meer discipline dan de voorgaande symfonie en de rijkdom van de thema’s maakt dit werk tot de beste van Rachmaninovs drie symfonieën. Met name het adagio is een van de mooiste delen uit de hele Russische symfonische literatuur. Het is een lied voor orkest, al balanceert de muziek soms wel op de grens van het sentimentele. Maar de welige harmonieën en de kleurige orkestratie zijn zo treffend dat andere overdrijvingen best kunnen worden vergeven. 8 februari 1908 dirigeerde de componist zelf de wereldpremière.

 

Achtergronden

 

In het bewustzijn van de muziekminnende gemeenschap gaat Serge Rachmaninov door als een componist die bij voorkeur voor zijn eigen instrument, de piano, schreef. Voor zijn maar al te vaak erg sceptisch bekeken en daardoor ook minder vaak uitgevoerde symfonieën hebben minder interpreten zich met succes ingezet. Gelukkig is daarin de laatste decennia een wending ten goede opgetreden. Het ontbreekt daarom zeker niet aan goede opnamen van met name de relatief populaire Tweede symfonie. De beste dirigenten en orkesten die zich voor dit werk inzetten, bekrachtigen hun pleidooien met nadruk.

Sommige componisten, maar meer nog sommige interpreten zijn de ergste vijanden van hun eigen muziek of van die welke ze met succes spelen. Elgar bijvoorbeeld, wiens overige werken te lijden hebben onder het populaire succes van de eerste Pomp and Circumstance March met zijn nog populairder vocale toevoeging “Land of Hope and Glory”. De voetbal World Cup gaf Puccini bijna een vergelijkbare doodsklap nadat Luciano Pavarotti een aria uit diens Turandot lichtte en op de Bestseller lijsten bracht. Voor menigeen deed Nigel Kennedy ongeveer hetzelfde met Vivaldi’s Vier jaargetijden. Eerdere, maar minder zware slachtoffers waren onder andere Mahler met het Adagietto uit zijn Vijfde symfonie in de film Death in Venice en Mozart met een deel uit zijn Pianoconcert no. 22 in Elvira Madigan.

Rachmaninov schiep een vergelijkbaar, zo niet groter probleem voor zichzelf toen hij zijn beroemde Prélude in cis schreef en hij was gedwongen om dat stukje overal te spelen. De populariteit van die ene microkosmos maakte dat veel van zijn andere muziek in duisternis gehuld bleef. Alleen de Pianoconcerten overleefden aanvankelijk de populariteit van die ene Prélude en dat was opnieuw deels het gevolg van het bekende, maar evenzeer te nadrukkelijk overbelichte gebruik door filmproducenten van het Tweede pianoconcert: Brief Encounter is een van de films waarin dit concert als begeleiding wordt gebruikt. Gelukkig kregen de symfonieën geleidelijk de aandacht die ze verdienen, net als de symfonische gedichten en de prachtige Symfonische dansen. Nu de opera’s nog, die een prooi van vergetelheid zijn gebleven.

Rachmaninov componeerde drie symfonieën (vier wanneer we de Jeugd symfonie meetellen). De Eerste beleefde dus zijn catastrofale première onder Alexander Glazoenov. Rachmaninov schreef dat “de melodie de basis vormt van alle muziek” en voegde daaraan toe dat hij geen enkele waardering had voor componisten die een “orgie van lawaai en dissonanten als doel op zichzelf” beschouwden. Waarschijnlijk doelde hij daarmee op zijn tijdgenoot Scriabin. César Cui, een Russisch-nationale componist die tegenwoordig vrijwel is vergeten, vergeleek de slecht voorbereide première van Rachmaninovs jeugdige Eerste symfonie uitgerekend met zo’n orgie en verklaarde dat dit werk overeenkwam met de zeven Egyptische plagen zoals deze in de hel zouden worden uitgevoerd.

De mislukking van zijn Eerste symfonie had een vernietigende invloed op Rachmaninov. Hij noteerde in die tijd dat al zijn hoop en verwachtingen de bodem waren ingeslagen. Hij vernietigde de partituur en leed vervolgens aan een zenuwinstorting.

Deze mislukking en zijn slechte gezondheid noopten Rachmaninov om Moskou te verlaten; hij reisde naar het destijds fraaie Dresden dat toen een belangrijk cultureel en artistiek centrum was. Rachmaninovs zenuwcrisis is aanleiding geweest tot de nodige misverstanden en simplificaties. Waar is dat de mislukking van zijn Eerste symfonie een grote, desastreuze invloed op hem had (maar het werk werd wel elders in Rusland gespeeld ondanks die mislukking), doch die instorting moet diepere oorzaken hebben gehad dan meestal wordt aangenomen.

Rachmaninov ondernam ondertussen gewoon tournees in Europa en schreef een Eerste pianoconcert voor zijn concerttournee in 1900 dat snel werd gevolgd door het nu zoveel bekendere en populairder Tweede pianoconcert. Dresden zorgde voor de vredigheid en de rust die het componeren vergde en de periode welke hij daar van 1906 – 1908 verbleef was mogelijk en waarschijnlijk de vruchtbaarste uit zijn leven. In die jaren schreef hij de liederen op. 26, de Eerste pianosonate, het prachtig evocatieve orkestwerk Dodeneiland, het Derde pianoconcert en zijn meesterwerk, de Tweede symfonie.

Ditmaal dirigeerde Rachmaninov zelf de eerste uitvoeringen in St. Petersburg en Moskou. Het succes was onmiddellijk en groot. Het motto dat hij aan het slot van zijn Eerste symfonie had genoteerd – “De wraak is mijn. Ik zal het betaald zetten” (een citaat van Tolstoi aan het begin van Anna Karenina) – was hiermee geëffectueerd.

Deze Tweede symfonie blijkt een conventioneel vierdelig werk te zijn, waarin het Scherzo als tweede deel komt. Niet vergeten mag worden dat Rachmaninov dit werk componeerde in een tijd toen andere componisten zoals Mahler, Sibelius en zijn eigen landgenoot Scriabin revolutionaire veranderingen aanbrachten in de symfonische vorm; naar verhouding gedroeg Rachmaninov zich wat dat betreft erg conservatief.

Er schuilt het nodige van Sibelius in dit werk, met name in het eerste deel. Net als zijn Finse tijdgenoot componist hanteert Rachmaninov de kiemcel gedachte, in dit geval een motief van zeven noten dat meteen aan het begin van het eerste deel wordt geïntroduceerd. Dat motto hoeft de luisteraar verder niet te zeer bezig te houden, maar het vormt wel een verbindend element in de hele symfonie en maakt dat verwante thema’s en ideeën door alle vier delen heen terugkeren.

Rachmaninov was overigens inmiddels niet alleen een meester geworden in melodisch opzicht, hij beheerste nu ook grotere vormen. Het eerste deel bezit ook iets van een Sibeliusachtige wanhoop en breedtewerking als het zich ontwikkelt vanuit zijn langzame en rustige inleiding tot een eerste emotionele climax in het eigenlijke Allegro.

In het tweede deel vormt een ongewoon brutaal en blij Scherzo een scherp contrast met een van Rachmaninovs prachtigste melodieën vol verlangen en oprechte gevoelens. Daarna volgt een langzaam deel dat kan doorgaan voor een van de mooiste uit alle laatromantische symfonieën. Het begint met een fraaie klarinetsolo (die iedere solist maar al te graag speelt) en ontwikkelt zich via weelderige climaxen naar de finale, een Allegro vivace. Dit slotdeel wordt vaak beschouwd als een anticlimax na het voorafgaande, maar het vormt een passende en exuberante climax van een werk dat – heel verrassend voor een componist die zo neurotisch was als Rachmaninov – een veel positiever uitstraling heeft dan vergelijkbare werken van zoveel tijdgenoten. 

Vanwege de aanzienlijke lengte van het werk is deze symfonie onderwerp geweest van veel herzieningen, in het bijzonder in de jaren veertig en vijftig vorige eeuw. Het werk werd daardoor bekort van ongeveer zestig tot ongeveer veertig minuten. Tegenwoordig wordt de symfonie meestal in zijn geheel uitgevoerd, zij het soms met weglating van een herhaling uit het eerste deel en een coupure in de finale.

Vermeldenswaardig is misschien nog dat Alexander Warenberg de partituur omwerkte tot een 43 minuten durend ‘vijfde pianoconcert’.

 

De opnamen

 

Het is tamelijk verleidelijk om in de gapende valkuil te ploffen door te veronderstellen dat Russische orkesten en dirigenten automatisch een soort ingebouwd voordeel zouden hebben bij het vertolken van deze nationale muziek. In het geval van Rachmaninov is dat een heel riskante gedachte, gegeven het feit dat de componist zo lang buiten Rusland doorbracht, lang in Europa en de Verenigde Staten concerteerde en zich daar tenslotte ook vestigde. Bovendien werd de symfonie zoals werd uitgelegd gedurende zijn driejarig verblijf in Dresden geschreven.

Een ander potentieel groot probleem met Rachmaninovs Tweede symfonie wordt gevormd door de kwestie van de coupures. Gelukkig gaan de meeste huidige uitvoeringen uit van de oorspronkelijke opzet van de componist. Zo is volledigheid gewaarborgd. Een uitzondering vormt in sommige gevallen de weglating van de herhaling van de expositie uit het eerste deel dat zonder dit toch al aan de lange kant is. Een serieus probleem is dit dus niet.

De echte problemen schuilen in de drastischer coupures die niet zelden worden gemaakt in het prachtigs scherzo. Die vormen met name minpunten in de uitvoeringen van Ormandy (Sony) en de eerste van Previn (RCA). Stokowski was in 1946 waarschijnlijk de eerste die het werk ongecoupeerd uitvoerde in de Hollywood Bowl.

Maar de allereerste opname werd al in 1928 gemaakt door Nikolai Sokolov en het Cleveland orkest. Die opname is gedigitaliseerd en ondergebracht in een aan het 75-jarig bestaan van het orkest gewijd cd album.

Tenslotte is daar nog soms een tendens tot te grote toegeeflijkheid in de temporelaties en de dosering van de spanningen waardoor de hechte structuur van het werk in gevaar komt.

Rachmaninovs Tweede symfonie is zoals uit onderstaande lijst blijkt uitstekend vertegenwoordigd op cd. Dat grote aantal betekent omdat het betere nu eenmaal de vijand van het goede is dat heel wat op zichzelf achtenswaardige verklankingen in de eindronde het onderspit delven. Dat geldt onder andere voor de deels nog alleen op lp uitgebrachte opnamen van Boult, Svetlanov, Steinberg, Gauk, Paray, Wallenstein, DePreist, Tabakov, Ormandy, de eerste opname van Previn, Rodzinsky, Golovanov, Loughran, Gunzenhauser, Freeman, Gorenstein, Lücker, Marriner en Dmitriev.

Voor een deel op grond van de niet meer actuele geluidskwaliteit vervallen vooral ook deze oudere opnamen.

Van de oude mono opnamen is ongetwijfeld de versie van Kurt Sanderling (met een variatie op een titel van Gershwin: “A German in Russia”) de beste. De opname dateert uit 1956, is in mono, werd niet in Leningrad, maar in Berlijn gemaakt, maar dat is er nauwelijks aan af te horen, zo fraai klinkt hij nog zeker in het detail. Het  orkest is in topvorm en speelt onder Sanderling de sterren van de hemel. Veel passie, maar ook blijken van die typisch Russische melancholie, met name aan het eind van het langzame deel. De klarinetsolo is prachtig en heel karakteristiek, maar ook bijvoorbeeld de solohobo levert fraaie bijdragen. En de strijkers zorgen voor een apotheose in de climaxen uit de finale waar Rachmaninov zijn ziel blootlegt in een stroom van romantisch gevoel vol verlangen. De finale is het relatief minst geslaagde deel en er zijn slechts een paar coupures.

Een aangename verrassing bleek Paul Kletzki die voor een nogal ruige interpretatie zorgde. Onopmerkelijker is wat we van Walter Weller te horen krijgen. 

Eugene Ormandy moet de eerste zijn geweest die Rachmaninovs drie symfonieën in stereo registreerde. In sommige opzichten kan zijn vertolking nog goed mee dankzij een zorgvuldige verjongingskuur van het geluid. Bepalend voor het succes zijn de uitingen van krachtige gevoelens en grote passie. De beroemde strijkers van het Philadelphia orkest weten daar best raad mee. 

Over Jevgeny Svetlanov’s verschillende opnamen valt nog wel te zeggen dat hij voor krachtige, emotionele lezingen zorgde en soms wat afdwaalde. Zijn laatste, in  Engeland gemaakte versie slaagde het minst goed.

Of de Philips opname van Edo de Waart nog leverbaar is. Die was lang niet mis, maar er is in ieder geval nog een minstens evenwaardig alternatief met het Radio filharmonisch orkest.

Jammer dat de Philipsopname van Semyon Bychkov niet meer leverbaar is. Het ging hierbij om een volbloedige en heel romantische, geen moment zelfingenomen lezing die heel direct aankomt. Het Adagio klinkt heel waardig, op het stoïcijnse af en vervalt geen moment in sentimentaliteit.

In beide opnamen van Joeri Temirkanov toont deze zich te onberekenbaar. Dan veel liever de stoere, consequente Kyrill Kondrashin, die helaas ook coupures aanbracht.

Taadaki Otaka zorgde op Nimbus met een orkest uit Wales dat niet erg hoog op de wereldranglijst staat voor een respectabel resultaat. De aanpak is vrij onbekommerd en fris, maar de tempi zijn aan de trage kant en hij faalt in het langzame deel waar de spanning nodeloos wegvloeit en hij de draad lijkt te verliezen.

Andere, vergelijkbare, in veel opzichten verdienstelijke, maar net niet superieure verklankingen komen van Tung, Gibson, Pletnev, Zinman en Polyanski.

Lorin Maazel verleent het werk met een soort geconcentreerde nuchterheid een aparte allure en geeft het dreigende overdreven pathos geen kans. Superieur orkestspel van het Berlijns filharmonisch orkest, maar naar verhouding blijft de geluidskwaliteit van het geheel langzamerhand wat achter. Met name de climaxen ontbreekt het wat aan een warm klinkend midden- en laagste register.

André Previns affiniteit met de muziek van Rachmaninov was altijd evident. In de loop der tijd maakte hij drie opnamen van de tweede Symfonie. Hij verleent het werk autoriteit en zorgt tegelijk voor een goede uitwerking van de details. Geen gebrek aan passie hier en met name de strijkers van het Londens symfonie orkest blinken hier uit.

Pavel Kogan zet duidelijk een wat eenzijdige, heel pittige Rachmaninov neer. Gennady Rozhdestvensky toont een grotere affiniteit met de muziek waarin hij de Russische ziel laat spreken en hij speelt de herhaling uit het eerste deel.

Vladimir Ashkenazy springt tamelijk vrijmoedig met deze symfonie om, in die zin dat hij nogal grillig is in zijn tempokeus en op gepassioneerd spontane wijze omspringt met het rubato. Het lijkt allemaal typisch Russisch. Op heel romantische manier bloeien de romantische paragrafen op en de eb- en vloedwerking van de spanning is heel treffend. Voeg daarbij de warmbloedige klank van het Concertgebouworkest, bekrachtigd door de akoestiek van het gelijknamige gebouw. Lyriek is troef. Jammer hooguit dat de klarinetsolo uit het langzame deel wat tegenvalt door een zekere mate aan nuchterheid. Verder schuilt er veel overtuigend drama, energie en vaart in deze uitvoering.

En Valery Gergiev, de klanktovenaar? Natuurlijk komt hij tot respectabele resultaten, net als in zijn ballet- en operavertolkingen. Weer ontbreekt het niet aan pakkende momenten en treffende wendingen. De architectuur van het werk is bij hem in uitstekende handen en hij ontlokt mooi warme klanken aan het orkest. Misschien verwachten we langzamerhand het onmogelijke van hem, maar gemeten aan zijn beste interpretaties klinkt het geheel hier net wat te traditioneel. Het eerste deel gaat ook wat langzaam en vergt 22,5 minuut. Zijn tweede opname vertoont geen fundamenteel andere visie. In dat geweld kan Owain Arwel Hughes niet meekomen.

Mariss Jansons maakte drie opnamen van de Tweede. Eentje in Londen, een in St. Petersburg en een laatste in Amsterdam. Hij zorgde in alle gevallen voor wat ongetwijfeld tot de beste realisaties van dit werk moet worden gerekend. Hij beheerst de partituur als weinig anderen en is op zijn best in de opwindende momenten van de snelle delen, de lyriek van het langzame deel en die prachtige bladzijden uit het scherzo waar Rachmaninov een van zijn prachtigste “grootse melodieën” schiep. Jansons latere opname uit St. Petersburg laat een haast nog warmbloediger en krachtiger vertolking horen. Opnieuw veel pakkend drama, een fraaie en goed uitgewerkte frasering en een prachtige klank. De hobosolo heeft ook weer een echt Russisch karakter en klinkt haast als een rijk orgelregister. De mogelijk mooiste versie is die uit Amsterdam. Jammer alleen dat die nooit apart is verschenen maar deel uitmaakt van een vet album. 

Bij David Zinman in Baltimore worden we geconfronteerd met een nogal ouderwetse opvatting. Het vele portamento doet geforceerd aan en het geheel overtuigt niet. Nog minder legt Lan Shui gewicht in de schaal.

Een aangename verrassing vormt de heel positieve inbreng uit onverwachte hoek van Andrew Litton. Hij ontpopt zich hier als groot Rachmaninovvertolker. Zijn aanpak getuigt van vuur, spontaniteit en Noblesse, dat alles getemperd door dat typische soort verlangen dat Rachmaninovs muziek van nature eigen is. Het begin van het werk, een van de moeilijkste gedeelten om goed uit de verf te laten komen, bezit hier de juiste sfeer van verlangen dankzij de heel sonore lage strijkers. Alles valt verder op zijn plaats, al heeft Litton daar iets langzamere tempi dan gangbaar is voor nodig. De opbouw van de eerste climax herinnert aan het werk van Klemperer als hij Beethoven of Bruckner vertolkte. Litton neemt bewust wat risico, maar slaagt. Zijn weergave is over de hele linie intens en exact met goed gedoseerd rubato. Het Scherzo is scherp gearticuleerd en bevat pakkende bijdragen van het koper. Ook de klarinetsolo uit het langzame deel slaagde treffend en bevat verderop mooi weelderige climaxen. De finale begint tamelijk explosief, maar blijft mooi helder in deze indringende interpretatie.

Een wat bleke, dus overbodige indruk wekt ook de inbreng van Jésus López-Cobos en Paavo Järvi, hoe mooi hun opnamen ook klinken (of juist daarom). Dan  nog liever Charles Dutoit, al is die ook niet al te idiomatisch. Zelfs de haast te snelle en te lichtvoetige Mikhal Pletnev valt af.

Vervolgens lijkt deze symfonie ook GIanandrea Noseda en Vernon Handley niet tot grootse prestaties te kunnen brengen en routine is niet genoeg. Een stuk beter bevalt de vrij duistere, nostalgische opvatting van Alexander Anissimov. En dan is er de tenor José Cura, die voor een verrassend natuurlijke interpretatie zorgt en lang niet tegenvalt.

Uit in alle opzichten (orkest, dirigent, cd label) heel onverwachte hoek komt ineens medio 2004 een geweldig mooi geslaagde versie van het Boedapest festival orkest onder Iván Fischer op Channel Classics. Fischer maakt zonder gelukkig ook maar enige overdrijving van het werk een epische studie in Tchaikovsky-achtige overdaad in een geleidelijke overgang van doem naar triomf (net als in Tchaikovsky’s Vijfde, die ook in e-klein staat). Het Adagio is een van de mooiste symfoniedelen uit de Russische symfonische muziek, maar kan makkelijk afglijden naar sentimentaliteit: hier gelukkig niet omdat alle emoties keurig in toom worden gehouden. Fischer bekommert zich om details, is ook fijnzinnig, toont finesses maar houdt de grote lijnen in de gaten, precisie en passie gaan mooi samen. De strijkers klinken kernachtig en potig maar ook verfijnd, de inbreng van de blazers heeft een persoonlijk karakter (klarinet!). De finale is heel mooi uitgespeeld met kernachtige climaxen. De Vocalise als toegift dompelt de luisteraar dan weer in melancholie. De opname, speciaal bedoeld voor surround weergave is gemaakt met vijf microfoons in een 5-kanaals opstelling en moet voor luisteraars die over die faciliteit beschikken klinken alsof ze op de dirigent plaats staan met de strijkers links en rechts van hen in plaats van voor hen. Of dat bij herhaling steeds aantrekkelijk blijft?

Een niet onaangename verrassing is wat Jansug Kakhidze te bieden heeft. In het eerste deel van de symfonie schudt de dirigent vrij gauw de lugubere associaties van het begin af en bouwt hij het werk gestaag laag na laag op. Nu al vallen mooie soli op. In het scherzo wordt gelukkig niet teveel aandacht besteed aan de door de componist bedoelde portamenti, maar wordt een coherent verhaal verteld en krijgen de koperbijdragen veel betekenis. Meteen aan het begin van het langzame deel verandert de sfeer merkbaar hoewel de demonen niet worden verdreven. De beroemde klarinetsolo wordt prachtig voorgedragen in de geest van de bekende vocalise. De finale duurt hierna door de geanimeerde aanpak geen minuut te lang.

In vergelijking is Simon Rattle wat oppervlakkiger en gekunstelder. Zijn eerste opname is spontaner dan zijn tweede (Berlijnse). Antonio Pappano toont zich hierna een volbloed, serieuze romanticus die daarnaast probeert om een brug naar Mahler te slaan.

Gelukkig verbeterde Leonard Slatkin zich in zijn tweede opname uit Detroit duidelijk ten opzichte van wat hij in St. Louis deed. Maar helaas coupeert ook hij weer en klinkt de opname wat dof. 

Op basis van een uitstekende reputatie was veel te verwachten van Vasily Petrenko, maar hoewel strak en geanimeerd haalt ook hij de eindronde niet. De rest van de onbesproken opnamen was niet tijdig op het appèl.

 

Conclusie

 

Het leek lang moeilijk een uitgesproken voorkeur te tonen. Maar hoe de individueel door de luisteraar te bepalen volgorde ook uitvalt: het gaat wat deze aandachtige luisteraar betreft tenslotte tussen Fischer, Sanderling (als men de ietsje mindere geluidskwaliteit voor lief neemt),  Jansons 2, Ashkenazy en Previn (EMI).

 

Discografie

 

1928. Cleveland orkest o.l.v. Nikolai Sokolov. Cleveland ?.

 

1934. Minneapolis symfonie orkest o.l.v. Eugene Ormandy. H.M.V. (lp). 

 

1945. Groot symfonie orkest van de USSR o.l.v. Nikolay Golovanov. Bohème CDBMR GOLO 3.

 

1946. Hollywood Bowl symfonie orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Music & Arts CD 769. 

 

1947. Minneapolis symfonie orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Dante LYS 375. 

 

1951. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormany.Naxos 8.980342.

 

1956. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Sanderling. DG 449.767-2. 

 

1956. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult. Belart 461.342-2. 

 

1957. Detroit symfonie orkest o.l.v. Paul Paray. Mercury 434.368-2. 

 

1959. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony  SB2K 63257-2 (2 cd’s). 

 

1960. Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Alfred Wallenstein. EMI 567.247-2. 

 

1967. Suisse romande orkest o.l.v. Paul Kletzki, Decca 470.675-2.

 

1968. USSR omroeporkest o.l.v. Jevgeny Svetlanov. Melodia 74321-40064-2 (2 cd’s), Moskou’s omroeparchief MOS 2000-2. 

 

1973. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Walter Weller. Decca 480.0824.

 

1973. Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 566.982-2, 764.530-2 (3 cd’s). 

 

1976. Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Edo de Waart. Philips 438.724-2 (2 cd’s), Pentatone PTC 5186-153. 

 

1977. Royal philharmonic orkest o.l.v. Joeri Temirkanov. EMI 573.241-2, 569.776-2 (2 cd’s), Brilliant Classics 8818. 

 

1978. Royal philharmonic orkest o.l.v. Harold Farberman. Unicorn UKCD 2030.

 

1978. Philharmonia orkest o.l.v. Jevgeny Svetlanov. ICA Classics ICAC 5078.

 

1980. Schots nationaal orkest o.l.v. Alexander Gibson. Chandos CHAN 6606. 

 

1980. Concertgebouworkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. RCO Live RCO 08005 (14 cd’s).

 

1981. Concertgebouworkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 436.480-2, 448.116-2 (2 cd’s). 

 

1982. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. DG 429.490-2, 457.913-2 445.590-2 (2 cd’s). 

 

1984. Moskou’s filharmonisch symfonie orkest o.l.v. Dmitri Kitajenko. Chant du monde LDC 278836/7 (2 cd’s), Olympia OCD 237, Melodiya MEL 46126-2.

 

1985. Royal philharmonic orkest o.l.v. André Previn. Telarc 80113. 

 

1985. St. Louis symfonie orkest o.l.v. Leonard Slatkin. Musik Welt CDX 5034, Turnabout 115670-2 (2 cd’s), Vox MWCD 7134.

 

1986. Philharmonia orkest o.l.v. Mariss Jansons. Chandos CHAN 8520.

 

1987. Oregon symfonie orkest o.l.v. James DePreist. Delos 3071. 

 

1988. Londens symfonie orkest o.l.v. Gennady Rozdestvensky. Carlton 30369-0032-2, Sound PCD 904, Regis RRC 1210. 

 

1988. Slowaaks symfonie orkest o.l.v. Stephen Gunzenhauser. Naxos 8550.272.

 

1989. Philharmonia orkest o.l.v. Kurt Sanderling. Teldec 246-006-2, Warner 0927-49044-2.

 

1989. Masurisch filharmonisch orkest o.l.v. Paul Kant-Schieder. Koch 316053 F1.

 

1989. SWF symfonie orkest Stuttgart o.l.v. Neville Marriner. Capriccio 10306.

 

1989. Royal philharmonic orkest o.l.v. Andrew Litton. Virgin790.831-2.

 

1990. Bohuslav Martinu orkest Zlin o.l.v. Peter Lücker. Bayer BR 100.190 CD.

 

1990. Moskou’s symfonie orkest o.l.v. Pavel Kogan. Alto ALC 1031.

 

1990. Orchestre de Paris o.l.v. Semyon Bychkov. Philips 432.101-2.

 

1991. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Joeri Temirkanov. RCA 09026-61281-2. 

 

1991. Philharmonia orkest o.l.v. Jacek Kaspszyk. Collins 91054-71.

 

1991. Philadelphia orkest o.lv. Charles Dutoit. Decca 440.604-2.

 

1991. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Joeri Temirkanov. RCA 09026-61281-2.

 

1991. BBC Welsh orkest o.l.v. Tadaaki Otaka. Nimbus 1786 (3 cd’s), NI 5332. 

 

1992. Baltimore symfonie orkest o.l.v. David Zinman. Telarc 880312, 80327, 80.100 (4 cd’s).

 

1992.  Russisch symfonie orkest o.l.v. Paul Freeman. Pro Arte PA 3449.

 

1992. Philharmonia orkest o.l.v. Ling Tung. ASV QS 6107.

 

1992. Baltimore symfonie orkest o.l.v. David Zinman. Telarc CD 80312.

 

1993. Russisch nationaal orkest o.l.v. Mikhael Pletnev. DG 439.888-2, 477.9505 (4 cd’s).

 

1993. Philadelphia orkest o.lv. Charles Dutoit, Newton 8802021.   

 

1993. Royal philharmonic orkest o.l.v. Vernon Handley. Documents 298286. 

 

1993. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Alexander Dmitriev. Sony SMK 57650, Cugate 40389-12419258. 

 

1993. Bolshoi theaterorkest o.l.v. Jevgeny Svetlanov. Melodiya MEL 46046-2.

 

1993. Kirov orkest o.l.v. Valery Gergiev. Philips 438.864-2, Newton 880208-2, Decca 480.6717.

 

1993. Philharmonia orkest o.l.v. Jevgeny Svetlanov. ICA Classics ICAC 5078.

 

1993. St. Petersburg symfonie orkest o.l.v. Mariss Jansons. EMI 555.140-2, Warner 2564-585075-2. 

 

1994. Bolshoi theater orkest o.l.v. Alexander Lazaref. Erato 0630-18958-2, 4509-96360-2.

 

1994. Royal philharmonic orkest o.l.v. Vernon Handley. Membran 222865.

 

1995. NNF symfonie orkest Gorki o.l.v. Vladimir Ziva. Sacem SUDE 020197. 

 

1997. Russisch symfonie orkest o.l.v. Valery Poljansky. Chandos CHAN 9665. 

 

1997. Iers Nationaal symfonie orkest o.l.v. Alexander Anissinov. Naxos 8.554230.

 

1997. Tblisi symfonie orkest o.l.v. Jansug Kakhidze. Cugate CGC 001-2 (2 cd’s). 

 

2000. Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Jesùs López-Cobos. Telarc CD 80543.

 

2001. Schots nationaal orkest o.l.v. Arwel Hughes. BIS CD 1279. 

 

2001. Warschau symfonie orkest o.l.v. José Cura. Avie AV 0022.

 

2002. Radio filharmonisch orkest o.l.v. Edo de Waard. Exton OVCL 00136.

 

2002. Hallé orkest o.l.v. James Loughran. Classics for pleasure 575.5652. 

 

2003. Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Channel Classics CCS SA 21604.

 

2004. Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 747.062-2, 569.828-2.

 

2005. Novosibirsk academisch symfonie orkest o.l.v. Arnold Kats. Audite 92.558.

 

2006. Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Paavo Järvi. Telarc SACD 60670. 

 

2007. Sydney symfonie orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Exton EXC 00018 (5 cd’s).

 

2008. Londens symfonie orkest o.l.v. Valery Gergiev. LSO Live LSO 0677.

 

2008. Singapore symfonie orkest o.l.v. Lan Shui. BIS CD 1712.

 

2008. Nationaal orkest Bordeaux-Aquitaine o.l.v. Kwamé Ryan. Mirare MIR 087.

 

2009. BBC filharmonisch orkest o.l.v. Gianandrea Noseda. Chandos CHAN 10589.

 

2009. Detroit symfonie orkest o.l.v. Leonard Slatkin. Naxos 8.572458.

 

2009. Orkest van de Accademia di Santa Cecilia Rome o.l.v. Antonio Pappano. EMI 949.462-2.

 

2009. Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. RCO Live RCO 15002 (13 cd’s).

 

2009. Detroit symfonie orkest o.l.v. Leonard Slatkin. Naxos 8.572458.

 

2010. Royal philharmonic orkest o.l.v. Dmitry Yablosky. Royal Phil. Orch. RPO SP 031.

 

2010. Melbourne symfonie orkest o.l.v. Tadaaki Otaka. ABC 476.484-2.

 

2011. Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Vasily Petrenko. EMI 915.473-2.

 

2013. Gürzenich orkest Keulen o.l.v. Dmitri Kitajenko. Oehms OC 441.

 

2014. Londens symfonie orkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. Alto ALC 1260.

 

2014. Bergen filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Litton. BIS SACD 2071.

 

2014. Dortmunds filharmonisch orkest o.l.v. Gabriel Feltz. Dreyer Gaido DGCD 21090.

 

Met onbekende opnamedatum

 

…… USSR Omroeporkest o.l.v. Vladimir Fedoseyev. Audiophile APL 1011518.

 

…… Russisch symfonie orkest o.l.v. Mark Gorenstein. Obligat 01226.

 

…..Cleveland orkest o.l.v. André Previn. Telarc CD 80113.

 

…… Londens symfonie orkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. LSO Live LSO 1071.

 

…… Boedapest filharmonisch orkest o.l.v. Rico Saccani. BPO Live BPOL 1095.

 

……Philharmonia orkest o.l.v. Kurt Sanderling. Warner 09274-9044-2.

 

…… Omroeporkest Moskou o.l.v. Pavel Sorokin. Classical records CR 009.

 

…… Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Emil Tabakov. Balkanton 030028.

 

…… Philharmonia orkest o.l.v. Djong Victorin Yu. Exton OVCL 00124.

 

….. Suisse romande orkest o.l.v. Walter Weller. Decca 480.0824 (2 cd’s).

 

…… Sendai filharmonisch orkest o.l.v. Kazuki Yamada. Exton OVCL 00532.

 

Video

 

1977. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Euro Arts 207225-8 (dvd).

 

2006. WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Semyon Bychkov. ArtHaus 101.439 (dvd).

 

2011. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. Euro Arts 205839-8 (dvd).