RODRIGO: CONCIERTO DE ARANJUEZ
Tot de componisten die op basis van één werk wereldberoemd werden, behoort Joaquin Rodrigo met zijn gitaarconcert onder de titel Concierto de Aranjuez. Dit romantische werk was van meet af aan een internationaal succes met zijn mengeling van Spaanse traditionele waarden, romantische expressie en neoklassiek muzikaal taalgebruik van de avant-garde van vóór de Spaanse burgeroorlog. Vooral het langzame middendeel – vaag herinnerend aan de lome sfeer uit Satie’s Gymnopédies – met zijn zeer melancholieke karakter maakt indruk. Voor het overige is sprake van weelderige melodiek en harmonieën, wat hoffelijke formaliteit en een soupçon van ondeugende puntigheid.
Achtergronden
Hoewel het prototype van de moderne “klassieke” gitaar al sinds het einde van de achttiende eeuw op de Europese markt is, duurde het tot ver in de negentiende eeuw voordat het instrument met zijn vlakke achterblad en zes snaren dat we nu als gitaar kennen zijn uiteindelijke vorm aannam.Ondanks het enthousiasme van componisten als Schubert, Berlioz en Paganini voor het nieuwe instrument (ze konden er alle drie goed op spelen) duurde het tot in de twintigste eeuw voordat de gitaar tot een medium evolueerde dat serieuze artistieke aandacht trok dankzij muzikaal materiaal van een meer dan louter kortstondig of frivool ontwerp. Mahler, Poulenc, Tippett, Boulez en Walton behoren tot de belangrijker componisten die de gitaar nadrukkelijk in een bepaalde compositie integreerden of showstukken schreven om de mogelijkheden van de gitaar als solo instrument goed te laten uitkomen. Castelnuovo Tedesco, Villa Lobos, Arnold, Rodney Bennett, Berkeley, Brouwer en Takemitsu zijn een paar voorbeelden.Maar degene die meer dan wie ook heeft gedaan om de gitaar op te stuwen in de vaart der volkeren, is de blinde Spaanse componist Joaquin Rodrigo, die meer dan twee dozijn werken voor het instrument heeft geschreven. Zes daarvan zijn in concertante vorm. Het Concierto de Aranjuez is daaronder het bekendste; het bereikte een populariteit die veel groter is dan die van welke andere compositie voor de klassieke gitaar dan ook. Er wordt wel gezegd dat het zelfs het meest geliefde en vaakst gespeelde concert voor welk instrument dan ook uit de twintigste eeuw is.Het Concierto ontleent zijn naam aan het koninklijk paleis in Aranjuez, een stad aan de rivier Taag ten zuid oosten van Madrid. Dat paleis was ooit de zomer residentie van de Spaanse Bourbon koningen van Spanje en Rodrigo zwierf vaak door de mooie tuinen in de jaren die vooraf gingen aan de compositie van het werk.Rodrigo begon aan het Concierto de Aranjuez in een cruciale periode in de Spaanse muziekgeschiedenis. De bloedige trauma’s van de burgeroorlog hadden het leven in Spanje sinds 1936 geteisterd en terwijl Rodrigo die in het buitenland leefde in 1938 aan het stuk begon, werd de behoefte aan Spaanse kunstenaars die de continuïteit van de rijke en veelzijdige erfenis van de Spaanse cultuur wilden voortzetten sterk gevoeld. Het is daarom nauwelijks verrassend dat de muziek uit het Concierto de Aranjuez dat in 1939 werd voltooid fundamenteel conservatief van aard is. Bij het schrijven van het concert vermeed Rodrigo welbewust de meer “revolutionaire” aspecten van de avant-garde compositie technieken uit de periode van vóór de burgeroorlog. Hij putte liever uit de bronnen van een eerdere, hoffelijker en bezadigder tijd.Door het teruggrijpen naar klassieke procedures en door te kiezen voor een van de mooiste monumenten uit de Spaanse architectuur als symbolisch centrum van dit werk maakte Rodrigo van hetConcierto de Aranjuez een treffend blijk van zijn geloof in de beschavende waarden van het verleden van een natie als noodzakelijk correctief van een verschrikkelijk destructief heden. Dat humane, impliciet nationalistische “programma” was ongetwijfeld deels aansprakelijk voor het onmiddellijke succes van het werk toen het in 1940 door de Spaanse gitarist Regino Sainz de la Maza ten doop werd gehouden. Nog steeds geldt het Concierto de Aranjuez als Rodrigo’s succesvolste compositie: zijn gracieuze, energieke ritmen en het duidelijk Spaanse melodiegevoel zijn weliswaar in geen enkel opzicht vernieuwend, maar blijven wel voortdurend de harten van het publiek verwarmen en blij maken.Het Concierto de Aranjuez was door Rodrigo bedoeld om grofweg de sfeer van het Spaanse hofleven rond het begin van de 19e eeuw te schilderen, en periode die we ook kennen uit de schilderijen van Goya uit diezelfde tijd. Gegoten in de conventionele driedelige vorm begint het Concierto met een veerkrachtig, levendig Allegro con spirito dat ritmisch wordt aangejaagd door soepel flamenco-achtige getokkel op de gitaar aan het begin (“een vibrerende mars” volgens de componist) en dat zodanig is georkestreerd dat de levendige penseelstreken vol vaardig geschetste instrumentale kleuren schitteren.Het Adagio dat even lang is als de hoekdelen samen is gevormd rond een haast kwellend sfeervolle meditatie voor althobo en gitaar waarbij zich later andere instrumenten voegen. Dit alles is door Rodrigo als “elegische dialoog” bestempeld. Dit heet een echo te zijn van de Saeta, een deel van een jaarlijkse religieuze processie tijdens de lijdensweek in Sevilla. Dit in gedachten verzonken deel met zijn beide solo cadensen is ook door de echtgenote van de componist omschreven als “een evocatie van de gelukkige dagen tijdens onze verloving in 1933 toen we door de parken van Aranjuez wandelden. Het was tevens een liefdeslied.”De vlotte Allegro gentile finale is in rondo vorm. Speels afwisselende ritmische patroontjes van elk twee of drie maten lengte in de komische pas van een imaginaire hofdans brengen het Concierto de Aranjuez dat de componist zag als “even wendbaar als een vlinder” tot een geestig en treffend eind.
De opnamen
Het Concierto de Aranjuez duurt slechts ongeveer twintig minuten en het is dus een belangrijke overweging om voordat tot aankoop van een cd met dit werk wordt overgegaan eerst wordt overlegd, welke koppeling het meest gewenst is. Het meest voor de hand liggend zijn combinaties met andere werken van Rodrigo voor gitaar en orkest als het Concierto para una fiesta, het Concierto madrigal (voor 2 gitaren), het Concierto andaluz (4 gitaren) en de Fantasia para un gentilhombre. Echt veel van dergelijke toch nogal voor de hand liggende combinaties zijn er niet behalve van Moreno (ASV, technisch goede uitvoering, maar vrij povere opname).Wat zo’n alles-in-één oplossing betreft, is het Philipsalbum (462.296-2) van Los Romeros (met de broers Pepe en Angel voorop) feitelijk de ideale oplossing. Aanstonds meer daarover. Van andere beroemde gitaristen als Julian Bream en John Williams bestaan meerdere opnamen. Julian Bream, Göran Söllscher, John Williams en Norbert Kraft zijn vier niet-Spanjaarden die laten horen dat ook “vreemden” zich dit idioom geheel eigen kunnen maken. Maar haast onvermijdelijk hebben geboren en getogen Spanjaarden een eigen verhaal te vertellen. Onder hen zijn vooral de broers Romero uitblinkers. Met name de opname van Pepe is een maatstaf aan de hand waarvan alle anderen moeten worden beoordeeld.Het onderlinge verschil tussen de vier uitvoeringen van Bream is merkwaardig genoeg niet zo bijster groot. Erg groot daarentegen is wel het verschil in opnamekwaliteit. Zijn versie uit 1963 met Colin Davis klinkt pover, net alsof de cd is overgenomen van een versleten lp. Als beste van zijn vier pogingen slaagde die met Gardiner samen uit 1982 die niet eens opnametechnisch wordt overtroffen door de recenter versie met Rattle. Gardiner en zijn jonge orkest investeren net wat meer in vaart en verve en het beroemde Adagio klinkt hier vrijer, improvisatorische met een fraaie inbreng van de houtblazers. Wat Bream betreft: die beschikt in alle versies duidelijk over de eigenschappen die hem zo beroemd hebben gemaakt: een scrupuleuze aandacht voor de technische details, een duidelijke vormgeving van de melodische lijnen en een groot interpretatief en stilistisch inzicht. Maar er is ook een handicap in de vorm van een zekere terughoudendheid. Echte overgave – toch belangrijk in Spaanse muziek – zoekt men vergeefs. Maar ook de eerdere opname met Gardiner uit 1974 is zeer de moeite waard.Norbert Kraft is een Canadese gitarist; de aantrekkingskracht van zijn spel schuilt in zijn prachtig heldere, parelende toon die in de evenwichtige Naxos opname met een balans die net iets in zijn voordeel is mooi uitkomt. Zijn voordracht is mild en ontspannen, zeker in de hoekdelen die wat langzamer dan gewoonlijk gaan. Iets meer flair, zeker van de dirigent, had geen kwaad gekund. Maar Kraft geeft blijk van zoveel esprit en speelplezier, dat men rijkelijk wordt gecompenseerd. Het Adagio klinkt bij hem indrukwekkend broeierig. Een paar decoratieve loopjes zijn wat ongelijkmatig en niet alle notenwaarden kloppen precies. Maar dit is en blijft een aardige interpretatie, zeker in de goedkope klasse.Van de verschillende opnamen door John Williams is die met Barenboim uit 1974 de beste dankzij puntig spel en de nodige spontaniteit, zeker in het poëtische Adagio.De Zweedse gitarist Görän Söllscher geeft een heel persoonlijke draai aan het concert. Van de lichte, elegant gereguleerde accoorden uit de beginmaten tot de zich geduldig ontvouwende ritmisch spitse finale wordt zijn opvatting gekenmerkt door terughoudendheid en ingetogenheid. Deze interpretatieve benadering verraadt een artistieke gevoeligheid die op een verfijnder niveau staat dan wat extrovert-virtuoze anderen gemiddeld laten horen. Voorspelbaar genoeg is Söllscher in het Adagio op zijn best. De muziek is hier donkerder getint dan gewoonlijk; de sfeer krijgt iets ongemakkelijks dat – zeker in de klaaglijke houtblazers soli – de luisteraar meelokt in Rodrigo’s mysterieus weemoedige wereld. De hoofdcadens in dit deel wordt heel kalm aangepakt en de eb en vloed van de passie is haast effectiever door deze vorm van understatement met een ware catharsis tot slot als het orkest wordt ontketend. In de snelle delen is veel ongewoon detail te horen, maar soms wordt het te nadrukkelijk getoond. Op dergelijke momenten ontbreekt het aan spontaniteit.Klankmatig bezien komt het begin van de opname van Angel Romero uit 1967 als een nare schok. Echo is het probleem. Daar is een teveel aan rond solist en orkest. Maar in artistiek opzicht is de uitvoering dermate goed dat men zich graag geleidelijk aan de omstandigheden aanpast. Vergeleken met zijn broer Pepe is Angel een wat minder extroverte vertolker. Hij compenseert dat met gratie, humor en élégance. Vrijwel niemand treft de gentile geest van de finale zo raak – de luchtige vrolijkheid wordt gecreëerd met vlotte vingerzettingen en veranderingen van het klankpalet. Ook het Adagio wordt indrukwekkend neergezet. Opmerkelijk is met name de eerste cadens, die vaak een bleek betekenisloos gebaar is, maar die hier in vloeiend tempo en met een vrij gebruik van hoogst expressief vibrato een treffend tussenspel is waardoor de aandacht extra wordt geboeid terwijl deze anders makkelijk kan verslappen. Wie de opname meer dan draaglijk vindt klinken, kan blijvend plezier beleven aan deze versie.Bij Bonell is er keus tussen de koppelingen. Hij eindigt als echte in dit idioom doorknede Spanjaard, uiterst sympathiek en welluidend begeleid door Dutoit op de tweede plaatsHet karakter van Pepe Romero’s interpretatie wordt meteen aan het begin gedefinieerd. De manier waarop hij met een knal het beginthema inzet, vol vertrouwen en met veel flair waarmee hij meteen de kleur en de zwierigheid van de Spaanse muziek definieert, werkt aanstekelijk op de luisteraar. Zuiver technisch gezien behoort deze Romero misschien niet tot de topklasse, maar zijn sappige, vitale ritmegevoel en zijn spirituele, spontane reacties op fijnzinnige thematische versieringen plus de vele sprankelende momenten compenseren dat kleine gemis. Vooral de finale bevat menige kostelijke uitwisseling tussen de gitaar en de blazers. Pepe Romero gebruikt een groter, gedurfder bereik aan toon en toucher dan wie dan ook en hij zorgt steeds voor veel verve en een gevoel van plooibaarheid dat veel bijdraagt aan het gevoel van sportiviteit en pret. Gelukkig besteedt ook Marriner veel aandacht aan details. In het Adagio sluit zijn begeleiding als een fluwelen handschoen om de solo. Hier verwisselt de solist makkelijk van rol – solo of begeleiding – en de orkestleden laten zich graag die bal toespelen. De grote cadens eindigt met machtige accoorden. Het geluid is helder, zij het soms wat ruw. De versie van Pepe Romero is tenslotte de rijkst gekleurde en meest aanstekelijke van het hele stel.Zeker vermeldenswaard tot slot is nog de bewerking door de componist zelf voor harp van dit werk in de prachtige vertolking door Marisa Robles die zo mooi en overtuigend is dat men het origineel graag even vergeet, met name daar waar ze in het langzame deel met de nodige geïnspireerde vrijheid het tweede deel laat klinken als een rapsodische improvisatie. De fraaie akoestiek van de St. Barnabas kerk in Londen zorgt voor een warm oplichtend kader.
Conclusie
Interpretatief, opnametechnisch en wat de koppeling betreft is de Philipsopname van Pepe Romero de meest aanbevelenswaardige (438.016-2 of de dubbel cd 462.296-2). Gevolgd wordt hij door Bonell en in wat mindere mate door zijn broer Angel, Söllscher en Bream (met Gardiner). Maar het koopje van Kraft is ook niet te versmaden.
Discografie
Azabagic met het Bergen kamerorkest o.l.v. Georges Octors. Cyprès 5650.
Manuel Barrueco met het Philharmonia orkest o.l.v. Placido Domingo. EMI 556.175-2. 1995
Siegfried Behrend met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Reinhard Peters. DG 427.214-2.
Ernesto Bitetti met het Philharmonia orkest o.l.v. Antonio Ros-Marba. Classics for pleasure CFP 4614, EMI 569.577-2. 1987
Carlos Bonell met het Royal philharmonic orchestra o.l.v. Jerzy Kaspszyk. Tring TRP 050. 1986
Carlos Bonell met het Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 417.748-2, 430.703-2, 448.243-2. 1980
Lubomir Brabec met het Praags kamerorkest. Supraphon 01563-2.
Julian Bream met het Europees kamerorkest o.l.v. John Eliot Gardiner. RCA 09026-616-2, 09026-61583-2. 1982
Julian Bream met het Monteverdi orkest o.l.v. John Eliot Gardiner. RCA 09026-61605-2. 1974
Julian Bream met het Melos ensemble o.l.v Colin Davis. RCA 09026-61598-2. 1963
Julian Bream met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 754.661-2. 1990
Edoardo Catemario met Omroeporkest Toscana o.l.v. Enrique Batiz. Arts Music 47358-2.
Michael Conn met het St. John’s Smith Square orkest o.l.v. John Lubbock. Carlton PCD 2035, 30367-0161-2
Alirio Diaz met het Spaans nationaal orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos, EMI 767.474-2
Roland Dyens met het Serenata orkest o.l.v. Alexander Siranossian. L’Empreinte digital ED 13074. 1997
Eduardo Fernandez met het Engels kamerorkest o.l.v. Miguel Gomez Martinez. Decca 417.199-2, 417.746-2, 455.364-2. 1985
Gerald Garcia met de Staatskapel Kosice o.l.v. Peter Breiner. Naxos 8.550.220.
Sharon Isbin met het Metropolitan symfonie orkest Tokio o.l.v. Hideomi Kuroiwa. Denon 10024.
Sharon Isbin met het Lausanne kamerorkest o.l.v. Lawrence Foster. Virgin 759.024-2. 1989
Dale Kavanagh met het Internationaal filharmonisch orkest o.l.v. Horst-Hans Bäcker. Hänssler CD 98349. 1999
Norbert Kraft met het Northern Chamber orchestra o.l.v. Nicholas Ward. Naxos 8.550729.
Alexander Lagoya met het Monte Carlo opera orkest o.l.v. Antonio de Almeida. Philips 442.392-2.
Alfonso Moreno met het Londens symfonie orkest o.l.v. Enrique Batiz. EMI 767.785-2, 471.700-2.
Alfonso Morena met het Mexico symfonie orkest o.l.v. Enrique Batiz. ASV 887, EMI 767.435-2. 1994
Craig Ogdon met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Sachio Fujioka. Chandos CHAN 9604. 1997
Luis Orlandini met het Gran Canaria filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Leaper. Arte 74321-51624-2. 1996
Christopher Parkening met Royal philharmonic orchestra o.l.v. Andrew Litton. EMI 754.665-2. 1992
Alvaro Pierri met het Amati ensemble Quebec o.l.v. Raimond Dessaints. Analekta FL 23082.
Jose Maria Gallardo del Ray met het Spaans nationaal orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. CFM 75605-57034-2. 1998
Marisa Robles (harp) met het Philharmonia orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 452.585-2. 1983
Angel Romero met het San Antonio symfonie orkest o.l.v. Victor Alessandro. Mercury 434.369-2. 1967
Angel Romero met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 747.693-2, EMX 2257. 1977
Pepe Romero met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 438.016-2, 462.296-2. 1978
David Russell met het Napels filharmonisch orkest o.l.v. Erich Kunzel. Telarc 80459. 1997
Turibio Santos met het Monte Carlo opera orkest o.l.v. Claudio Scimone. Erato 0630-12819-2, 4509-99960-2.
Emanuele Segre met het Giuseppe Verdi orkest Milaan o.l.v. Gianandrea Noseda. Claves 50-9516. 1994
Göran Söllscher met het Orpheus kamerorkest. DG 429.232-2.
Zoltan Tokos met het Boedapest strijkorkest o.l.v. Bela Banfalvi. Laser 15602.
Michael Tröster met het Warschau symfonie orkest o.l.v. Joaquin Przybylski. Thorofon CTH 2171.
John Williams met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 48168, 61716. 1965
John Williams met het Philharmonia orkest o.l.v. Louis Frémaux. Sony 37848, 45648. 1983
John Williams met het Engels kamerorkest o.l.v. Daniel Barenboim. Sony 60022. 1974
Kazuhito Yamashita met het Paillard kamerorkest o.l.v. Jean-François Paillard. Erato 74321-21294-2. 1986
Narciso Yepes met het Spaans omroeporkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. Forlane UCD 10901.
Narciso Yepes met het Spaans omroeporkest o.l.v. Garcia Navarro. DG 415.349-2, 439.526-2.
Narciso Yepes met het Philharmonia orkest o.l.v. Garcia Navarro. Fono FCD 97711.
Narciso Yepes met het Spaans nationaal omroeporkest o.l.v. Odon Alonso. DG 459.058-2. 1969
Harpversie
Marisa Robles met het Philharmonia orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 433.938-2, 452.585-2. 1983
Vocale versie
Teresa Berganza met het Chamber orchestra of Europe o.l.v. John Eliot Gardiner. RCA 09026-61611-2. 1982