Verg. Discografieën

RAMEAU: PIÈCES DE CLAVECIN

RAMEAU: PIECES DE CLAVECIN

 

Rameau schreef vier bundels met klavecimbelmuziek die samen 53 stukjes bevatten Alleen de tweede en derde band werden tijdens zijn leven gepubliceerd. Net als bij Couperin bestonden deze werkjes uit meest fantasievol getitelde miniaturen en ze behoren tot zijn bekoorlijkste scheppingen, minder geheimzinnig en ongrijpbaar dan bij Couperin, maar beslist niet minder fraai.

Wie de vermoedelijk beste deeltjes bij elkaar wil horen, moet vooral luisteren naar de Suite in A uit de derde bundel.

 

Achtergronden

Rameau (1683-1764) speelde een belangrijke drievoudige rol in de muziekgeschiedenis: als auteur van een harmonieleer waarin hij in 1722 als eerste de omkeerbaarheid van akkoorden doceerde en daarmee de basis legde voor de tot het einde van de negentiende eeuw algemeen geldende functieharmoniek, als klavecinist die nieuwe klankmogelijkheden aan dat instrument ontlokte, bijvoorbeeld op naturalistische wijze en als zodanig aan het begin van de twintigste eeuw werd herontdekt door Saint-Saëns, Ravel en Landowska en ten slotte als theatercomponist waarmee hij een pre Wagneriaans ‘Gesamtkunstwerk’ ontwikkelde.

Wie maar even naar zijn klavecimbelwerken luistert, ontdekt al gauw dat we hier te maken hebben met een hoogst inventieve, fantasievolle en dynamische componist die ver uittorende boven vele achttiende eeuwse collega’s, Bach uitgezonderd. Stilistisch bezien is bij hem de vermenging van de als standaard gestileerde dansvormen, karakterstukken en beschrijvende muziek met onmiddellijk aansprekende titels als ‘Le rappel des oiseaux’ (het gebabbel der vogels), ‘Tambourin’, ‘La follette’ (de flirt), ‘Le lardon’ (het reepje spek), Les tourbillons’ (de wervelwinden), ‘Les tricotets’ (het geritsel van breinaalden), ‘Les Cyclopes’, ‘La boiteuse’ (de gang van een manke vrouw), ’Les niais de Sologne’ (de sukkels uit Sologne), ‘La Venétienne’ (Venetiaans tafereel met draaiorgeltje en doedelzak) en ‘L’entretien des muses’ (het gesprek der muzen). De luisteraar moet zijn verbeelding hier maar vrij laten werken. Bij de dansen –  de hoofse wereld van de menuetten, gavottes et doubles, allemandes, courantes, sarabandes, gigues, rigaudons – is ook vaak sprake van toegevoegde waarde.

Tot op zekere hoogte bouwde de componist natuurlijk voort op de verworvenheden van Scarlatti, d’Anglebert en Couperin, maar hij ging veel verder.

 

Overzicht en indeling

De Pièces de clavecin (1706-1747) zijn ondergebracht in vier banden die tijdens het leven van de componist werden uitgegeven.. Deel 1 uit 1706 bevat nrs. 1-10, deel 2 uit 1724 nrs. 11-31 (maar nr. 11 is bij vergissing toegevoegd en niet bedoeld voor uitvoering), deel 3 uit 1728 nrs. 32-49 (waarbij nr. nr. 48 is geschreven voor het huwelijk van de dauphin met Maria Josepha van Saksen) en bundel 4 uit 1741/7 de nrs. 49-53 (arrangementen van de 5 Pièces de clavecin en concerts voor klavecimbel, fluit/viool, viola da gamba/viool) uit 1741, herzien in 1752). Uit de banden 2, 3 en 4 zijn telkens nog suites samengesteld van telkens 8 nummers: de suites in e, in A en die in a.

Het complete materiaal is met enige moeite onder te brengen op twee cd’s.

 

De opnamen

Het lijstje met niet meer verkrijgbare of in ieder geval moeilijk leverbare opnamen is om te beginnen helaas nogal lang. Daarop prijken: Huguette Dreyfus, Albert Fuller, Scott Ross (Teldec 635346, ca. 1975), Kenneth Gilbert (Archiv 427.176-2, 1976), Noëlle Spieth (Solstice, 1988), Alan Cuckston (Naxos 8.550462/5, 1990), Oliver Baumont (Adda 581120/40/50, 1989) en Frédéric Haas (Calliope CAL 3278/9).

Voor het wel beschikbare materiaal is het allereerst nuttig om een splitsing te maken voor wat kan doorgaan voor ‘volledige’ en voor ‘gedeeltelijke’ opnamen en vervolgens voor klavecimbel- en pianoversies.

Bij de volledige voorhanden klavecimbelopnamen valt het volgende in telegramstijl aan te tekenen:

Trevor Pinnock zorgde in 1975 op het vrij onbekende label CRD voor een eerste betrouwbare volledige opname, waarvoor hij gebruik maakte van kopieën van toepasselijk Franse instrumenten. Destijds was dit een heel bewonderenswaardige, haast onthullende prestatie die veel indruk maakte, maar die intussen wel wat aan glans heeft ingeboet.

In 1989 volgde Christophe Rousset die hem in menig opzicht overtrof met zijn sprankelende spel. Hij bespeelt een passend Ruckers-Hemsch klavecimbel en geeft zowel de aristocratische, als de speelse en dramatische kant van deze stukken schier volmaakt weer. De muziek krijgt een haast dansend karakter en klinkt steeds fijntjes. Interessant hoe hij met een koel hoofd de muziek zo opwindend laat klinken. Vitaliteit, vrijmoedigheid en degelijkheid bepalen het karakter van de voordracht. Hij stelt zich nooit hinderlijk op tussen het gecomponeerde en de luisteraar maar is steeds hoogt eerlijke bemiddelaar.

Voor een aangename verrassing zorgde vervolgens Blandine Rannou. Ook zij levert een heel mooie interpretatie, maar ze veroorlooft zich wat eigengereidheden in tempo en articulatie die bij  herhaald beluisteren storend worden. Noch Gilbert Rowland, noch Michel Kiener overtuigen in gelijke mate, niet omdat ze in speeltechnisch opzicht tekort schieten, maar gewoon omdat ze te weinig besef van de gevraagde Franse stijl hebben. Wat dat betreft bracht Sophie Yates het er veel beter af. Ze bespeelt een kopie van een Goujon klavecimbel uit de verzameling van het Parijs’ conservatorium en verricht in termen van tempo, stijl, frasering, articulatie en toucher prachtige dingen. Haar versieringen zijn om door een ringetje te halen Dit is muzikaliteit en charme in onverdunde vorm. Bovendien is ze voorbeeldig opgenomen.

Bij de pianisten beet Marcelle Meyer ooit de spits af. Voor de tijd waarin haar opname ontstond – midden jaren vijftig – was haar interpretatie voorbeeldig. Jammer dat hij als mooi uitgangspunt niet meer voorhanden is want zij was voorlopig de enige met de complete reeks. De drie andere pianisten beperkten zich tot selecties. Tzimon Barto valt onmiddellijk af. Ooit al iemand die in romantisch repertoire de muziek naar eigen inzicht placht te vervormen, maakt hij van Rameau iets met heel karikaturale trekken. Angela Hewitt maakt in sommige kringen aanspraak op een nogal overdreven bewondering vanwege haar zo spontane spel. Hier gaat ze haast te louter vrouwelijk verfijnd te werk, maar klinkt ze ook nogal onpersoonlijk en blijft de dramatische kant van de componist onderbelicht. Alexandre Tharaud overtuigt wat dat betreft meer, maar hij mist nu juist hier en daar wat aan verfijning. Niettemin weet hij deze klavecimbelmuziek uitstekend naar de piano te vertalen.

Nadat ook de onvolledige opnamen zijn beluisterd, blijven vooral die van een briljante Pinnock, nu met meer ervaring en stijlbesef en de aanstekelijk spontane Christie aangenaam in de herinnering.  

 

Conclusie

Om een zo goed en volledig mogelijk beeld van deze gesublimeerde dansen en karakterstukjes te krijgen, zijn we momenteel aangewezen op de opnamen van Rousset en Yates met Rannou als reserve. Wie geen bezwaar heeft tegen de piano in deze Franse barokmuziek, is aangewezen op Tharaud of in iets mindere mate Hewitt.

Bij de fragmentarische uitgaven verdient vooral Pinnock (Avie) de aandacht.

 

Discografie

Klavecimbel

1923. nr. 17, 20. Wanda Landowska. Biddulph LHW 016.

 

1937. nr. 48. Wanda Landowska. Testament SBT 1380, Pearl GEMMVC 9019.

1938. nr. 16-21. Ralph Kirkpatrick. Pearl GEMMCD 9245.

1967. nr. 16, 20, 43. George Malcolm. Decca 476.152-8.

1971. nr. 10,14,16,19,30,43,44. Hans Pischner. Berlin Classics BC 1822.

1974/5. nr. 1-10, 48-53. Trevor Pinnock. CRD CRD 35112, 3310/30.

1976. nr. ????. Kenneth Gilbert. Archiv 427.176-2.

1983. nr. 11-31, 32-49. William Christie. Harmonia Mundi HMA 190.1120/1.

1989. nr. 1-10, 48-53. Christophe Rousset. Oiseau Lyre 425.886-2, 475.493-2.

1994. nr. 1-10, 12-53. Gilbert Rowland. Naxos 8.553047/8.

1998. nr. 12-17, 19-21. Christiane Jacottet. Claves 509908.

1999/2003. 1-31, 32-53. Sophie Yates. Chandos CHAN 0659 en 0708.

2000. nr. 1-10, 12-53. Blandine Rannou. Zig Zag Territoires ZZT 10301

2002. nr. 1-10, 12-53. Michel Kiener. Harmonia Mundi HM 198.7039/40.

2005. nr. 12,14-21,27-29,3238,43,46,47.Trevor Pinnock. Avie AV 2056. 

Piano

1954. nr. 1-53. Marcelle Meyer. EMI 568.092-2.

2001. nr. 32-39,41-44,46,47. Alexandre Tharaud. Harmonia Mundi HMC 90.1754.

2005.  nr. 1-3, 6, 9, 14, 15-25, 32, 34-38. Tzimon Barto. Ondine ODE 10672.

2006. nr. 1-8, 12-19, 32-39. Angela Hewitt. Hyperion (SA)CDA 67597