Verg. Discografieën

RACHMANINOV: KLOKKEN, DE

 

RACHMANINOV: DE KLOKKEN

 

Rachmaninov groeide op in een land waar verschillende kerkklokken bij verschillende gelegenheden werden gebruikt. Het geluid van die klokken wekte lang na zijn jeugd nog bepaalde herinneringen bij hem. Edgar Allen Poe’s teksten over vier menselijke situaties en het verband daarvan met klokgelui leek Rachmaninov een goed uitgangspunt voor een vierdelige symfonie voor drie solisten, koor en orkest. Anderen denken mogelijk eerder in termen van een cantate.

 

Achtergronden

 

Rachmaninov schreef De Klokken – zijn zelf gestileerde symfonie voor solisten, koor en orkest – op de hoogte van zijn creatieve vermogens in 1913. Twintig jaar later vertelde hij een journalist dat hij het werk hoger aansloeg dan welke van zijn andere composities ook. Hij voegde daaraan toe ‘dat het werk helaas zelden wordt uitgevoerd’. Onlogisch is het niet dat het werk sporadisch in de concertprogramma’s opduikt, want niet alleen vergt het bijzondere krachten met drie zangsolisten, koor en een stevig bezet orkest, het stelt ook pittige eisen: de drie zangers, tenor, sopraan en bas-bariton nemen elk een zwaar deel voor hun rekening en het kooraandeel is ook niet zo gemakkelijk.

Het heeft lang geduurd voordat de eerste betrouwbare, goede opnamen van het werk verschenen, maar intussen is er een veertiental.

De componist putte zijn inspiratie uit vier gedichten van Edgar Allen Poe in een Russische vertaling van de dichter Konstantin Balmont. Het eerste deel, ‘De zilveren sneeuwbellen’ roept de sfeer op van een tocht per arrenslee door een winters landschap; het is vrij vrolijk van aard. In het tweede deel, ‘huwelijksklokken’ wordt iets van het verlangen uit Wagners Tristan und Isolde vermengd met duisterder ondertonen. Maar in het derde ‘De luide alarmklokken’ en het vierde en langste deel, ‘De treurige ijzeren klokken’ wordt de sfeer geleidelijk duisterder. Vooral in dat begrafenisachtige vierde deel met de bariton in een naargeestig treurige stemming, wordt de sombere sfeer pas tegen het eind opgelost wanneer de muziek vanuit een overweldigende vertwijfeling overgaat in een stralend zegening.

 

De opnamen

 

De situatie in de cd verzamelcatalogus illustreert nog eens de betrekkelijke onbekendheid en dus de summiere uitvoeringsgeschiedenis van De Klokken. Van vòòr 1962 schijnen er geen opnamen te zijn; een laat begin dus.

De intussen echt ‘historische’ opname van Kondrashin is qua authenticiteit moeilijk te overtreffen, inclusief een wat ‘raspende’, scherp klinkende sopraan in het tweede deel. De ‘paniek’ in het derde heel had dramatischer mogen klinken. Het koor speelt een geweldig goede rol in het pikzwarte scherzo, maar men moet een slordige remastering van de originele opname voor lief nemen.

Zonder overdreven betekenis te hechten aan een van Jevgeny Svetlanovs laatste zaaluitvoeringen in Engeland voordat hij in 2002 overleed: de manier waarop hij, duidelijk al zwaar ziek, De Klokken interpreteert heeft iets finaals. Ook zijn veel eerdere Russische opname uit 1979 is bijzonder met zijn mengeling van lyriek en drang. Hij had een geweldig goede greep op deze compositie en beschikte over een uitvoerend apparaat dat vrijwel volmaakt aan zijn eisen voldeed. Bewonderenswaardig is vooral de plooibare houding die de dirigent inneemt, de muziek blijft gespannen vloeien, ook al s hij soms de langzaamste dirigent van allen. De risico’s die hij daarmee bijvoorbeeld in het derde deel neemt verhogen de dramatiek. In de finale (met een ad lib orgel) is de frisson erg pakkend.

Van de niet-Russische solisten overtuigt Sheila Armstrong bij André Previn het meeste. Indertijd ontpopte Previn zich als een uitstekende Rachmaninovvertolker die kon zorgen voor de vereiste Slavische intensiteit met het orkest. Aan drama in het laatste deel op dat front dus geen gebrek. Maar het koor klinkt te beschaafd Engels. Het klinkt allemaal te bestudeerd. Naar oude, analoge maatstaven was de lp opname destijds heel mooi van ambience, maar bij het digitaliseren ging iets van de oorspronkelijke warmte en atmosfeer verloren.

Chandos was erg gul met het verspreiden van opnamen van De Klokken: het zijn er drie in getal, van Neeme Järvi, Kitaienko en en Valery Polyansky.

Het was de pech van Neeme Järvi dat hij niet kon beschikken over ideale solisten. Wel heeft Wilson-Johnson zich vooraf goed in het Russisch laten coachen. Maar de gulle, sfeervolle registratie zorgt wel voor een geschikt vehikel voor de nodige krachtige doch gedisciplineerde koorzang. Jammer dat de opname zo’n globaliserend, niet scherp tekenend klankbeeld geeft.

Het resultaat van de Deense opname van Dmitri Kitaienko is over de hele linie zo middelmatig, dat het niet voor verdere beschouwing in aanmerking komt.

Ook Leonard Slatkin en zijn Amerikaanse vertolkers met een internationale mix aan solisten weet niet voldoende de specifiek Russische toon te treffen.

De meer echt Russisch getinte vertolkingen hebben misschien iets pakkenders, maar de fraai open en warm klinkende Decca opname van Vladimr Ashkenazy beschikt over een matig koor dat niet steeds zuiver intoneert in het derde deel, maar wel over geschikte solisten. Jammer dat de dirigent nogal eigenzinnig met tempowisselingen omspringt.

Zijn latere Tsjechische realisatie is straffer uitgevallen, maar haalt ook de eindronde niet,

Valery Polyansky, een protégé van Rozdestvensky en vooral bekend als koordirigent, ontwikkelt meteen een reuze vaart en springt ook binnen de delen vrijer met de tempi om dan menigeen lief zal zijn. Zijn orkest produceert de nodige Russische klanken De tenor heeft pech met de zwembad akoestiek van de opname die maakt dat hij in de climax nauwelijks hoorbaar is. Aan het nogal wapperende vibrato is de typisch Slavische stem van Olga Lutsiv-Ternovsksaya meteen herkenbaar in het tweede deel. In het sombere deel met de alarmklok schakelt de dirigent om op een juist wat te langzaam tempo. Het koor komt akoestisch gezien ook niet strak uit de verf. Het mooiste slaagde de finale met bas Pochapsky. Blijft overeind dat het geheel niet zo geslaagd is.

Of Charles Dutoit met zijn oude Canadese orkest uit Montréal in de akoestisch geweldige St. Eustache en de Decca ‘kerstboom’ microfoonopstelling het er beter zou hebben afgebracht dan in Philadelphia met een orkest met een grote Rachmaninovtraditie en EMI opnametechnici? Waarschijnlijk wel. Want nu imponeren eigenlijk alleen de drie voortreffelijke solisten, het koor klinkt echter log en onverstaanbaar en het orkest had ook gedetailleerder mogen doorkomen.

Vreemde eend in de bijt is de Telarc opname van Robert Shaw. Vreemd omdat het werk hier in het Engels wordt gezongen, mogelijk om het dichter in de buurt van Poe terug te brengen. Dat zou nog te verdedigen zijn als de verklanking minder braaf was, de koorzang minder diffuus en de opname helderder. Dat de klokken op een gegeven moment zouden ‘shriek and shriek and shriek’ moet de luisteraar maar in gedachten aanvullen. Bij de solisten zijn vooral Fleming en Ledbetter veelbelovend, maar alleen zij kunnen deze mislukking niet redden.

Waarschijnlijk heeft de periode dat Alexander Anissimov leiding gaf aan het Iers Nationaal orkest dat ensemble veel goed gedaan. Hij kon voor Naxos ook een hele serie Rachmaninovopnamen maken. Hier speelt het orkest vrij tam, zonder veel te laten blijken van een typisch Russische ‘neurotische’ inslag. Erger is dat het kooraandeel onderdemaats is. De stemming klopt niet steeds optimaal en van een Slavisch karakter is hier al helemaal geen sprake. Bij de solisten overtuigt alleen de tenor. Jammer van de verder mooi klinkende opname.

Een andere, niet alleen heel verschillende, maar ook heel andere propositie biedt Mikhail Pletnev. Het Russisch Nationaal orkest speelt heel helder en articuleert duidelijk, het koor is verrassend klein van omvang. Verrassend is ook dat de dirigent kiest voor de vereenvoudigde Gutheil versie van het derde deel die in 1936 werd gemaakt voor een Engelse vertolking in Sheffield, geleid door Henry Wood. Waarom wel? Het resultaat is een verzwakte impact, ook al wint het geheel aan transparantie. Het eerste deel, betrekkelijk snel genomen, met een kernachtige Sergei Larin is het mooist geslaagd. Marina Meschnikova klinkt wat mat en te onopvallend in het tweede deel, maar Vladimir Chernov levert een donkere, Verdiaanse bijdrage.

Bij de Keulse Profil opname gaat het om een ‘live’ registratie en dat is waarschijnlijk de reden dat de muziek extra doorleefd en gespannen klinkt. Het optreden lijkt grondig voorbereid, niets is aan het toeval overgelaten. Het solistenteam is hecht en laat eigenlijk geen wens onvervuld

Lof ook voor de WDR opnametechnici die het werk gaaf, dus inclusief de soms dynamisch krachtige kooruitbarstingen, wisten te registreren.

 

Conclusie

 

Na enig wikken en wegen vanwege de complexiteit van een werk met zangsolisten, koor en dirigent, komt Bychov als primaire keus naar voren en de goedkope Regis uitgave van Svetlanov als secundaire.

 

Discografie

 

1962 Elizaveta Shumskaya, Mikhail Dovenman, Alexei Bolshakov met het Kamerkoor van de Russische Republiek en Moskou’s filharmonisch orkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. Melodyia MELCD 100.0840.

 

1975 Sheila Armstrong, Robert Tear, John Shirley-Quirk   met het Londens symfonie orkest en -koor o.l.v. André Previn. EMI 573.353-2, 381.513-2 (2 cd’s).

 

1979 Galina Pisrenko, Alexei Maslennikov, Sergei Yakovenko, het Yurlov koor met het USSR symfonie orkest o.l.v. Jevgeny Svetlanov. Regis RRC 1144.

 

1980 Marianne Christos, Walter Planté, Alexei Voletaitis met het St. Louis symfonie orkest en –koor o.l.v. Leonard Slatkin. Vox CD3X3002 (3 cd’s).

 

1984 Natalia Troitskaya, Ryszard Karczykowski, Tom Krause met het Concertgebouworkest en -koor o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 414.455-2, 455.798-2 (3 cd’s).

 

1986 Suzanne Murphy, Keith Lewis, David Wilson-Johnson met het Schots nationaal orkest en –koor o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8476.

 

1991 Elena Ustinova, Jorma Hynninen, Kurt Westi met het Deens nationaal omroeporkest en –koor o.l.v. Dmitri Kitaienko. Chandos CHAN 8966.

 

1992  Alexandrina Pendatchanska, Kaludi Kaludov, Sergei Leiferkus met het Philadelphia orkest en -koor o.l.v. Charles Dutoit. Decca 476.770-2.

 

1995 Renée Fleming, Karl Dent, Victor Ledbetter met het Atlanta symfonie orkest en -koor o.l.v. Robert Shaw. Telarc CD 80365.

 

1997 Helen Field, Ivan Choupenitch, Meinikov, het Iers omroepkoor en het Iers nationaal orkest o.l.v. Alexander Anissimov. Naxos 8.550805.

 

1998 Olga Lutsiv-Ternovskaya, Leonid Bomstein, Viacheslav Pochapsky, De Russische Staats symfonie kapel en het  Russisch Staatssymfonie orkest o.l.v. Valery Polyansky. Chandos CHAN 9759, Brilliant Classics 8532 (2 cd’s).

 

1999 Marina Mescheriakov, Sergei Larin, Vladimir Chernov met het Moskou’s Staatskoor en het Russisch nationaal orkest o.l.v. Mikhail Pletnev. DG 471.029-2.

 

2002 Marina Shaguch, Ilya Levinsky, Sergei Leiferkus met het Tsjechisch filharmonisch orkest en -koor o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Exton OVCL 00087.

 

2006 Tatiana Pavlovskaya, Jevgeny Akimov, Vladimir Vaneev met het  Lege Artis koor en het orkest van de WDR. Keulen o.l.v. Semyon Bychkov. Profil PH 07028.