Verg. Discografieën

ROSSINI: CENERENTOLA, LA

 

ROSSINI: LA CENERENTOLA

 

Het Italiaanse operaleven werd gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw gedomineerd door één man: Giacomo Rossini. Tussen Demetrio e Pollibio dat vóór 1809 ontstond en Guillaume Tell van minder dan twintig jaar later, voltooide hij bijna veertig opera’s en zette hij de eerste stappen in de richting van het Italiaanse muziekdrama. Donizetti en Bellini werkten in zijn schaduw en pas toen Verdi in de late jaren 1850 volledige rijpheid had bereikt, nam hij diens plaats over.

 

Achtergronden

 

Tot zowat honderd jaar na zijn dood in 1868 gold voor velen Wagners geringschattende kritiek: Rossini zou een armelui’s Mozart zijn. Ook Berlioz was zuinig met waardering: “Rossini’s melodische cynisme, zijn minachting voor dramatische expressie en goede gevoelens, zijn eindeloze herhaling van enkelvoudige vormen en cadensen, zijn eeuwig kinderachtige crescendo en brute grote trom ergerden me zo dat ik blind was voor de briljante kwaliteiten van zijn genie.”

Men had waarschijnlijk niet in de gaten dat zijn slapstick effecten half beschadigde mensen op het toneel toonden; types die niet zoals bij Mozart ook echte personen zijn omdat de maatschappelijke en economische ontwikkelingen al lang over de kunstmatige status die ze op het toneel innemen waren heengewalst. Rossini’s mechaniek van de orkestrale crescendi, het wat dunne, tot uitglijers nodende oppervlak van zijn harmonische toonzetting. De exhibitionistische dominantie van de door hem geëiste keelacrobatiek – dat alles kan worden gezien als voorbeelden van de vervreemding van de mens in de tijd van het vroege kapitalisme. Rossini zet latent boosaardige miniaturen op het toneel, vergelijkbaar met de figuren uit Charlie Chaplins film Modern times.

Maar dit gegeven, waaruit de componist zelf de consequenties trok en al vroeg ophield met verder componeren, werd niet opgepakt en zijn muziek ging lijden aan een opgelegd komedianteske “italianatà”, aan vrolijke braafheid. Pas regisseurs als Rennert, Ponelle en Cox corrigeerden dit beeld. Zijn trokken quasi de rotte kiezen uit Rossini’s verwaarloosde gebit en vervingen het door een passender, scherper vrolijk/grimmig kunstgebit.

Anderzijds is lang de betekenis van Rossini in de ontwikkeling van de opera nogal onderschat. Immers hij was de eerste die het onbegeleide recitatief afschafte en de opera tot een continu muzikaal geheel maakte; hij was ook de eerste die alle versieringen voor de zangers uitschreef. Maar de sleutel tot zijn succes was natuurlijk zijn grote melodische gave. En hij ging recht op zijn doel af met personen op het toneel die niet bloedeloos schijnen.

Stendhal refereerde aan Rossini’s muziek als “zelden subliem, maar geen moment vervelend”. Een omschrijving die heel goed past op La cenerentola of La bontà in trionfo. Een semi-komische zedenpreek over de waarde van waarachtige liefde en de schone schijn van rangen en standen. Dat alles gebaseerd op Charles Perraults sprookje Assepoester. Een sprookje dat geen echt sprookje is. In wezen maakt de vervanging van de gevleugelde petemoei door de filantropische Alidoro, een goede vriend en adviseur van prins Don Ramiro plus het ontbreken van glazen muiltjes en de nadrukkelijke aanwezigheid van een bijzonder onsympathieke vader het hele verhaal meer plausibel.

La cenerentola, Angelina, toont meer lef dan de gemiddelde As; ze geeft Ramiro zelf een van haar armbanden en daagt hem uit om het bijpassende ornament te vinden. Zo bepaalt ze in hoge mate haar eigen toekomst. In de loop van het verhaal verruilen Ramiro en zijn knecht Dandini van rol wat uiteraard tot heel wat gekke situaties en typische operaverwarring leidt. 

Dat het werk minder populair is dan Rossini’s Barbier van Sevilla is vermoedelijk mee te wijten aan de complexe eisen die aan de hoofdrolvertolkster worden gesteld. Zij moet beschikken over het bereik van een alt en tevens over de wendbaarheid van een coloratuurstem. Dergelijk stemmateriaal is niet steeds voorhanden. 

 

De opnamen

 

De hieronder in de Discografie vermelde lijst opnamen belooft meer dan wordt waargemaakt. De – op zichzelf best interessante – historische opname uit Glyndebourne van Gui is hooguit nog interessant voor de geschiedschrijving, maar niemand zal nog serieus overwegen deze matige monoversie aan te schaffen. De bewuste opname klinkt gortdroog, maar wel heel direct. Helaas zijn tal van coupures aangebracht en wie tolerant genoeg is kan best genieten van de sensuele Spaanse Marina de Gabarain (geheel à la Conchita Supervia) in de titelrol, de rijpe Sesto Bruscantini als Figaro-achtige Dandini en Juan Oncina als fluwelig zingende prins.

De Duitse Austrophon DA uitgave met Bellugi is in Nederland niet leverbaar, de producties van Ferro op Sony, de Fabritiis op Decca en van Marriner op Philips zijn niet langer leverbaar. Dat maakt de spoeling van meet af aan dun. Het werk is vroeger ook bepaald niet gelukkig geweest op cd totdat die realisatie van Marriner in 1988 uitkwam. De Decca productie van de Fabritiis is een schoolvoorbeeld van de tot dan toe heersende tekortkomingen. De dirigent lijkt het werk langer en minder boeiend te maken dan het is. Giulietta Simionato is in de titelrol vocaal ver beneden haar kunnen en vibreert er hevig op los. Schrale troost dat de opnamekwaliteit heel briljant is.

Abbado’s opname profiteert om te beginnen van de sprankelende, exacte, warmgloeiende zang  als weldadige crème van Teresa Berganza als Angelina, die in technisch opzicht geen beperkingen kent en haar karakter een verrassende levendigheid en pathos verleent, maar wel betrekkelijk ouwelijk klinkt. Luigi Alva zingt echt prinselijk, haast te zelfbewust, Margherita Guglielmi en Laura Zannini zijn een kostelijk jaloers en geaffecteerd zusterpaar en Renato Capecchi is een prachtige Dandini, vol leedvermaak en ondeugendheid.  Het orkest speelt met uitermate lichte toets in heel overtuigende tempi en gemotiveerd. Er wordt ook veel zorg besteed aan details en het geheel wordt zo een amusante belevenis.

Chailly is een spiritueel, enthousiast en geïnspireerd Rossinidirigent en met Cecilia Bartoli beschikt hij over een van de best toegeruste zangeressen voor de Assepoesterrol uit recente jaren. Deze rol past als een fluwelen handschoen om haar lichte, flexibele, best sensuele stem, hoewel ze zeker een Berganza niet echt overtreft qua expressie. Maar zeker in de videoversie karakteriseert ze fraai. Op haar best is ze in het slotrondo Non più mesta. In de verdere bezetting valt vooral de geëngageerde William Matteuzzi met zijn milde toon als fraaie Don Ramiro op. De contrasterende bas- en baritonrollen komen bij Alessandro Corbelli als Dandini, Michele Pertusi als Alidoro en Enzo Dara als Don Magnifico mooi uit de verf.    Gelukkig ontbreekt het ook niet aan dramatische impact, maar heel belangrijk is dat de muziek echt sprankelt.

In de later gemaakte video-opname komen goeddeels dezelfde hoofdrolvertolkers voor en de opvoering is een feest voor het oor en oog.

Jennifer Larmore is in de productie uit Covent Garden met Rizzi als dirigent een bekoorlijke heldin en is met haar zoetgevooisde mezzo zowel teer expressief in de cantilenen als virtuoos beheerst in de coloraturen. Iets meer felheid en sprankeling hadden echter geen kwaad gekund, maar haar glimlachende mildheid heeft ook wel iets. Raúl Giménez toont stijlgevoel als Ramiro, maar hij klinkt niet echte jeugdig en vurig; Alessandro Corbelli blijkt als Don Magnifico beter op zijn plaats dan als Dandini op Decca. De Dandino van Gino Quilico is een en al jeugdigheid en jovialiteit; Alastair Miles is een voortreffelijke Alidoro. Het Covent Garden ensemble is niet ideaal hecht, maar treft wel de juiste geest in een contrastrijke presentatie.

Wanneer we naar de dvd uitgaven kijken, is vooral de in Houstan gemaakte opname van Campanella erg fris en fleurig, mede dankzij het toneelbeeld en de cameraregie van Brian Large. De Salzburgse productie van Chailly is hier goede tweede met Murray die Bartoli aardig benadert.

 

Conclusie

Veel valt er eigenlijk niet te kiezen. Chailly en Abbado eindigen ongeveer ex aequo, waarbij van doorslaggevende betekenis is of men eerder Bartoli- of Berganza fan is. Voor het  overige geldt een lichte voorkeur voor Abbado. Rizzi is een goede derde en wie Marriners opname nog kan bemachtigen is ook niet slecht af.

Bij de video uitgaven kunnen we de nooit op dvd overgezette VHS en de LD versies vergeten. Blijven over Campanella als eerste en Chaillly als tweede keuze. 

 

Discografie

 

1953/4. Marina de Gabarain, Juan Oncina, Sesto Bruscantini, Ian Wallace, Alda Noni, Fernanda Cadoni en Hervey Alan met het Ensemble van de Glyndebourne opera o.l.v. Vittorio Gui. EMI 764.183-2 (mono, 2 cd’s). 

 

1971. Teresa Berganza, Luigi Alva, Renato Capecchi, Paolo Montarsolo met het Schots operakoor en het Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 423.861-2, 459.448-2 (2 cd’s). 

 

1987. Agnes Baltsa, Francisco Araiza, Simone Alaimo, Ruggero Raimondi, Carol Malone, Felicity Palmer en John de Carlo met het Ambrosian operakoor en de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 420.468-2 (2 cd’s). 

 

1992. Cecilia Bartoli, William Matteuzzi, Alessandro Corbelli, Enzo Dara, Fernanda Costa, Gloria Banditelli en Michele Pertusi met het Ensemble van de Opera Bologna o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 436.902-2 (2 cd’s).

 

1994. Jennifer Larmore, Raoul Giménez, Gino Quilico, Alessandro Corbelli, Adelina Scarabelli, Laura Polverelli en Alastair Miles met het Ensemble van Covent Garden opera o.l.v. Carlo Rizzi. Teldec 4509-94553-2 (2 cd’s). 

 

….. Giovanne di Rocco, Biancamaria Casoni, Sergio Rocchini, Ugo Benelli, Sesto Bruscantini, Federico Davia, Alfredo Mariotti met het Ensemble van de Berlijnse Staatsopera o.l.v. Piero Bellugi. DA 870.160-2 (2 cd’s).

 

….. Giulietta Simionato, Ugo Benelli, Paolo Montarsolo, Sesto Bruscantini met het Ensemble van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. Oliviero de Fabritiis. Decca 433.030-2 (2 cd’s).

 

….. Emila Ravaglia, Marilyn Schmiege, Lucia Valentini-Terrani, Francesco Araiza, Alessandro Corbelli, Domenico Trimarchi, Enzo Dara met het koor van de WDR en de Cappella Coloniensis o.l.v. Gabriele Ferro. Sony 46433 (2 cd’s). 

 

Video

 

1981. Frederica von Stade, Francisco Araiza, Claudio Desderi, Paolo Montarsolo, Margherita Guglielmi, Laura Zannini en Paul Plishka met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Claudio Abbado. DG 073-40-6 (dvd). 

 

1983. Kathleen Kuhlmann, Laurence Dale, Alberto Rinaldi, Claudio Desderi, Marta Taddei, Laura Zannini en Roderick Kennedy met het Glyndebourne ensemble o.l.v. Donato Renzetti. Castle CV 12053 (VHS).

 

1988. Ann Murray, Francesco Araiza, Gino Quilico, Walter Berry, Angela Denning, Daphne Evangelatos en Wolfgang Schöne met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Riccardo Chailly. Pioneer PLMCD 00151 (LD).

 

1995. Cecilia Bartoli, Raúl Giménez, Alessandro Corbelli, Enzo Dara, Laura Knoop, Jill Grove en Michele Pertusi met het Ensemble van de Houston Opera o.l.v. Bruno Campanella. Decca  071-444-9 (dvd).