Verg. Discografieën

RACHMANINOV: CELLOSONATE

RACHMANINOV: CELLOSONATE

 

Zoals de meeste in de negentiende eeuw geboren Russische componisten droeg ook Rachmaninov wat kamermuziek bij. In dit genre is zijn Cellosonate in g op. 19 uit 1901 bij verre het beste werk.

 

Achtergronden

 

In deze sonate demonstreert de componist een grondige kennis van de expressieve mogelijkheden van de cello. Deze kennis deed hij ongetwijfeld op via zijn cellospelende vriend Bardukof aan wie het werk is opgedragen en die ook de eerste uitvoeringverzorgde.

Het werk begint met drie lome vragen: de cello stelt ze en de piano antwoordt, nog wat onzeker. Daarna worden die vragen wat zelfverzekerder nog eens gesteld en worden ze eendrachtig opgelost en beantwoord. Het is een inleiding alsof de musici nog alle tijd in de wereld hebben en geeft een mooi beeld van de relatie tussen beiden.

De piano is – geen wonder bij Rachmaninov – de dominante partner, maar hij ondersteunt, beschermt en koestert de cello.

Geen wonder dat de piano de reikwijdte, de kleur en de dramatiek als ware het een verkapt pianoconcert bepaalt. Maar in wezen is het toch de cello die de cruciale, stuwende kracht is in dit nogal turbulente romantische werk, vooral in de korzelige furie van het Allegro scherzando en de uitgelaten, dartele finale met zijn typisch Russische triomfhymne.

Het haast hypnotiserende Andante met zijn fascinerende overgang van majeur naar mineur is een van Rachmaninovs meest geïnspireerde Vocalises. Hier komen de liedschrijver en de meester van de pianoprelude samen met als resultaat een miniatuurmeesterwerk dat zo liefdevol is, dat het beroemde thema van het tweede Pianoconcert erbij verbleekt.

 

De opnamen

 

Het begrip verbijstering heeft veel aan inhoud verloren sinds het de laatste tijd te pas en te onpas wordt ge- en misbruikt. Maar op zijn minst is grote verbazing gerechtvaardigd bij het overzien van de ellenlange lijst met opnamen. Eigenlijk alle beroemde namen komen we tegen, alleen die van Pieter Wispelwey niet, terwijl hij het werk wel op zijn repertoire heeft.

Het lijkt hier zaak om niet minutieus te trachten alle beschikbare opnamen (en vele waren niet beschikbaar, wat misschien een zegen is) te karakteriseren, maar om de meest karakteristieke aan te stippen iedereen verder de vrije keus latend om een eigen opvatting en voorkeur te koesteren.

Om Rostropovitch en Dedyukin kan natuurlijk niemand heen. Het valt alleen op dat hij het werk gedurende zijn lange loopbaan niet vaker liet vastleggen. Toch is het niet zijn vertolking die in eerste instantie de aandacht (en de voorkeur) verdient. Anderen komen daarvoor eerder in aanmerking.

Uit het vroegere Oistrakh trio herinneren we ons Knushevitzky. Hij was vooral een lyricus, en meer recht door zee dan Rostropovitch en de wel charismatische, maar in wezen nogal grillige Shafran. Rachmaninov krijgt van hem en Oborin een warm getinte, nobele, heel idiomatische uitvoering. Zo bezien laat hij Shafran en Ginzburg duidelijk achter zich.

Dan dus weer veel liever Tortelier sr. die de cello en het cellospel decennialang met lijf en geest beheerste. Hier is hij nog te horen met niemand minder dan Ciccolini in zijn beste dagen. Over charisma gesproken en dat met ideale blijken hoe je extrovert optreden kunt combineren met verinnerlijkt musiceren.

Starker en Neriki bijvoorbeeld, weten precies dat deze muziek is gebaat bij een krachtige, maar niet te assertieve toon. Hij geeft de urgentie van de hoekdelen mooi gestalte met mooi volgehouden passie en blijft waardig bij het uiten van de emoties uit het langzame deel. Hooguit had hij iets meer structuurbesef kunnen tonen.

Heel oprecht en gevoelig laat Mørk de muziek op natuurlijke wijze spreken, maar hier is het vooral ook de hartstochtelijke inbreng van Thibaudet die bewondering wekt.

Al lang vormen Harrell en Ashkenazy een hecht koppen en dat werpt ook hier weer zijn mooie vruchten af. Hun spel klinkt glorieus en ze weten de inherente melancholie precies goed te doseren.

Het was Isserlis die enigszins verongelijkt vaststelde “dat ik slechts vier noten heb en mijn partner Hough 62”. Maar van dat kleine aantal en de aanzienlijke rest maakt het stel samen wel een heel goede uitvoering.

Te midden van de lange lijst komen we ook veel onbekenden tegen die soms aangenaam verrassen. Neem Irvine die met McNaught voor een vrij lichte, intelligente speelwijze die nogal introvert van aard is. Dat heeft zijn eigen bekoring. Dan is daar Jankovic, ook verrassend goed omdat ze heel expressief en elegant fraseert en vooral de lyrische kanten van de sonate belicht; de gepassioneerde komen daarbij hoogstens een beetje in de verdrukking.

Ook Andrianov en Urasin behoren tot de interessanteren, maar hun interpretatie valt tenslotte toch af omdat de pianist haast te stormachtig speelt.

Kniazev en Lugansky reageren om te beginnen heel gevoelig op elkaar en voeren in het Allegro scherzando een dappere strijd, deels gezamenlijk, deels tegen elkaar in een nogal gespierde weergave.

Bij Maisky is het altijd oppassen of hij zich niet teveel op de voorgrond dringt en oversentimenteel wordt. Met Tiempo zorgt hij in dit geval voor een nogal duistere lezing, maar krijgt hij teveel de vrije hand om zich uit te leven.

Voor een aangename verrassing zorgen Grebanier en Guggenheim met een pakkende interpretatie die een hoogtepunt bereikt in het langzame deel.

Dan liever de evenwichtiger aanpak van Capuçon en Montero die iets Latijns lyrisch in zich heeft. De zangerige toon van de cellist heeft zijn eigen bekoring.

Uiteindelijk komen Chaushian en Sudbin niet ongeschonden door de ballotage. Het ontbreekt hij hen niet aan kleur en expressie, maar veel lijkt meer dan levensgroot uitvergroot te zijn.

Van Walton staan met acht jaar verschil twee opnamen ter beschikking. Grote onderlinge verschillen zijn er niet in zijn opvatting, maar met Owen als begeleider lijkt hij het wat beter te hebben getroffen dan met Grimwood. In het eerste geval klinkt de muziek warmbloediger, gepassioneerder en iets verfijnder.

Ondanks de voortreffelijk klinkende opname is het duo Ivashkin en Hayroudinoff in laatste instantie wat te terughoudend in virtuoos en expressief opzicht.

De Engelse verrassing is uiteraard Clein, hier met Owen als secondant. Wat helpt is dat de pianist zich goed in toom houdt en dominantie voorkomt. Het fijne aan het spel van deze celliste is, dat ze heel communicatief voordraagt. Haar toon is mooi vol en warm dus het resultaat klinkt aantrekkelijk.

En dan als grote aangename verrassing van eigen bodem Rademakers en Verschoor die met hun toegewijde, met gevoel en passie voorgedragen en door verfijnd en voortreffelijk ensemblespel gekenmerkte intense spel zonder overdrijving tot de eredivisie doordringen. De typisch Slavische laatromantische melancholie wordt waar nodig niets tekort gedaan. De celliste ontlokt de fraaiste kleuren aan haar instrument.

Ook de vaardige Gabetta komt met Kern vrij ver, maar haar Argentijnse achtergrond staat het doordringen tot de Oost-Europese ziel tenslotte in de weg. Wat dat betreft imponeert de Chinese tweeling Ng haast meer, maar ook zij  redden het niet.

 

Conclusie

 

Een eenduidige winnaar kan hier niet worden uitgeroepen. Het gaat met geringe niveauverschillen tussen een aantal bewonderenswaardige verklankingen waarbij de koppeling de doorslag kan geven. Vele genoemden combineren Rachmaninov met Shostakovitch wat best aantrekkelijk is.

Tot de uitverkorenen behoren Harrell/Ashkenazy, Starker/Neriki, Mørk/Thibaudet, Tortelier/Ciccolini en zeker ook Rademaker/Verschoor en Grebanier/Guggenheim.

 

Discografie

 

1935. Marcel Hubert en Shura Cherkassky. Biddulph LHW 034.

 

1947. Edmund Kurtz en William Kapell. RCA 09026-68996-2, Naxos 8.110767.

 

1953. Sviatoslav Knushevitzky en Lev Oborin. Brilliant Classics 8924. 

 

1956. Zarah Nelsova en Artur Balsam. Decca 465.6327 (5 cd’s).

 

1958 Mstislav Rostropovitch en Alexander Dedyukhin. DG 471.620-2 (2 cd’s), 459.022-2.

 

1967. Paul Tortelier en Aldo Ciccolini. EMI 769.851-2.

 

1970. Gwyneth George en Alberto Portugheis. Guild GMCD 7219.

 

1976. Ludwig Hoelscher en Kurt Rapf. Bayer BR 200009.

 

1979. Arto Noras en Eero Heinonen. Finlandia FACD 701.

 

1980. Stephen Kates en Carolyn Pope Kobler. Bainbridge BCD 6272.

 

1984. Lynn Harrell en Vladimir Ashkenazy. Decca 414.340-2.

 

1984. Heinrich Schiff en Elisabeth Leonskaja. Philips 412.732-2.

 

1985. Boris Pergamenschikow en Pavel Gililov. Aulos AUL 68516.

 

1986. Yvan Chiffoleau en Pierre Réach. Adda CD 581023.

 

1986. Yuli Turovsky en Luba Edlina. Chandos CHAN 8523.

 

1987. Raphael Sommer en Daniel Adni. Lyrinx CD 074.

 

1987. Torleif Thedéen en Roland Pöntinen. BIS CD 386.

 

1988. Stephen Kates en Carolyne Pope-Kobler. Bainbridge BCD 6272.

 

1988. Alexander Baillie en Piers Lane. Unicorn DKP CD 9083.

 

1989. Bernard Gregor-Smith en Yolande Wrigley. ASV CDQS 6178.

 

1989. Ivan Monighetti en Vassily Lobanov. Chant du monde LDC 278980.

 

1989. Marti Rousi en Juhani Lagerspetz. Ondine ODE 748-2.

 

1989. Nathaniel Rosen en Pavlina Dokovska. Elan CD 2226.

 

1989. Erling Blöndal Bengtsson en Nina Kavtaradze. Kontrapunkt 32018. 

 

1990. Herre-Jan Stegenga en Jakob Bogaart. Sound EMS SBCD 9600.

 

1990. Nathaniel Rosen en Pavlina Dokovska. Elan.

 

1990. Yo Yo Ma en Emanuel Ax. Sony 46486, 88725-45293-2 (10 cd’s).

 

1990. Janos Starker en Shigeo Neriki. RCA RD 60598.

 

1991. Alfia en Eleonora Bekova. Claudio CR 39112.

 

1992. Mikael Ericsson en Frantisek Maly. Baltic Bonton 710078-2.

 

1993. Alexander Zagorinsky en Alexei Shmitov. Et’cetera KTC 1162.

 

1993. Anne Gastinel en Pierre-Laurent Aimard. Vallois V 4692.

 

1993. Desmond Hoebig en Andrew Tunis. CBC MVCD 1093.

 

1993. Nils Silvest en Tove Lønskov. Canzona CAN 330.

 

1993. William Conway en Peter Evans. Linn CKD 009.

 

1994. Michael Grebanier en Janet Guggenheim. Naxos 8.550987.

 

1994. Truls Mørk en Jean-Yves Thibaudet. Virgin 482.067-2 (2 cd’s).

 

1994. Jirí Bárta en Marián Lapsansky. Supraphon SU 11 2156-2-131.

 

1995. Liam Abramson en Charles Wiffen. Royal Overseas League AW 95010.

 

1996. Timothy Gill en Fali Pavri. Guild GMCD 7127.

 

1996. Emil Klein en Wolfgang Manz. Arte Nova 74321-43316-2.

 

1996. Steven Doane en Barry Snyder. Bridge 9347.

 

1998. Iseut Chuat en Gergely Bogányi. Saphir LVC 1005.

 

1998. Gary Hoffman en Jean-Philippe Collard. EMI 648.345-2 (5 cd’s).

 

1998. Friedrich Kleinhapl en Jeanne Mikitka. Ars FCD 368365.

 

1999. Louise Hopkins en Aleksandar Madzar. Intim Musik IMCD 062.

 

1999. Moray Welsh en Martin Roscoe. Black Box BBM 1044.

 

1999. Daniel Morganstern en Eric Larsen. HM

 

2000. Petja Svensson en Bengt-Åke Lundin. Caprice CAP 21643.

 

2000. Eric Kutz en Miko Kominami. Centaur CRC 2631.

 

2000. Jérôme Perno en Jérôme Ducros. Ogam 488003-2.

 

2001. Sonia Wieder-Atherton en Imogen Cooper. RCA 74321-91155-2.

 

2001. Elizabeth Dolin en Francine Kay. Analekta AN 23160.

 

2001. Jamie Walton en Charles Owen. SOMM 026.

 

2001. Troels Svane en Elena Margolina. Ars FCD 368410.

 

2002. Michal Kanka en Jaromir Klepác. Praga PRD 25018-2, PRD 350015 (4 cd’s).

 

2002. Mikhail Utkin en Marina Gorokholinsky. Classical Records CR 016.

 

2002. Andres Diaz en Samuel Sanders. Arabesque.

 

2002. Steven Isserlis en Stephen Hough. Hyperion CDA 67376.

 

2002. Adolfo Gutiérrez en Fernando Pérez. Verso VRS 2010.

 

2002. Luc Dewez en Luc Devos. Kalidisc KA 2005.

 

2003. Alexander Ivashin en Rustem Hayroudinoff. Chandos CHAN 10095.

 

2003. Leonid Gorkokhov en Nikolai Demidenko. ASV GLD 4006.

 

2003. Andres Diaz en Samuel Sanders

 

2003. Borislav Strulev en Sergei Yerokhin. Lyrinx LYR 2229.

 

2004. Natalia Gutman en Elisso Virsaladze. Live Classcs LCL 206.

 

2004. Alexander Dimitriev en Alexander Paley. Accord 476.7188.

 

2005. Daniil Shafran en Anton Ginzburg. Melodiya MEL 10.01938 (5 cd’s).

 

2005. Marc Coppey en Petr Laul. Aeon AECD 0636.

 

2005. Tanja Tetzlaff en Gunilla Süssmann. AVI 8553082 (2 cd’s).

 

2005. Adolfo Gutiérrez Arenas en Luis Fernando Pérez. Verso VRS 2010.

 

2005. Mischa Maisky en Sergio Tiempo. DG 477.7235, EMI 358.472-2 (3 cd’s).

 

2006. Friedrich Kleinhapl en Andreas Woyke. Ars ARS 38025.

 

2006. Boris Andrianov en Rem Urasin. Quartz QTZ 2053.

 

2006. Gautier Capuçon en Gabriela Montero. Virgin 385.786-2.

 

2006. Marie-Paule Milone en Denis Pascal. Polymnie 230369.

 

2006. Alexander Kniazev en Nikolai Lugansky. Warner 2564-63946-2.

 

2006. Natalie Clein en Charles Owen. EMI 366.938-2.

 

2007. Pei-Jee Ng en Pei-Sian Ng. Melba MR 301113.

 

2007. Robert Irvine en Graeme McNaught. Delphian DCD 34034.

 

2007. Boris Andrianov en Rem Urasin. Quartz QTZ 2053.

 

2007. Alexandre Debrus en Alexander Mogilevsky. Artes AD 002, Pavane ADW 2011.

 

2008. David Geringas en Ian Fountain. Hänssler 93.245.

 

2008. Wendy Warner en Irina Nozova. Cedille CDR 90000120.

 

2008. Kseniya Jankovic en Jacqueline Bourgès-Maunoury. Saphir LVC 001082.

 

2008. Daniel Morganstern en Eric Larsen. HM

 

2009. Jamie Walton en Daniel Grimwood. Signum SIGCD 172.

 

2009. Maximilian Hornung en Gerhard Vielhaber. Classic Clips CLCL 114.

 

2009. Marko Ylönen en Arto Satukangas. Alba ABCD 293.

 

2009. Nikolaj Kapoestin en Eckart Runge. Genuin GEN 89150.

 

2010. Alexander Chaushian en Yevgeny Sudbin. BIS SACD 1858.

 

2010. Marina Tarasova en Alexander Polezhaev. Alto ALC 1132.

 

2010. Wendy Warner en Irina Nuozova. Cedille CDR 90000120.

 

2011. Julian Steckel en Paul Rivinius. Oehms OC 426.

 

2012. Mayke Rademakers en Matthijs Verschoor. QuintOne Q 12002.

 

2012 Yuki Ito en Sofya Gulyak. Champs ill CHRCD 044.

 

2012. Evelyn Elsing en Santiago Rodriguez. Centaur CRC 3247/8 (2 cd’s).

 

2012. Sol Gabetta en Olga Kern. Sony 88725-43575-2.

 

2012. Leonard Elschenbroich en Alexander Grynyuk. Onyx ONYX 4116.

 

Arrangement voor viool

 

2002. Renaud Capuçon en Liliya Zilberstein. EMI 557.497-2.

 

2005. Yuri Zhislin en George-Emmanuel Lazaridis. Somm SOMM 046.

 

2009. Hideko Udagawa en Konstantin Lifschitz. Signum SIGCD 164.

 

Arrangement voor contrabas

 

2001. Hans Roelofsen en Muza Rubakyte. Brilliant Classics.