RAVEL: STRIJKKWARTET
Toen Ravel in 1902 zijn helaas enige strijkkwartet schreef stond hij duidelijk onder invloed van Debussy, maar met zijn uitstekende harmonische meesterschap overtrof hij deze, getuige de bijzondere melodiek en de wisselende emotionele temperatuur.
Achtergronden
Ravel maakt snel naam toen hij in 1902/3 zijn aan zijn leraar Fauré opgedragen strijkkwartet componeerde. Het was zijn eerste en meteen succesvolste poging op kamermuziekgebied. Toen het kwartet twee jaar later, 5 maart 1904 met het Heymann kwartet succesvol in première ging, vestigde het meteen zijn naam als gerijpte componist.
In zijn autobiografie meldt Ravel dat het strijkkwartet “meer dan welk ook van zijn eerdere werken in lijn was met mijn ideeën over muzikale structuur”. En inderdaad, hoewel nog veel jeugdig enthousiasme te bespeuren is, wordt toch vooral de formele kracht van het werk al luisterend duidelijk.
De legende wil dat Debussy vond dat Ravels kwartet een wel erg duidelijke overeenkomst vertoonde met zijn eigen eenling en inderdaad: er zijn overeenkomsten. Beide werken beginnen bijvoorbeeld met een deel in sonatevorm en beide maken gebruik van thematisch materiaal uit dat deel voor de rest van het werk. Het eerste deel heeft een hoofdthema dat zich als een sierlijke boog ontvouwt, het scherzo heeft de levendigheid van een volksdans, het langzame deel is een weelderige rapsodie vol romantische expressie en in de finale worden op rusteloze manier motieven ontwikkeld.
En wat die overeenkomst met het kwartet van Debussy betreft: vanaf het tweede deel ontwikkelt het kwartet van Ravel een rapsodische, toegeeflijke kwaliteit die kilometers verwijderd is van Debussy. Afgezien daarvan was Debussy een grote bewonderaar van het werk. Nadat hij het voor het eerst had gehoord, schreef hij aan Ravel: “Verander in hemelsnaam niets aan je strijkkwartet”.
De gewoonte om de kwartetten van Debussy en Ravel in één adem te noemen ligt voor de hand en ook de muziekindustrie heeft daarvan veelvuldig gebruik gemaakt. In beide werken klinkt door hoe ze het genre bevrijdden van vroegere streng getrokken grenzen en de weg wezen naar een onbekende wereld.
De opnamen
Echt historisch zijn de opnamen van het Pro Arte-, Capet-, Calvet- en Parrenin kwartet. Het is nuttig daar terloops kennis van te nemen, maar niemand zal ze nog met prioriteit op de verlanglijst zetten.
Als steeds is helaas ook veel mooi materiaal ingetrokken en niet of slechts moeilijk te verkrijgen. Beide Denon opnamen zijn in Europa waarschijnlijk vervlogen. Jammer voor het Nuovo quartetto en het Carmina kwartet Dat geldt het pijnlijkst voor de Erato opnamen van het Keller- en vooral het Via Nova kwartet, maar op andere labels ook het Amati-, Medici- en Tokio kwartet. Wie de lange discografische lijst doorloopt en probeert of al het vermelde materiaal nog in de handel is, zal wel op meer teleurstellingen stuiten.
Van de oudere opnamen laat die van het Stuyvesant kwartet duidelijk horen hoe het niet moet: zoetelijk, lichtelijk chaotisch en zonder doel of richting.
Het Italiaans kwartet zorgde voor twee lang als ‘klassiek’ en maatgevend geldende opname. De oudste, voor EMI heeft intussen zijn houdbaarheidsdatum wel overschreden, maar de nieuwere legt nog steeds veel gewicht in de schaal. Het ensemble verkeerde in zijn beste jaren en speelt hier heel spontaan en laat bovendien Debussy’s wendingen van richting en stemming fraai horen. Prachtig zijn ook de luchtige gratie en het gevoel van verwondering dat hoorbaar wordt. Hooguit mankeert het wat aan het laatste beetje finesse.
Aan het heel doelgericht, virtuoos en geconcentreerd spelende Juilliard kwartet heb ik uit de lp tijd de beste herinneringen. Gelukkig zijn beide opnamen van het Amerikaanse kwartet mooi verdoekt en nog beschikbaar.
Tsjechië, land der strijkkwartetten, is op zijn best vertegenwoordigd door het enthousiast en gretig spelende Vlach kwartet dat langzamerhand wel klankmatig te lijden heeft onder de oudere opnamekwaliteit.
DG heeft altijd sterke troeven gehad wat Ravels kwartet betreft. Dat begon met een voor een Duitse ensemble onverwacht stijlvolle uitvoering door het met flair en virtuoos spelende Melos kwartet, vol tonale schoonheid, volmaakt qua ensemble en fluwelig van toon met een uitgesproken dichterlijke inslag. Het ensemble heeft een precies analyserende stijl. Of die opname nog verkrijgbaar is lijkt dubieus/. Jaren later volgde het Amerikaanse Emerson kwartet met een technisch prachtig verzorgde, maar expressief wat bloedarme lezing. Het op één na beste wat DG leverde, is te danken aan het toen met jeugdig elan spelende Hagen kwartet. De opvatting neigt naar het neoklassieke.
Dat het – hoe mooi het kwartetspel qua homogeniteit en techniek ook is – aan de vereiste Gallische sfeer kan ontbreken, toont het Borodin kwartet aan. Ook het Alban Berg- en Orford kwartet wisten zich hier niet optimaal te profileren. De Alban Bergs werden wel enigszins overdreven in EMI’s reeks Great Recordings of the Century heruitgebracht. Het spel is wel prachtig en verleidelijk, maar klinkt ook wat bestudeerd en niet erg spontaan.
Het bijzondere van het Cleveland kwartet is dat het viertal musici speelt op Stradivarius instrumenten die ooit in het bezit van Paganini waren. In hoeverre dat invloed heeft op de uitvoering blijft een onbeantwoorde vraag. Duidelijk is wel de bijzonder warme toon en de volle toon. De muziek komt vitaal en fris tot klinken wat een voordeel is bij deze avontuurlijke muziek. De thematische ideeën komen logisch uit elkaar voort. Een pre voor wie daarop is gesteld.
In 1983 maakte het uit István Párkányi, Heinz Oberdorfer, Ferdinand Erblich en Stefan Metz bestaande Orlando kwartet een opmerkelijke en respectabele opname die met het Philips label ten onder ging. Sic transit gloria. De vier musici hadden naast hun kwartetwerk ter wille van hun bestaanszekerheid plaatsen in Nederlandse orkesten. Na opheffing van hun ensemble bleven vooral pedagogische initiatieven en natuurlijk de waardevolle Strijkkwartet academie van Stefan Metz plus het nuttige Orlando Festival.
Párkányi stichtte daarna onder eigen naam een nieuw kwartet dat een onbekende eigen opname maakte.
Het Roemeense Ad Libitum kwartet levert een vrij provocerende vertolking af door het accent te leggen op de polarisatie van de tonale en melodische inhoud. De toon is haast voortdurend te fluwelig
Enigszins exotisch van herkomst, maar best de moeite waard is wat het Australisch kwartet laat horen: een oorstrelende, serieuze, energieke en warmbloedige verklanking
Het Spaanse Cuarteto Casals won in 2000 in Londen een internationaal strijkkwartet concours en zet een mooie, heel expressief dichterlijke interpretatie neer, mild overpeinzend in het langzame deel, bijtend fel in het scherzo en sprankelend in de finale. De Spaanse tak van Harmonia Mundi zorgde voor een mooie registratie. Best de moeite waard dus.
Gaan we naar Frankrijk voor het Quatuor Ebène dat soms ook in beeld voorbij komt bij Mezzo. Of het aan de Franse achtergrond, de volledige vertrouwdheid met het specifieke idioom ligt? Zeker is in ieder geval dat de uitkomst van hun spel op het allerhoogste niveau landt. Het zit hem in details die meesterlijk zijn uitgewerkt en geplaatst, om de nuancen, de plotselinge sfeerwisselingen, de logische, heel vloeiende verwerking van het materiaal. Het lijkt wel haast improviserend en verhoogt de spanning.
Onstuimig gaat het Lindsay kwartet te werk. Bij voortduring doet dat ietwat overdreven aan. Het beste slaagden de hoekdelen, de centrale delen vallen daarentegen wat af.
Een genoegen is het ook om naar het eveneens toen de opname werd gemaakt jonge Belcea kwartet te luisteren. Het maakt een welverdiende vliegende start met zijn frisse aanpak en speelde in Ravel hoge troeven uit. Opvallend zijn bijvoorbeeld de kruisritmen en subtiel uitgewerkte details, in het langzame deel de blijken van nostalgie. Iets meer expressieve vrijheid had men zich wel mogen gunnen. De kristalheldere opnamekwaliteit draagt veel aan het succes bij.
Bij alle warmbloedigheid en precisie legt het Ysaÿe kwartet ook de nodige dramatiek in de realisatie. De geluidskwaliteit heeft vrijwel studiokwaliteit. Het pizzicato deel is tamelijk losjes, nogal romantisch opgevat. Vermeldenswaard als tot de beteren en interessanteren behorend is ook het goede Chiligirian kwartet. Vergeleken daarmee opereert het Alcan kwartet op de grens van oppervlakkigheid. Ietwat geforceerd ageren de leden van het Auryn- en Acies kwartet.
Of de Polen van het Szymanowski kwartet door hun afkomst een handicap hebben? Hun Ravel klinkt nogal terughoudend en sprankelt niet echt. Ook ontbreekt het teveel aan concentratie en drama. De droge akoestiek van de opnameruimte versterkt die negatieve kanten nog.
In EMI’s Debuutreeks treffen we het Chinese Formosa kwartet aan. Kwaliteiten heeft het zeker, maar de benadering van Debussy klinkt nogal uiterlijk, oppervlakkig. Ook het Orpheus kwartet is wel eens in beteren doen te horen dan hier.
Waaraan het ligt is niet zo makkelijk vast te stellen, maar in vergelijking met de beste andere opnamen klinkt het Dante kwartet wat kaal. Ook de koele aanpak zal daarbij een rol spelen. Het scherzo klinkt wat tam en het geheel is weinig verrassend. Beter, subtieler, maar enigszins wisselend in concentratie zijn de spelers van het Kodály kwartet
Als de naam Arcanto kwartet velen nog weinig zegt, zal menigeen verheugd reageren wanneer men weet dat het ensemble bestaat uit Antje Weithaus, Daniel Sepec, Tabea Zimmermann en Jean-Guihen Queras. Dat – een stel individuele sterspelers - hoeft op zichzelf geen garantie voor de hoogste kwaliteit te zijn, maar zoals veel vroeger bijvoorbeeld bij Casals in Prades en Perpignan al bleek, het kán tot verbluffend mooie resultaten leiden. De vier zich keurig in een homogeen geheel voegende persoonlijkheden hebben inderdaad wat bijzonders te bieden. Hier pakt de persoonlijke ervaring, gevoegd bij veel stilistisch inzicht uitstekend uit. Instinctief worden onopvallende, maar mooi in het totaalconcept passende persoonlijke accenten geplaatst. Een lyrische expressie en een dichterlijke welsprekendheid vallen het meest op naast coloristische finesse. Heel overtuigend.
Het uit Nederlands-Engelse deelnemers, namelijk door Xander van Vliet, Marije Ploemacher, Simone van der Giessen en Nathaniel Boyd gevormde Navarra kwartet liet in Monmouth tijdens een optreden de opnamespullen van het nog onbekende label Sonimage meedraaien. Het resultaat mag gehoord worden. De uitvoering getuigt namelijk van veel en de juiste verbeelding, de toon is specifiek licht-Frans en ademt verder een volkomen idiomatische geest. Louter lof dus en opnieuw valt positief op hoezeer in jongere kwartetten gelukkig en eindelijk de invloed van geweldige musiciennes steeds groter wordt.
Conclusie
Met de koppelingen – bij voorkeur met kwartetten van Debussy en Fauré – is hier geen rekening gehouden omdat het primair om Ravel gaat.
Wat blijft tenslotte samen met de oudere opnamen van het Italiaans-, Juilliard- en Melos kwartet aan waardevolle nieuwere opnamen over? Zeker het Hagen kwartet en het Belcea- en Arcanto kwartet. Maar de erepalm gaat met minieme voorsprong naar Ebène.
Maar beluister vooral ook het verrassend goede Navarra kwartet eens.
Wie een vervreemdende ervaring op het hoogste niveau wil ondergaan, moet het Aurelia saxofoonkwartet als extra kiezen. Ook de reductie voor twee piano’s is voor een keer interessant.
Discografie
1928. Capet kwartet. Biddulph LAB 133/4 (2 cd’s).
1933. Pro Arte kwartet. Biddulph LAB 105, Andante AND 2970 (4 cd’s), Cascavelle VEL 3047 (3 cd’s).
1937. Calvet kwartet. Membran 221884 (4 cd’s).
1950. Londens Strijkkwartet. Music & Arts CD 1283 (8 cd’s).
1950. Schneiderhan kwartet. Orfeo C402.951 B.
1951. Stuyvesant kwartet. Bridge BRIDGE 9137.
1953. Boedapest kwartet. Sony MPK 44843.
1954. Italiaans kwartet. EMI 574.792-2.
1954. Parrenin kwartet. EMI 767.217-2 (2 cd’s).
1959. Juilliard kwartet. Testament SBT 1375, Sony SMK 62708.
1962. Borodin kwartet Melodiya MEL CD 10011973.
1965. Italiaans kwartet. Philips 454.020-2, 464.699-2, 420.894-2, DG 476.9303 (2 cd’s).
1967. Deens kwartet. Valois V 4409.
1969. Via Nova kwartet. Erato ECD 71572.
1971. LaSalle kwartet. DG 435.589-2.
1972. Talich kwartet. Calliope CAL 9893, CAL 3893/4 (2 cd’s).
1973. Guarneri kwartet. RCA VD 60909.
1976. LaSalle kwartet. Orfeo C 632.041 B.
1978. Carmirelli kwartet. Decca 425.424-2.
1979. Melos kwartet. DG 419.750-2, 479.0529, 479.0056 (9 cd’s).
1979. Sequoia kwartet. Delos DE 3004.
1982. Orlando kwartet. Philips 411.050-2, 422.837-2.
1984. Alban Berg kwartet. EMI 747.347-2, 567.550-2, 085.202-2.
1984. Emerson kwartet. DG 427.320-2.
1984. Enesco kwartet. Forlane UCD 16521.
1985. Nuovo quartetto. Denon 33C37-7830.
1985. Cleveland kwartet. Telarc CD 80111.
1985. Viotti kwartet. Pierre Verany PV 786.102.
1985. Academica kwartet. Dynamic CDS 50.
1986. Fairfield kwartet. Helios CDH 88018.
1987. Travnicek kwartet. Opus 93512035.
1987. Medici kwartet. Nimbus NI 5389, NI 5077.
1988. Amati kwartet. Divox/Cosmus CD 28902.
1988. Sharon kwartet. Nandi SQ 101.
1988. Kodály kwartet. Naxos 8.550249.
1988. Tokio kwartet. RCA 09026-62552-2.
1989. Borodin kwartet. Virgin 791.077-2, Melodiya SUCD 1000040, CD 1001973.
1989. Juilliard kwartet. Sony SK 52554, Newton 8802159.
1989. New World kwartet. Innovative MCD 17.
1989. Ysaÿe kwartet. Blawete BLA 97003 (3 cd’s).
1990. Britten kwartet. EMI 754.346-2.
1991. Ysaÿe kwartet. Decca 430.434-2.
1992. Carmina kwartet. Denon CO 75164.
1992. Philharmonia kwartet, Berlijn. Thorofon CTH 2141.
1992. Orpheus kwartet. Channel Classics CCS 3892.
1992. Simon kwartet. Pavane ADW 7288.
1993. Alcan kwartet. Analecta FL 23019.
1993. Vogler kwartet. RCA 09026-061816-2.
1993. Hagen kwartet. DG 437.836-2.
1993. Keller kwartet. Erato 8573-89231-2, 4509-96361-2.
1994. Tokio kwartet. RCA 09026-62552-2.
1994. Euridice kwartet. Vanguard 99063.
1994. Parisii kwartet. Valois V 4730, Saphir LVC 1044.
1994. Lindsay kwartet. ASV CDDCA 930.
1995. Medici kwartet. Koch 36436-2 (2 cd’s).
1995. Skampa kwartet. Supraphon SU 03156-2.
1997. Orion kwartet. Delos DE 3167 (3 cd’s).
1998. Vertavo kwartet. Simax PSC 1201.
1998. Shanghai kwartet. Delos DE 3223.
1999. Ad libitum kwartet. Naxos 8.554722.
1999. Rosamonde kwartet. Pierre Verany PV 700029, 79905-2.
2000. Petersen kwartet. Capriccio 10860.
2000. Avalon kwartet. Channel Classics CCS 14898.
2000. Belcea kwartet. EMI 574.020-2.
2001. Rubin kwartet. Arte Nova 74321-90069-2.
2001. Parisii kwartet. Saphir LVC 001044.
2002. Soovin Kim, Jessica Lee, Jonathan Vinocour, Soo Bae. Arkiv Music 8003.
2002. Auryn kwartet. Tacet D 118.
2002. Jerusalem kwartet. Live Classics LCL 801.
2003. Parkányi kwartet. Praga PRD DSD 250.208.
2004. Debussy kwartet. Arion ARN 68647.
2005. Leipzigs kwartet. MDG 307.1359-2, 307.1430-2.
2005. Petersen kwartet. Capriccio C 10860.
2006. Jersusalem kwartet. Live Classics LCL 801.
2006. Casals kwartet. Harmonia Mundi HMI 98.7072.
2006. Academia kwartet. Dynacord CD 530.
2006. Formosa kwartet. EMI 366.557-2.
2006. Panocha kwartet. Supraphon SU 3855-2.
2008. Quatuor Ebène. Virgin 476.6904, 519.045-2.
2008. Szymanowski kwartet. AVI 8553158.
2008. Jade kwartet. Animato ACD 6107.
2008. Daedalus kwartet. Bridge BRIDGE 9202.
2008. Sine nomine kwartet. Genuin GEN 89141.
2008. Acies kwartet. Gramola 98843.
2009. Schönberg kwartet. Et’cetera KTC 1382 (5 cd’s).
2009. Brodsky kwartet. Orchid Classics ORC 10001-2.
2009 Dante kwartet. Hyperion CDA 67759.
2010. Arcanto kwartet. Harmonia Mundi HMC 90.2067.
2011. Brodsky kwartet. Chandos CHAN 10717.
2012. Talich kwartet. La dolce Volta LDV 08.
2012. Amedeo Modigliani kwartet. Mirare MIR 188.
Bewerking tot saxofoonkwartet (bew. Arends)
1990. Aurelia saxofoonkwartet. Et’cetera KTC 1088.
Bewerking voor strijkorkest
2003. Schots ensemble o.l.v. Clio Gould. Linn CKD 215.
Bewerking voor 2 piano’s
2000. Joop Celis en Frédéric Meinders. Classic DOM 291063.
Met onbekende opnamedatum
….. Ysaÿe kwartet. Blawete BLA 97003 (3 cd’s).
Video
2000. Hagen kwartet. Medici Arts 2072338 (dvd).
2010. Kodály kwartet. Naxos 2.110544 (dvd).