Verg. Discografieën

RAVEL: VALSES NOBLES ET SENTIMENTALES

RAVEL: VALSES NOBLES ET SENTIMENTALES

 

Het verleden en de dans waren twee obsessies van Ravel die hem inspireerden tot veel prachtige muziek. Dat gaat van het Menuet antique (1895) tot La valse (1921) met de Valses nobles et sentimentales (1911) als juweeltje daartussen. We beperken ons hier tot de oorspronkelijke pianoversie.

 

Achtergronden

 

‘Ik heb Ravel altijd beschouwd als de grootste kunstenaar in de Franse muziek, naast Rameau en Debussy”, schreef Romain Rolland kort na Ravels dood in 1937. “Zijn composities worden gekenmerkt door een haast onovertrefbare precisie, finesse en brille. Heel wat andere muziek lijkt in vergelijking hiermee onvolmaakt. Hij is een meester van de kleur en ontwerp”.

In détail gaat het om acht miniatuurtjes, het kortste slechts krap veertig seconden lang, het langste bijna vijf minuten kort. In een kwartiertje is het allemaal voorbij.

Anekdotisch interessant is dat de première van de Valses nobles et sentimentales werd gegeven zonder dat de naam van de componist was vermeld. Zelfs kenners dachten dat het een werk van de eerste de beste practical joker of een charlatan was en niemand kwam op Ravel. Belachelijk vond men. De gedachte dat het ging om ‘muziek over muziek’ vatte pas later post. 

Ondanks de grote onderlinge verschillen in muzikale betekenis vormen deze acht walsjes een samenhangend geheel; ze zijn onderling verbonden door meer dan één geheime draad: elke wals schijnt vanzelf de volgende op te roepen en zich zo onmisbaar te maken in het grotere geheel.

Er wordt verwacht dat deze walsen zonder onderbreking na elkaar worden gespeeld, net zoals dat bij die van Schubert en Brahms het geval is. Sommige zijn briljant en lichtvoetig (nr. 1 en 7) en voeren de luisteraar in een duizelig rondtollen, andere maken een duik in verdroomde melancholie ( nr. 2 en 5) en herinneren zo enigszins aan Satie.

De achtste wals is het merkwaardigst als een soort terugblikkende gedachte over alles wat eerder is gezegd. Met enige fantasie en de blik van een filosoof kan worden gezegd dat deze mooie cyclus een symbool is van de verschillende stappen uit een mensenleven.

Het geheel kan ook gedetailleerder worden beschouwd wanneer we het naar soort wals onderscheiden. Dan zijn drie types herkenbaar: de Weense wals (valses nobles), de langzame wals (valses sentimentales) en de muziek in 3/4  maat zonder typisch walsgevoel. Ze vallen uiteen in drie tempobereiken: snel, langzaam en matig.

Deze drie basistypes zijn als volgt gerangschikt: de beide ‘niet-walsen’ (1 en 3) omringen een vrij trage wals (2); twee quasi Weense walsen (4 en 6) omringen een langzame wals (5) en nr. 8 is een echte wals in uitgebreide driedelige vorm met metrische variaties die iets van de echte dans suggereren. 

Maar los daarvan, puur als muziek beschouwd kan worden gezegd dat Ravel hier vrijwel ongeëvenaarde pieken van verfijning en harmonische subtiliteit realiseert.

 

De opnamen

 

Respect voor diegenen die alle hieronder vermelde opnamen weet te bemachtigen, te beluisteren en vergelijkend te beoordelen. Een haast onmenselijke opgave, waaraan ook hier onmogelijk uitvoering kan worden gegeven.

Met het gevaar prachtinterpretaties over te slaan, concentreren we ons liever op de echt waardevolle, betekenisvolle vertolkingen.

Erg vaak maken die deel uit van een complete opname van Ravels pianowerken en aangezien die samen op twee cd’s onder te brengen zijn en een goede weergave van de Valses nobles et sentimentales als regel garant staat voor eveneens heel goede verrichtingen met de overige werken, verdient zo’n integraal geheel eigenlijk steeds de voorkeur.

Als eerste hebben we natuurlijk als waardevol document van Ravel zelf. Hij speelde deze muziek destijds op Welte Mignon pianorollen die jaren later toen de opnametechniek ver was gevorderd, konden worden afgespeeld, waarbij het resultaat in heel acceptabele vorm ter beschikking kwam. Het enige probleem is dat gerechte twijfel aan de tempi bestaat. Verschillen in afspeelsnelheid hebben namelijk geen invloed op de toonhoogte.

Begin jaren ‘vijftig vorige eeuw maakten Gieseking en Casadesus kort na elkaar opnamen van de volledige pianowerken van Debussy en Ravel. Waar Gieseking net wat verkieslijk was in Debussy, gold voor Casadesus een voorkeur wat Ravel betreft. Nog steeds zijn hun opnamen waardevolle uitgangspunten voor deze materie.

In het voorbijgaan maakten ook Rubinstein en Anda een positieve indruk, maar geleidelijk vielen hun prestaties toch wat terug. Ook Argerich gooide natuurlijk hoge ogen.

Daarna kwamen de beiden Haas pianisten, een Française en een Duitser, waarbij Werner uiteindelijk toch de wat betere papieren had dan Monique. Voor een aangename verrassing zorgde daarna de veelzijdige Simon.

Verdere positieve aantekeningen krijgen – soms haast vanzelfsprekend – Perlemuter, Pogorelich, Bruins, Ashkenazy, De Larrocha, Richter en Cassard. Zij zijn met name interessant voor diegenen die aan 1 cd genoeg hebben, desnoods in de vorm van een buiten Ravel gemengd recital.

Of men voor een waarlijk Gallische inslag bij voorkeur toch bij Franse en Frans-Canadese pianisten terecht moet? Een aantal opnamen wijst in die richting. Ze kunnen haast in één adem worden genoemd: Lortie, Hewitt, Thibaudet, Tharaud en Bavouzet. Alleen leveren pretstaties op het hoogste stilistische en technische niveau. Zij zijn het die voor de meeste authenticiteit zorgen. Groots is ook wat Volodos in zijn zeer gemengde Weense recital liet zien en horen in een ongeparfumeerde Ravel met veel aandacht voor de binnenkant van de muziek. Eén van de weinigen onder de jongeren die in hun buurt komt, is Descharmes.

Dat Frans bloed in de aderen geen garantie is voor een optimale, constante realisatie op hoog niveau, bewees Rogé. Mooi als zijn inbreng was in de integrale opname, nogal teleurstellend ageert hij op zijn recitalplaat Poètes du piano.

Buiten deze kring behoort Osborne tot de weinigen die ook gewicht in de schaal leggen en het aanhoren zeker waard is.

 

Conclusie

 

Aan het slot van deze exercitie blijkt een geringe voorkeur voor Thibaudet met Bavouzet op een eervolle tweede plaats.

 

Discografie

 

1912. Maurice Ravel. Dal Segno DSPRCD 004, Tacet 166, Melodiya MEL CD 10.02063.

 

1951. Robert Casadesus. Sony MH2K 63316, MP2K 46733 (2 cd’s).

 

1953. Theo Bruins. Philips 464.375-2 (5 cd’s).

 

1954. Marcelle Meyer. Cascavelle VEL 3048 (3 cd’s).

 

1954. Walter Gieseking. EMI 574.793-2 (2 cd’s). 

 

1955. Géza Anda. Hännsler CD 94.211 (2 cd’s).

 

1955. Vlado Perlemuter. Vox CDX 25507 (2 cd’s).

 

1955. Monique Haas. DG 477.5353.

 

1957. Friedrich Gulda. Philips 456.817-2 (2 cd’s), Andante AN 2110 (4 cd’s).

 

1959. Emil Gilels. Doremi DHR 7920, Multisonic 31.0091-2.

 

1959. Artur Rubinstein. ICA Classics ICAC 5095.

 

1960. Arturo Benedetti Michelangeli. Urania URN 22230.

 

1963. Artur Rubinstein. RCA RD 85656, 09026-61446-2, 74321-84606-2 9 (2 cd’s).

 

1964. Werner Haas. Philips 438.353-2 (2 cd’s).

 

1965. Sviatoslv Richter. As Disc AS 346.

 

1967. Samson François. EMI 769.140-2 (2 cd’s).

 

1968. Ilja Hurnik. Supraphon SU 4119-2.

 

1968. Monique Haas. Erato ECD 71571.

 

1970. Claude Helffer. Harmonia Mundi HMA 190.1922.

 

1971. Jacques Février. Ades CD 14.107-2.

 

1972. Alexis Weissenberg. EMI 585.837-2 (4 cd’s).

 

1973. Vlado Perlemuter. Nimbus NI 7713/4 (2 cd’s).

 

1974. Martha Argerich. DG 477.5870 (8 cd’s), Decca 478.3725 (14 cd’s).

 

1974. Pascal Rogé. Decca 425.002-2.

 

1974. Jacques Rouvier. Calliope CAL 98245 (2 cd’s).

 

1975. Yvonne Lefébure. FY FYCD 018.

 

1975. Abbey Simon. VoxBox CDX 5012 (2 cd’s).

 

1975. Christian Zacharias. EMI 557.029-2 (2 cd’s).

 

1977. Jean-Philippe Collard. EMI 586.061-2 (2 cd’s).

 

1983. Paul Crossley. CRD CRD 3383, Regis RRC 1179.

 

1983. Dezsö Ránki. Hungaroton HCD 12317-2.

 

1983. Vladimir Ashkenazy. Decca 410.255-2, 425.081-2, 478.5093 (50 cd’s).

 

1986. Thérèse Dussaut. Pierre Verany CD 78702-2.

 

1986. Karl-Hermann Mrongovius. Wergo WER 60140-50.

 

1987. Homero Francesch. Ex Libris CD 6079.

 

1987. Sergio Fiorentino. Fabula Classica FAB 29902 (2 cd’s).

 

1987. Anton Batagov. Arbiter ARBITER 102.

 

1988. Philippe Entremont. Sony M2YK 45611 (2 cd’s).

 

1988. Philip Fowke. EMI 763.054-2.

 

1988. Louis Lortie. Chandos CHAN 7004/5 (2 cd’s), CHAN 8620.

 

1988. Nikita Magaloff. Denon CO 73804.

 

1990. Burçin  Büke. Daminus DR 904 CD.

 

1991. Jean-Yves Thibaudet. Decca 433.515-2 (2 cd’s).

 

1991. Gordon Fergus-Thompson. ASV DCA 805.

 

1991. Alicia de Larrocha. RCA 09026-60985-2.

 

1991. Dominique Merlet. Harmonia Mundi MAN 4807/8 (2 cd’s), Mandala 25.9.

 

1992. Anne Queffélec. Virgin 562.363-2 (4 cd’s). 

 

1993? Sviatoslav Richter. Praga PR 254.057.

 

1994. Philippe Cassard. ADDA 581108, Valois V 4718.

 

1994. Désiré N’Kaoua. Solstice SOCD 122/3 (2 cd’s).

 

1994. Sviatoslav Richter. BMC 171 (14 cd’s), Hännsler CD 93712, Living Stereo LCL 472.

 

1994. Boris Berezovsky. Teldec 4509-945539-2. 

 

1994. Yuka Imamine. Divox CDX 25211-2.

 

1994. Wim Statius Muller. René Gailly CD 87097.

 

1994. François-Joël Thiollier. Naxos 8.553008.

 

1995. Ivo Pogorelich. DG 437.667-2.

 

1995. Adolf Pia. La ma de guido LMG 201 OP.

 

1996. Chará Iacovidou. Lyrinx LYR 163.

 

1998. Francisca Skoogh. Caprice CAP 21594.

 

1999. Albert Sassmann. Preiser 90427.

 

1999. Joaquin Achúcarro. Ensayo EMY 9808.

 

2000. Angela Hewitt. Hyperion CDA 67341/2 (2 cd’s).

 

2001. Dejan Lazič. Channel Classics CCS 17598.

 

2001. Riccardo Zadra. Aura AUR 414-2.

 

2002. Valerie Tryon. APR APR 5594.

 

2003. Michael Endres. Oehms OC 307 (2 cd’s).

 

2003. Georges Pludermacher. Transart TR 143 (2 cd’s).

 

2003. Anika Vavic. Orf CD 339.

 

2003. Roger Muraro. Accord 476.0941.

 

2003. Kevin Kenner. DUX 0558.

 

2003. Alexandre Tharaud. Harmonia Mundi HMC 90.1811/2 (2 cd’s).

 

2003. Jean-Efflam Bavouzet. MDG 604.1190-2 (2 cd’s).

 

2004. Jean-Michel Damase. Accord 476.7593.

 

2005. Stephen Kovacevich. EMI 346.734-2.

 

2005. Philippe Bianconi. Lyrinx LYR 2233.

 

2005. Paul Jacobs. Arbiter ARBITER 130.

 

2005. Ivan Ilíc. Carolus

 

2005. Jan van de Weghe. Fuga Libera FUG 701.

 

2008. Artur Pizarro. Linn CKD 315.

 

2008. Romain Descharmes. Audite 92.571.

 

2009. Claude Bessmann. Tutti Records TUT 003.

 

2009. Arcadi Volodos. Sony 88697-568887-2.

 

2009. Pascal Rogé. Onyx ONYX 4057.

 

2010. Steven Osborne. Hyperion CDA 67731/2 (2 cd’s).

 

2010. Michelangelo Carbonara. Brilliant Classics 94083- (2 cd’s).

 

2010. Freddy Kempf. BIS SACD 1810.

 

2011. Ivana Gavric. Champs Hill CHRCD 026.

 

2012. François Dumont. Piano Classics PCLD 0055 (2 cd’s).

 

Met onbekende opnamedatum

 

…… Christopher O’Reilley. Albany TROY 052-2.

 

…… James Kirby. Dunelm Records DRD 0156.

 

Video

 

2009. Arcadi Volodos. Sony 88697-56888-9 (dvd).

 

2010. Joaquin Achúcarro. Euro Arts 2058808 (dvd).